Sinds mijn dochter werd geboren, zit ik regelmatig om antwoorden verlegen. Hoe reageer je bijvoorbeeld op: ‘Die is niet wit?’ (wildvreemde die op de markt in de kinderwagen keek). Of op: ‘Een meisje? Ik vind jou meer een jongenstype’ (oud-klasgenoot in de HEMA). 

Die mond vol tanden ervoer ik voor het eerst na de bevaltip van een mannelijke kennis: ‘Vergeet er niet van te genieten.’ Daarna, toen mijn dochter twee maanden niet sliep en wel huilde, troostte iemand me met: ‘Gelukkig heeft ze in het begin goed geslapen.’

‘Ah’, antwoord ik dan. Maar er is één opmerking in het bijzonder, over onze auto, die ik inmiddels zo vaak heb gehoord dat ik er eens een goed standaard antwoord op moet bedenken. Een auto-reply, zo je wil (sorry).

We rijden een tweedehands driedeurs die we kochten toen ons kind nog nooit besproken was, laat staan gemaakt. Het was een overhaaste, onderhandse, op-slag-verliefd-aankoop, die al toen we ermee naar huis reden nogal wat gebreken bleek te herbergen. Er zit inmiddels zo veel liefde, geld en tijd op het in die auto – de monteur kent ons witte voertuig bij naam (Knut, naar het gemankeerde Duitse ijsbeertje dat werd verstoten door zijn moeder), dat het een erekwestie is geworden om erin te blijven rijden. Daarbij: we waren niet voor niets meteen verknocht. Knut is beeldschoon en rijdt, na wat tedere zorg, nu al jaren als een droom.

Wel is-ie nu we met z’n drieën zijn wat krap geworden. Voorin is ruimte zat, maar de achterbank is een soort half lederen richel waar precies een Maxi-Cosi op past, die je er dan via voordeur, tussen plafond, deur en stoelen in hebt moeten tetrissen.

Onhandig. Vanuit zorg voor mijn levensgeluk wijzen mensen me daar geregeld op. 

Op een goede dag poept mijn dochter niet op exact dat moment haar maillot vol, maar niet elke dag is goed

Dat doen ze, zonder uitzondering, terwijl ik een hernia sta te cultiveren. Met mijn linkerbeen houd ik de voorovergeklapte bestuurdersstoel tegen, met mijn overstrekte rechterbeen sta ik op straat. En altijd in de striemende regen, terwijl mijn armen proberen het ongewoon zware bakje (beste Willem Wever, waarom verdriedubbelt het gewicht van een baby zodra je die in een Maxi-Cosi plaatst?) op z’n plek te krijgen.

Daarna zie ik de gordel, die de eerste keer standaard blokkeert omdat ik er te abrupt aan trek (want mijn rug!), langzaam terug omhoog rollen, waarna ik hem met beleid – ik sta tenslotte comfortabel – om de Maxi-Cosi heen trek en vastklik. Op een goede dag poept mijn dochter niet op exact dat moment haar maillot vol, maar niet elke dag is goed.

En dan, precies dan, roept iemand: ‘Een vijfdeurs was nu wel handig geweest hè!’

De eerste keer dat het gebeurde, schrok ik, stootte mijn hoofd, zag niemand, en nam aan dat mijn onderbewustzijn me aan het tergen was. Maar in de weken daarna werd het me nog een paar keer toegeroepen en zag ik één, twee, drie keer door wie: de overbuurvrouw van mijn moeder, een man die aan de overkant van de weg onkruid stond weg te branden en mijn eigen buurman.

Tegen de overbuurvrouw zei ik de eerste keer: ‘Ja, hou op, schei uit.’ En de tweede keer: ‘Weet je wat ook handig is? Tienduizend euro!’ Naar de onkruidbrander stak ik een duim op.

Maar onze buurman is een klasse apart. Sinds onze dochter er is zei hij, in chronologische volgorde: ‘Als ik jou was, ging ik voor een vijfdeurs’, ‘Oei, dat is even puzzelen’ en – God beware me – ‘Zeg tegen je vriend dat hij een vijfdeurs moet kopen’.

Deze buurman, die zijn eigen kolos van een auto een ‘karretje’ noemt, is erg betrokken bij onze auto. Toen we die net nieuw hadden keek hij door de voorruit en vroeg: ‘Weet je dat dit een automaat is?’ Ik, de eigenaar van de auto, schrok enorm. Gelukkig legde hij me snel uit dat schakelen pas écht autorijden is. Toen moest hij door; een vriendje van hem organiseerde een bierproeverij. Omdat ik nu een hekel had aan deze man, hoorde ik hem in gedachten nog zeggen dat je bier moet léééren drinken.

‘O jee!’

Vanochtend sta ik weer gebukt, half in de auto. Mijn dochter zet vertrouwd aan om te kakken als ik door het raam van de achterklep de buurman zie naderen.

Vandaag ga ik hém vragen stellen. Weet hij bijvoorbeeld dat schakeldrammers lijden aan een specifiek soort stockholmsyndroom? Of dat het lusten van rottend graansap je geen adequatere volwassene maakt dan zeg een voorkeur voor drankjes met watermeloensmaak? En dat hij niet constant verkleinwoorden hoeft te gebruiken? Zeg gewoon dat je rijk bent en ga verder met je dag.

Hij komt snel dichterbij en begint al met een ‘o jee!’. Ik stap naar achteren, de auto uit – niet in de laatste plaats omdat ik weer even moet wachten tot de riem terug naar boven is gerold. De buurman beep-beept zijn eigen auto open en komt met een priemend vingertje op me af. Gebaart hij nou naar twee ontbrekende deuren? 

‘Dit is niet zo handig, hè?’ zegt hij (terecht, want ik heb vandaag ook nog eens een rugzak om). En dan begint hij weer over... – nee, hij begint niet over de deuren! Hij is achter me langs gedoken en heeft zijn been in mijn auto gestoken om de stoel voor me tegen te houden, zodat ik de Maxi-Cosi kan vastklikken.

Als mijn dochter zit, geeft de buurman me een schouderklopje en loopt om zijn eigen auto heen. Voordat hij instapt, leunt hij even op het dak en zegt: ‘Ik had ook een driedeurs, toen ze klein waren. Geniet er maar van, het gaat snel voorbij.’ ‘Thanks’, zeg ik, ‘buurmannetje.’ Hij zegt er niets van.

Dragqueens lezen voor aan kinderen, extreemrechtse mensen boos. Maar wat gebeurt er nou echt in dat zaaltje? In theater LantarenVenster in Rotterdam lezen dragqueens prentenboeken voor aan kinderen en hun ouders. Er wordt verstoppertje gespeeld en geschminkt, er zijn chips en ranja en glitters. Maar buiten zijn mensen boos. ‘Kutpedo’s!’ Ga naar dit artikel Carnaval: belangrijker dan ooit Carnaval in Den Bosch – Oeteldonk! – is therapie en reünie in één, helemaal na drie kille coronajaren. Al die tijd hebben vrijwilligers van de carnavalsverenigingen het vlammetje brandend gehouden in het besef: er komt een dag, dan mogen we weer. Ga naar dit artikel