Toen het ziekenhuispersoneel eerder deze maand demonstreerde voor een hoger loon, volgde gezondheidswetenschapper Saskia Duijs de staking op de voet. Overal in het nieuws verschenen berichten over het aantal ziekenhuismedewerkers dat rond de armoedegrens leeft.
Duijs is onderzoeker bij het Amsterdam UMC. Diezelfde week verdedigde ze haar proefschrift over zorgprofessionals in de ouderenzorg, en ze vond het ‘fantastisch hoe politiek het ziekenhuispersoneel het maakt. Ze schuiven hun bestaansonzekerheid prominent naar voren.’ In de ouderenzorg, wist ze, ‘is het zo mogelijk nóg slechter gesteld’.
In de ziekenhuizen heeft naar schatting 10 procent van de medewerkers een loonbeslag – oftewel, zo’n ernstige schuldenproblematiek dat een deurwaarder beslag legt op hun loon. ‘Dat is hartstikke veel’, zegt Duijs. ‘Maar bij sommige verpleeghuizen gaat het al gauw om 20 procent. Tijdens mijn eigen onderzoek sprak ik ook verpleeghuismanagers die me vertelden dat van de helpenden’ – zorgmedewerkers die mensen helpen met handelingen als wassen, aankleden – ‘zo’n 60 procent een loonbeslag had. De bestaansonzekerheid van deze mensen is nog veel groter.’
Het gaat dus niet goed met de ‘zorgende klasse’, zoals Duijs de mensen noemt die het zorgen voor een ander tot hun hoofdbezigheid hebben gemaakt. En in de ouderenzorg – in verpleeghuizen en in de wijkverpleging – al helemaal niet. Het aantal mensen dat met dit werk stopt, is bijna net zo groot als het aantal mensen dat eraan begint, en het verzuimpercentage is met 10,4 procent ongekend hoog.
Het is een wrange paradox: de mensen die verantwoordelijk zijn voor de gezondheid en het welzijn van onze ouderen, zijn daardoor zelf helemaal niet gezond
Dat terwijl de vraag naar deze vorm van zorg net zo hard groeit als het aantal ouderen: naar verwachting zal het personeelstekort in de ouderenzorg in 2030 zijn opgelopen tot ruim 67.000 fte – meer dan de helft van het totale tekort aan zorgpersoneel tegen die tijd.
Met name aan zorgverleners die ouderen helpen met dagelijkse handelingen is een groot gebrek. Dit is de meest intensieve, de meest hands-on vorm van zorg, maar ook de minst gewaardeerde, schrijft Duijs in haar proefschrift. De mensen die deze zorg leveren, staan het meest onder druk. Omdat het werk zwaar is, maar ook omdat de lonen laag zijn en kleine contracten de norm.
Om erachter te komen hoe het de zorgende klasse precies vergaat, interviewde Duijs de afgelopen jaren 153 zorgprofessionals. Mannen en vrouwen, werknemers en zelfstandigen, mensen met en zonder een migratieachtergrond. Naast financiële problemen hebben zij ook vaak gezondheidsproblemen, ontdekte ze al gauw – niet zo gek, want (geld)stress maakt ons ziek.
Het is een wrange paradox: de mensen die verantwoordelijk zijn voor de gezondheid en het welzijn van onze ouderen, zijn daardoor zelf helemaal niet gezond.
Als het in de ouderenzorg zoveel slechter is gesteld dan in de ziekenhuizen, waarom komen deze medewerkers dan niet óók in opstand?
‘De ouderenzorg staat onderaan in de zorghiërarchie. Ziekenhuizen staan hoger aangeschreven, want daarvan begrijpen we dat patiënten er worden genezen; dat is productief werk. Maar in de ouderenzorg wordt niemand meer beter, en de samenleving ziet deze vorm van zorg vooral als kostenpost. De mensen die erin werken voelen zich niet gezien en gewaardeerd door de samenleving. Daarom zeggen ze: “Dan zorgen wij wel voor elkaar.” Ze zijn geneigd problemen zelf op te lossen – bijvoorbeeld door diensten van elkaar over te nemen wanneer iemand ziek is; elkaar te ontlasten waar mogelijk.’
‘Zorgorganisaties doen dat ook voor hun medewerkers. Bijvoorbeeld wanneer die financiële problemen hebben: er zijn inmiddels voedselbanken binnen verpleeghuizen, weggeefkastjes en budgetcoaches. Allemaal heel liefdevol, maar daardoor houden ze het probleem bij zichzelf. Terwijl: het probleem is niet van henzelf, het is structureel. Het is het gevolg van politieke keuzes.’
