Zelf beslissen over hoe, waar en met wie je woont. Politicus Adri Duivesteijn streed er zijn hele leven voor

Een goed woonbeleid stelt de mens centraal, wist de onlangs overleden PvdA-politicus Adri Duivesteijn.
Hoe mensen wonen, is heel bepalend voor het leven dat ze leiden. Met wie ze omgaan. Naar welke school hun kinderen kunnen. Het zou dus bij uitstek iets moeten zijn waar ze zeggenschap over hebben.
Dat is wat mij betreft het belangrijkste inzicht dat PvdA-politicus Adri Duivesteijn Nederland nalaat. Hij overleed afgelopen maand op 72-jarige leeftijd aan de gevolgen van prostaatkanker.



De sloop van een gemeenschap
Duivesteijns politiek engagement begon in de Schilderswijk in Den Haag, waar hij opgroeide als zoon van een schoenmaker. Zijn vader had een zaak in het chique Statenkwartier, en als kind was Duivesteijn al onder de indruk van de verschillen tussen de twee wijken. Als tiener sloot hij zich aan bij de Jongeren Aktiegroep Schilderswijk, om te strijden voor de verbetering van de huizen in zijn buurt.
Het waren de jaren zestig, een tijd waarin gemeenten in hoog tempo nieuwe wijken voor arbeiders lieten bouwen aan de stadsranden. De oude huizen in de centra moesten tegen de grond, om te worden vervangen door kantoren en duurdere woningen.
Maar de bewoners zagen de sloop van hun buurt helemaal niet zitten. ‘In de oude wijken woonden mensen, gezinnen die met elkaar een samenleving vormden’, zei Duivesteijn in december vorig jaar, tijdens de laatste lezing die hij gaf.
Als actievoerder, en later als gemeenteraadslid en wethouder in Den Haag, kwam hij op voor een woonbeleid waarin de bewoners op de eerste plek stonden. Waarin hun activiteiten en gemeenschappen bepaalden hoe de stad eruit kwam te zien, en niet andersom.
Niet bang om alleen te staan
Die houding behield Duivesteijn, al had hij de politieke wind tegen. In de jaren tachtig en negentig kozen opeenvolgende kabinetten juist voor de privatisering van het wonen, voor efficiëntie en schaalvergroting. Woningcorporaties groeiden uit tot logge, bureaucratische organisaties die het contact met hun huurders kwijt waren. Projectontwikkelaars stampten in hoog tempo Vinex-wijken uit de grond.
Het moest om de mensen gaan, niet om de huizen
Hij had miljonair kunnen worden, zei Duivesteijn eens in een interview in Vrij Nederland , als hij ook voor een loopbaan als projectontwikkelaar had gekozen. Maar hij bleef trouw aan zijn principes. Het moest om de mensen gaan, niet om de huizen.
Duivesteijn liet zich niet snel vertellen dat iets niet kon, herhaalden zijn vrienden tijdens de afscheidsdienst in het Haagse stadhuis en in de artikelen die de afgelopen weken over hem verschenen. Dat bleek uit de strijd die hij voerde voor een stadhuis in het centrum van Den Haag, in plaats van in een chique wijk – uiteindelijk kostte dat hem zelfs zijn baan als wethouder. Het bleek ook uit de omgang met zijn ziekte, waarvoor hij zeventien jaar lang steeds weer een nieuwe behandeling wist te vinden.
Zelf citeerde hij de Zweedse oud-premier Olof Palme, die zei dat politiek een kwestie van willen is. En vervolgens van kansen pakken als die zich voordoen.



