Hoe komen we uit de shit? Draai de stikstofkraan dicht en laat de natuur haar werk doen
Het kabinet gaat de stikstofcrisis te lijf met complexe regels en rekenmodellen. Zo komen we nooit uit de shit: landbouw is geen fabriek, maar deel van de natuur. En die kun je niet tot op de milligram regisseren. Wat wel werkt? Pak het aan bij de bron: stop de import van krachtvoer en zet het ecosysteem aan het werk.
Het stikstofprobleem bestaat al decennia en de politieke crisis duurt al drie jaar – maar nu is het pas echt chaos. De Brusselse maat is vol, omdat Nederland de Europese natuurwet blijft overtreden. En over het enige voornemen dat het kabinet heeft weten te formuleren – het halveren van de stikstofneerslag in 2030 – wordt opnieuw onderhandeld.
De politiek is tot op het bot verdeeld. Zelfs binnen de coalitie lopen de gemoederen hoog op: het ene kamp, met coalitiepartij D66 en de linkse oppositie, is het eens met de Europese Unie en vindt dat er nú een eind moet komen aan de enorme natuurvervuiling door stikstofuitstoot. Zij willen het probleem oplossen door flink te snijden in de hoeveelheid vee in Nederland. Desnoods door veehouders te onteigenen.
Het andere kamp, met coalitiepartijen VVD en CDA en de rechtse partijen, vindt het feit dat er te veel stikstof neerslaat in de natuur niet zo’n gigaprobleem. Het is dat Europa erop staat, vinden zij, anders konden we ook wel toe met wat minder Natura 2000-gebieden. Vrijwillig uitkopen; oké. Maar onteigenen? Dat niet.
Wat de partijen in de coalitie wél gemeen hebben: ze willen de stikstofuitstoot tot op de milligram regisseren, met een groot, complex rekenmodel en een ingewikkeld handelssysteem. Deze manier van werken, die al ruim een decennium van kracht is en waar geen resultaat mee is geboekt in de veehouderij, blijft wat hen betreft in stand.
Het huidige beleid – stikstofvervuiling reguleren op het niveau van de uitstoot – is ontworpen voor fabrieken. Die kunnen op die manier zelf uitzoeken hoe ze het best voldoen aan de eisen. Door steeds te innoveren en efficiënter te werken, blijven ze groeien, en dus concurreren op de markt.
Maar de veehouderij is geen fabriek.
Landbouw ís natuur
Om de uitstoot te reguleren, moet je die om te beginnen, kennen. Daarvoor dient dat ingewikkelde stikstofmodel. Maar volgens alle oppositiepartijen, van de Partij voor de Dieren tot de BBB, staat dat model veel te ver af van de werkelijkheid.
Er zit een enorme foutmarge in de voorspellingen, tot wel 70 procent. Dat geldt overigens alleen voor specifieke bedrijven – op de lange termijn middelt de totale uitstoot uit. Ook de specifieke grenzen – de maximale stikstofneerslag die verschillende soorten natuur zouden aankunnen – zijn noodzakelijkerwijs nattevingerwerk. Het zijn schattingen van ecologen op basis van beperkte data. Hoe kan het dan dat enkele milligrammen voorspelde stikstofneerslag bepalen of een veehouder al dan niet een vergunning krijgt?
De oppositiepartijen hebben een punt. En een goed punt, als je het mij vraagt. Het is niet zo dat modelleurs en ecologen hun werk niet goed doen; het kan niet veel preciezer. Het probleem is dat het huidige beleid uitgaat van een strikte scheiding tussen landbouw en natuur.
Want in werkelijkheid bestaat die scheiding niet.
Landbouw bestaat niet zonder natuur. Natuur maakt dat ons eten groeit, ook op intensief bewerkte landbouwgrond. Zelfs daar zit in de bodem heel veel leven, want zonder dat leven groeit er nog geen grasspriet.
Het probleem is dat het huidige beleid uitgaat van een strikte scheiding tussen landbouw en natuur. Want in werkelijkheid bestaat die scheiding niet
Andersom geldt hetzelfde: de landbouw heeft sowieso effecten op natuurgebieden. Die effecten hou je niet tegen met een hekje om een natuurreservaat: vogels, insecten, plantenzaden, schimmelsporen, gassen zoals ammoniak, het vliegt er allemaal overheen. Zoogdieren, wormen, water en alles wat daarin zit, gaan eronderdoor. En dat is maar goed ook, want anders waren de vele kleine Nederlandse natuurreservaatjes ten dode opgeschreven.
Anders dan in een fabriek valt de uitwisseling van natuurlijke processen dus niet tot in de puntjes te reguleren. Krimp is een optie, maar geen structurele oplossing: hoe je het wendt of keert, landbouw is noodzakelijk. Boeren manipuleren de natuur niet slechts om geld te verdienen, maar om mensen te voeden. Met landbouw verschaffen we ons als samenleving een plek in het ecosysteem.
Het wordt niet duurzamer door de productie van ons voedsel over te laten aan andere landen. We moeten de landbouw zelf duurzamer maken. Hoe? Pak het stikstofprobleem aan bij de bron, en draai de kraan dicht.
Twee stikstofkranen: kunstmest en krachtvoer
Zie je de Nederlandse veeteelt als een lineair fabrieksproces met input en output, dan is stikstof de belangrijkste input. Stikstof is de basis voor eiwit, en dat hebben dieren nodig om spieren te kweken, melk te geven en eieren te leggen.