In 2015 werd er landelijk flink bezuinigd op de zorg – ook, en vooral, op de ouderenzorg. Een deel van die zorg moest voortaan worden opgevangen door mantelzorgers, een deel van de zorgprofessionals werd ontslagen, en de helpenden en verzorgenden die overbleven moesten meer werk doen met minder collega’s. ‘De politiek duwde de verantwoordelijkheid voor ouderenzorg als het ware naar beneden’, zegt Duijs. ‘Daardoor kregen deze mensen én meer informele zorgtaken én complexere taken op het werk, en dan ook nog eens kleine en flexibele contracten die niet genoeg geld binnenbrachten.’
Het overgrote deel van de laagbetaalde zorgprofessionals is vrouw; mannen maken nog geen 10 procent van de werkenden uit. Je ontdekte dat mannen en vrouwen verschillend omgaan met deze bestaansonzekerheid. Wat viel je op?
‘Vrouwen zijn eerder geneigd om te zeggen: “Mijn manager kan er ook niets aan doen”, en dan proberen ze hun manager ook nog eens te ontzien. Veel vrouwen ervaren bovendien een taboe op zelfzorg: van hen wordt verwacht dat ze zich opofferen, dat ze vooral op de ander zijn gericht.’
‘Wanneer werknemers minder goed voor hun collega’s kunnen zorgen, dan horen ze er niet bij’
‘De mannen hadden last van dezelfde problemen, maar spraken er anders over. Die zeiden dingen als “je kunt niet oneindig blijven snoeien in de zorg”, en gooiden het probleem meer terug naar boven. Die houding leverde hun ook wat op: een man die ik sprak kreeg bijvoorbeeld een klein contract aangeboden, en vroeg met succes om een groter contract door te zeggen: “Anders ben ik de helft van de dag werkloos.” Ze werden ook vaker hoger ingeschaald en kregen meer kansen om door te groeien.’
‘Wel moesten mannen vervolgens vaker de fysiek zware klussen opknappen. En wanneer zij gezondheidsproblemen hadden, verzwegen ze die vaker voor collega’s en managers, waarna ze de zorg ook sneller weer verlieten. Vrouwen gingen juist heel erg voor elkaar zorgen – en hielden het werk zo langer vol.’
Dat zorgen voor elkaar klinkt mooi, maar heeft dus ook een schaduwzijde?
‘Ja. Ten eerste raakt daardoor het grotere, politieke verhaal uit zicht: de problemen die deze werkenden ervaren zijn niet zomaar ontstaan, die zijn het gevolg van politieke keuzes, van beleid. En ik zag dat het tot uitsluiting leidde: wanneer werknemers minder goed voor hun collega’s kunnen zorgen – bijvoorbeeld omdat ze kinderen, mantelzorgtaken of gezondheidsproblemen hebben en daardoor minder flexibel zijn – dan horen ze er niet bij. Dat is een teken van uitputting: zorgprofessionals vertelden mij dat ze zo moe zijn dat ze het niet goed meer kunnen opbrengen om begripvol te zijn, terwijl ze dat wel willen zijn.’
‘Zorgen voor elkaar is dus makkelijker met mensen die op je lijken. En dat leidt tot het buitensluiten van mensen die níét op je lijken. Voor witte zorgprofessionals kan dat óók iemand met een migratieachtergrond zijn.’
Zorgverleners met een migratieachtergrond vertelden Duijs vaak over ervaringen met racisme – niet alleen van patiënten, maar ook van hun collega’s. ‘Een van de manieren waarop deze zorgverleners daarmee omgaan, is door uit dienst te treden en zzp’er te worden.’
Vaak tot verdriet van werkgevers, want volgens hen kosten zzp’ers meer dan werknemers in loondienst, bedanken ze vaak voor nacht- of weekenddiensten, en wordt de pool aan vaste werknemers die overblijft hierdoor steeds kleiner. Duijs begrijpt die kritiek. Maar, zegt ze: ‘Zzp’ers noemen het vaak een noodoplossing. Ik zie het als protest. Tegen slechte werkomstandigheden en tegen lage lonen’ – en dus als een signaal aan werkgevers en de politiek om beter voor hun personeel te zorgen.
‘Racisme kan een reden zijn om zzp’er te worden, maar een slechte gezondheid ook. Vrouwen in de overgang vinden het bijvoorbeeld fijn om meer zeggenschap te hebben over hun roosters. Omdat ze slecht slapen, en dan liever geen ochtenddiensten doen. Of omdat in het verpleeghuis de verwarming altijd heel hoog staat, waardoor opvliegers echt heel pittig zijn.’ Dan is het fijn om dat enigszins te kunnen doseren.
Is het zelfstandigenbestaan echt een oplossing?
‘In feite ruilen mensen de ene onzekerheid in voor de andere. Het is een manier om je fysieke en mentale gezondheid te beschermen, maar je krijgt er vaak financiële onzekerheid voor terug’ – weinig zzp’ers sparen voor hun pensioen, of zijn verzekerd bij ziekte of werkloosheid.