Initiatieven die gemeenten niet hadden kunnen bedenken
Zo’n kans kreeg Duivesteijn een aantal jaar na zijn aftreden in Den Haag – in de tussentijd was hij directeur van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) in Rotterdam – toen hij wethouder en locoburgemeester werd in Almere. Hij stond er aan de wieg van een groot aantal zelfbouwwijken. De bekendste is Almere Oosterwold, waar bewoners álles zelf moeten doen, inclusief het aanleggen van de wegen en de waterzuivering.
Ook hier leidde de eigenzinnigheid van Duivesteijn tot de nodige problemen. Zo moet de gemeente Almere nu alsnog riolering aanleggen onder de wijk,* omdat de helofytenfilters van de bewoners niet aan de eisen voldoen.
Maar Oosterwold is ook een wijk waar de burgers de opdrachtgevers zijn van hun eigen woningen. Waar ze hun eigen gemeenschap kunnen vormen. ‘Er zullen initiatieven van de grond komen die gemeenten niet hadden kunnen bedenken’, vertelde Duivesteijn me toen ik hem in 2017 interviewde.
Dankzij Duivesteijn kunnen burgers hun eigen huurwoningen bouwen
Dat kon niet alleen in gemeenten die sowieso een overvloed aan ruimte hadden, zoals Almere, zei Duivesteijn in hetzelfde interview. Ook in de stad kunnen mensen opdrachtgever zijn van hun eigen huis. En dat hoeft geen koopwoning te zijn: burgers kunnen ook hun eigen huurwoningen neerzetten.
Duivesteijn maakte dat zelf mogelijk, toen hij het eind 2013 voor elkaar kreeg dat de wooncoöperatie werd opgenomen in de Nederlandse wet. Dat is een vereniging van burgers die hun eigen betaalbare huurwoningen bouwen en beheren. De vereniging is eigenaar van de woningen en verhuurt die aan de leden.
Tijdens de ‘nacht van Duivesteijn’ weigerde hij als pas aangetreden Eerste Kamerlid in te stemmen met een woonakkoord van minister Stef Blok (VVD). Daarin werd onder andere een hoge belasting voor woningcorporaties ingevoerd, de verhuurderheffing. Duivesteijn ging pas overstag toen Blok in het akkoord opnam dat de zogeheten verhuurderheffing na twee jaar zou worden geëvalueerd, en dat er een mogelijkheid zou komen om wooncoöperaties op te richten.
Er is een nieuw woonstelsel nodig
Een jaar later startte ik samen met een groep vrienden zo’n wooncoöperatie, de Nieuwe Meent in Amsterdam. We ontdekten hoe fantastisch dat was: zelf bepalen hoe je gaat wonen, met wie en volgens welke principes. Het gaf ons een toekomst in een stad waar we anders niet hadden kunnen blijven.
Volgens Duivesteijn was er een nieuw woonstelsel nodig, waarbinnen burgers zelfstandig kunnen zijn
Maar we liepen ook tegen obstakels aan. Regels rondom de bouw en de verhuur van woningen, die de huurinkomsten plotseling deden instorten. De stijgende rente en bouwkosten. De moeilijkheid om een hypotheek te krijgen – er is tot op heden nog geen wooncoöperatie gefinancierd door een Nederlandse bank.
‘Tot nog toe is er weinig van terechtgekomen’, zei Duivesteijn dan ook over wooncoöperaties tijdens zijn lezing in december. Volgens hem was er een nieuw woonstelsel nodig, waarbinnen burgers zelfstandig kunnen zijn.



Wie zet Duivesteijns nalatenschap voort?
Ook hier bleek de persoonlijke betrokkenheid van Duivesteijn. Ondanks zijn ziekte liet hij zich in februari interviewen voor een artikel in De Groene Amsterdammer. De problemen van de Nieuwe Meent, zei hij, zijn geen teken dat wooncoöperaties een kansloos model zijn. Ze zijn juist aanleiding om de obstakels in het huidige woonbeleid aan te pakken.
Nu Duivesteijn er niet meer is, is het zaak zijn nalatenschap in leven te houden. Er zijn mensen nodig die dat nieuwe woonstelsel gaan maken, die de voorwaarden scheppen waaronder burgers hun eigen huis neer kunnen zetten. Maar vooral: die zich met evenveel hart en ziel inzetten voor wat wonen werkelijk is. Het bouwen van je eigen thuis, zoals jij dat wilt, samen met de mensen om je heen.