Ja, Tár gaat over machtsmisbruik en cancelcultuur. Maar de film is zoveel meer dan dat
De heetste culturele hangijzers van deze tijd komen in Tár aan bod. Maar voorbij alle boomer-versus-Gen-Z-discussies, laat de film ook zien hoe slim hij deze thema’s overstijgt.
Over Tár kun je het blijven hebben.
De film van Todd Field, met Cate Blanchett in de titelrol als wereldberoemde (en grensoverschrijdende) dirigent, gaf mij het gevoel dat ik naar het belangrijkste culturele evenement van het jaar zat te kijken.
Alle kwesties waarmee de cultuursector worstelt laten zich bespreken aan de hand van dit meesterwerk. Maar zeggen dat Tár gáát over #MeToo, identiteitspolitiek en cancelcultuur doet de film tekort. Lydia Tár is een tijdloze antiheldin, geteisterd door de Greatest Hits van het menselijk tekort: ego, angst, dood.
Bach is goddelijk, alle buitenechtelijke kinderen ten spijt
Ik zag de film in een jong gezelschap dat na afloop direct in discussie raakte over de karikatuur die de film zou maken van Gen Z en haar gevoeligheden.
De grootste karikatuur zit in een veelbesproken lange scène, waarin de maestro een masterclass dirigeren geeft aan een prestigieus Amerikaans conservatorium. De student waarmee ze werkt heet Max, een twintiger. Max wordt stiknerveus van de intimiderende gastdocent, maar als ze hem vraagt naar Bach, durft hij het nog net aan om te stamelen dat hij ‘als BIPOC pangender persoon’ onmogelijk kan houden van die vrouwenhater.
Deze parodie moet de liberale boomer in het publiek verlekkerd doen huiveren – dit is álles wat er mis is met deze slachtoffergeneratie. Aangemoedigd door medestander Tár, een en al charisma en overwicht, die de bezwaren van Max tenietdoet met hoogdravende clichés over het allesoverstijgende van artistieke genialiteit.
Unfortunately, the architect of your soul appears to be social media
De scène, die tien minuten duurt en in één take is opgenomen, lijkt een lang commentaar op de generatiekloof waar we zo veel over horen. Kunnen we kunst en kunstenaar gescheiden beoordelen, is hier de hamvraag. Nee, zegt de jongere generatie, een onrechtvaardige kunstenaar maakt onrechtvaardige kunst (zie ook: J.K. Rowling). Jawel, zo spreekt Tár, het maakt niet uit hoeveel buitenechtelijke kinderen Bach heeft verwekt, zijn Wohltemperierte Klavier is goddelijk.
De discussie, voor zover daar sprake van is in deze ongelijke onderwijssituatie, wordt gloedvol gewonnen door Tár, bijna lachwekkend welbespraakt, die Max op zijn nummer zet. ‘Er zit een nederigheid in Bach’, mansplaint ze, terwijl ze de dooie, witte componist evoceert via de vleugel. ‘Hij pretendeert niets zeker te weten. Want hij weet dat het juist de vraag is die de luisteraar zal betrekken, niet het antwoord.’
Als Max er genoeg van heeft om eloquent gekleineerd te worden en scheldend de zaal verlaat – you’re a fucking bitch – geeft Tár hem een trap na. ‘Unfortunately, the architect of your soul appears to be social media.’
En zo lijkt het strijdtoneel uitgetekend. De beulen tegen de huilebalkjes. Karikaturaal, inderdaad. Gen Z komt er op het eerste gezicht niet best van af.
Het ware personage lees je tussen de regels door
Aan Társ oratie en haar gedrag als leider van het orkest kleeft de implicatie dat grootsheid niet samengaat met overgevoeligheid, dat het ego (en de identiteit) van het individu niet ter zake zou moeten doen.
Om te excelleren, om échte kunst te maken, moet je jezelf uitwissen, compromisloos zijn, zonder genade en meer van dat soort vastgeroeste aannames. Ideeën waarvan de film – tamelijk genadeloos, ja – de houdbaarheid bevraagt. Uiteindelijk trekt Gen Z, met haar verruimde begrip van machtsmisbruik, aan het langste eind.
Na de masterclass-scène zien we dat al die welbespraaktheid van Tár holle retoriek is. Niet alleen veegt ze haar eigen straatje schoon met mooie woorden, ze spreekt zichzelf pertinent tegen. Vooral haar vertoog over het uitgewiste ego, zal blijken, is schromelijk hypocriet. Dat het niet uitmaakt wie de uitvoerder is, wordt bovendien ontmaskerd als koketterie wanneer de getrouwde Tár opzichtig alles in het werk stelt om de vaste cellist van het orkest te passeren voor een jonge, knappe nieuwkomer op wie ze een oogje heeft.
En wie is de architect van Társ ziel, eigenlijk? (En van haar garderobe van kasjmier truien, blazers en bandplooibroeken?) God? Of toch gewoon het type witte man-mentor met wie ze voortdurend in restaurants zit?
Het publiek, ondertussen, wordt geconfronteerd met eigen morele dilemma’s: maakt het eigenlijk uit of de viezerik een harige pad is of een bloedmooie lesbienne? Is het ‘problematisch’ dat Tár een vrouw is? Geeft de film daarmee verkeerde signalen af? En worden musici wel goed gepresenteerd?
Boeiende discussies, die ook allemaal zijn gevoerd in de pers. Maar Todd Field geeft – zoals Bach, geen antwoorden. Behalve dan dat de film een dimensie kent die uitstijgt boven deze door identiteits- en generatiedenken gedreven blikken.
Een geslaagd personage vertoont zichzelf tussen de woorden door. Tár, dat is het lekkere, is niet haar tekst of haar mening (hoe intelligent en verleidelijk ook), maar dat wat zich daarachter verschuilt. Een fragiel mens van middelbare leeftijd, uiteindelijk, op de toppen van diens macht, die een nagedachtenis ziet verkruimelen onder nieuwe mores. Dat is van alle tijden (Shakespeare! blaaskaakt de boomer in mij, Toergenjev!).
Want het is nooit alleen je generatie, je identiteit of je machtspositie die je blik bepalen, maar ook de onontkoombare tijd, die aan ieder mensenleven even hard trekt.