‘Corona liet de precaire positie van zzp’ers goed zien. Zij werden tijdens de eerste lockdown van de ene op de andere dag niet meer gebeld; ze hadden meerdere werkgevers, waardoor de angst bestond dat ze een vector zouden zijn voor het virus. Ik zat bijna dagelijks met deze mensen aan de telefoon in die tijd, en hoorde dan dat ze niet wisten hoe ze die maand de huur moesten betalen. Later, toen heel veel medewerkers in vaste dienst corona hadden gekregen, mochten ze wel weer komen opdraven. Maar vaak zonder adequate beschermmiddelen. Dus hun bestaan was alsnog heel precair, maar nu op een andere manier.’
‘Die bestaansonzekerheid tekent de hele zorgende klasse. Het gesprek zou dan ook niet moeten gaan over zzp’ers versus werknemers, of zorgprofessionals versus zorginstellingen. Iedereen zit met hetzelfde probleem, want de doorgeslagen flexibilisering maakt iedereen kwetsbaar. Dat zouden ze van mij terug naar boven mogen schoppen, terug naar de politiek.’
En wat moet de politiek dan doen?
‘In plaats van roepen dat er echt niet nóg meer geld naar de zorg kan, kan de politiek nog beter onderzoeken waar binnen de zorg geld weglekt. Zijn er misschien ook mensen die te veel betaald krijgen? De kosten in de cure-sector stijgen harder dan in de care- sector. Dat heeft deels te maken met steeds duurder wordende medicijnen en behandelingen. Wordt er ergens te veel winst gemaakt? Neem de ziekenhuizen: de specialisten verdienen hartstikke goed. Als hun loon níét stijgt, kan er meer naar verzorgenden en helpenden. Of groter: nu gaan er subsidies naar zaken die ons uiteindelijk eerder ziek dan gezond maken, zoals fossiele brandstoffen. Die zou je kunnen verschuiven naar wat ons gezond en sterk maakt – zoals de zorg.’
‘Als je als overheid gelooft dat zorgzaamheid belangrijk is, dan moet je die last niet alleen op de schouders leggen van mensen aan de onderkant van de hiërarchie’
In haar proefschrift laat Duijs bovendien zien dat gender, afkomst, leeftijd én sociaal-economische positie allemaal op een andere manier een rol spelen in het welzijn en de gezondheid van medewerkers in de ouderenzorg. Met die bevinding zouden niet alleen werkgevers, maar ook de politiek iets moeten doen: ‘Minister Helder voor Langdurige Zorg is een programma gestart voor meer werkplezier in de zorg. Dat zou niet alleen over bureaucratie, maar ook over armoede, uitsluiting en racisme moeten gaan.’
‘Het is belangrijk dat de overheid de problemen in deze sector in samenhang aanpakt. Dus niet: het zzp-schap verbieden zonder de lonen te verhogen, want dan ontneem je zorgprofessionals hun noodoplossing. En wanneer de lonen omhooggaan, maar de overheid geen oog heeft voor racisme binnen zorgorganisaties, staan de gezondheid en het werkplezier van medewerkers van kleur onverminderd onder druk.’
Verhoog dus de lonen én verbeter de arbeidsomstandigheden, is Duijs’ devies: dat alleen al zal ‘de inclusie op de werkvloer ten goede komen’. Want wie niet onder druk staat, is minder geneigd anderen uit te sluiten.
‘Als je als overheid gelooft dat zorgzaamheid belangrijk is, dan moet je die last niet alleen op de schouders leggen van mensen aan de onderkant van de zorghiërarchie. En je moet problemen in het veld niet alleen door het veld laten oplossen. De overheid heeft die problemen zelf mede veroorzaakt, en moet ook zelf verantwoordelijkheid nemen voor het oplossen ervan.’
Over de beelden Fotograaf Janine Schrijver maakte samen met onderzoekers en zorgmedewerkers het project ‘Wat je niet ziet’. Hierbij onderzochten ze door middel van interviews en portretten wat voor de zorgmedewerkers zelf belangrijk is als het gaat om hun gezondheid. Aan de hand van de foto’s zijn ze met beleidsmakers en zorgorganisaties om de tafel gaan zitten en hebben de agenda bepaald voor verder onderzoek.Op de website van ‘Wat je niet ziet’ kun je de verhalen van de zorgmedewerkers ook beluisteren.
Meer lezen?
We kunnen niet eindeloos naar de dokter (en andere taboes over de zorg) We zijn als de dood voor de dood, en patiënten én artsen verwachten te veel van de zorg. Als we een zorginfarct willen voorkomen, moeten we accepteren dat niet álles altijd overal kan, zeggen deze twee artsen. Er zijn grenzen aan de zorg. De demonstrerende huisartsen laten zien: goede zorg is onmogelijk gemaakt Huisartsen voerden afgelopen zomer actie om aandacht te vragen voor de hoge werkdruk en het gebrek aan tijd dat ze ervaren. Ook andere zorgverleners kampen met chronisch tijdgebrek – en dat terwijl tijd juist essentieel is voor goede zorg. Hoe kan dat?Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!