Stikstof wordt in Nederland massaal aangevoerd in de vorm van krachtvoer en kunstmest. Dat krachtvoer komt aan in de haven van Rotterdam: mais uit Oekraïne, soja uit Amerika, en palmpitschilfers uit Indonesië. De kunstmest maken we grotendeels zelf, door stikstof in fabrieken met behulp van aardgas uit de lucht te halen. De grootste kunstmestfabriek van West-Europa staat in het Zeeuwse Sluiskil. Die wordt niet alleen gebruikt voor onze eigen grasgroei, maar ook door boeren die in het buitenland ons veevoer verbouwen.
Deze grondstoffen voeden niet alleen vee, maar ze zijn ook de bron van de stikstof die – via dat vee – uiteindelijk neerslaat in de natuur. Krachtvoer en kunstmest veroorzaken het huidige stikstofprobleem.
Toch pakt het kabinet het probleem niet bij de bron aan. Niet zo gek, als je veeteelt ziet als een fabriek. Neem je de input van de fabriek weg, kunstmest en veevoer, dan is dat gewoon een flauwe manier om de fabriek op te doeken. Dat is niet de bedoeling, dus wringt de coalitie zich in allerlei bochten om aan allerlei knoppen te draaien – maar niet aan deze twee.
Maar het meesterlijke van landbouw, en ook veeteelt, is dat het wel degelijk functioneert zónder input. Het ecosysteem is een kringloop.
Kunnen wij het beter dan de natuur?
Boeren houden in Nederland al eeuwenlang schapen en koeien, lang voordat begin vorige eeuw kunstmest pas werd uitgevonden. Weilanden bestonden uit wilde grassoorten, maar ook uit kruiden, zoals klaver – van oudsher misschien de meest veelvoorkomende plant van Nederland.
Klaver is niet alleen het lievelingsvoedsel van koeien (nee, niet gras!), het heeft ook de bijzondere eigenschap dat het bacteriën huisvest in knolletjes aan zijn wortels. Die bacteriën doen wat stikstoffabrieken ook doen, maar dan zonder fossiele brandstof. In ruil voor suikers die ze van de plant krijgen, halen ze stikstof uit de lucht en sturen dat linea recta de plant in.
Maar dat is maar een fractie van wat de natuur in de bodem doet voor het ecosysteem. Het ondergrondse leven is minstens even uitgebreid als de natuur erboven, en de wetenschap staat nog maar aan het begin van de beschrijving ervan. Dit waanzinnig complexe ecosysteem zorgt ervoor dat dode planten, dieren en mest worden afgebroken, opgenomen in de grond, en in de vorm van mineralen weer beschikbaar worden voor planten.
Als je het ziet als een fabriek, mankeert er wat aan dit ecosysteem: het is niet opschaalbaar, want er is geen input om te verdubbelen. Met kunstmest doet de mens een poging om dat tóch te doen. In plaats van zoveel mogelijk gebruik te maken van de natuur, is die in moderne weilanden zoveel mogelijk vervangen door kunstmatige alternatieven die voorspelbaar en wél opschaalbaar zijn.
Als je het ziet als een fabriek, mankeert er wat aan dit ecosysteem: het is niet opschaalbaar, want er is geen input om te verdubbelen
Maar dat gaat ten koste van het ecosysteem. Want kunstmest verstoort het bodemleven, en gaat ten koste van een flink deel van het ondergrondse ecosysteem. Dat betekent dat vervolgens ook allemaal andere functies van het ecosysteem vervangen moeten worden door kunstmatige processen. Het bestrijden van plagen, het omwoelen van de grond, de waterhuishouding – allemaal dingen die de natuur vroeger grotendeels zelf deed. Gratis en voor niets.
Waarom laten we het dan niet over aan de natuur? Simpel: kunstmest en alle methodes die ermee gepaard gaan, maken het mogelijk om twee keer zoveel melk te halen van dezelfde hoeveelheid grond.* Fijn voor de melkfabriek, maar op de lange termijn onhoudbaar: in een ecosysteem kom je in de problemen als je slechts één onderdeel van de kringloop opschaalt.
Je kunt de plantenproductie wel versnellen door enorme hoeveelheden stikstof toe te voegen, maar elders in de kringloop hoopt zich wat op. In dit geval: poep. We hebben nu dus heel veel vee, maar vooral ook heel veel poep. Veel meer dan het land weer kan afbreken; de mest, vol stikstof, loopt de spuigaten uit – geen rekenmodel dat het tegen kan houden.
Minder melk, meer leven
We kunnen gewoon stoppen met kunstmest en de import van krachtvoer. De natuur kan die taken prima zelf uitvoeren in een productief ecosysteem met stikstofbindende bacteriën.
Critici zullen zeggen dat dit technisch allemaal wel kan, maar dat het veel minder melk oplevert. Dat klopt, maar dat probleem is overkomelijk. Want voor boeren kan het uit: die hebben dan ook veel minder kosten. Verder moeten we zorgen dat we onze melkconsumptie halveren; dat is ook veel gezonder.*
Maar bedenk vooral: wat we ervoor terugkrijgen, is veel waardevoller dan die extra melk. We hebben dan niet alleen meer natuur in reservaten, maar door heel Nederland. Weilanden vol bodemleven, maar ook vol wilde planten, insecten en vogels, bermen vol bloemen, sloten vol waterleven. Een gezond, robuust, en bovendien waanzinnig mooi ecosysteem. Ineens is het niet meer erg dat al die natuur zich niks aantrekt van de hekjes. Misschien kunnen ze op een gegeven moment zelfs weg, die hekken.
Dat zou niet alleen Brussel tevreden stemmen. Het zou alle Nederlandse politieke partijen, van die voor de Dieren tot die voor BoerBurgers, als muziek in de oren moeten klinken.Want alle partijen zien het belang van natuur én van landbouw.
Tenminste, als we die niet langer definiëren als twee gescheiden werelden. Want dat zijn ze niet.