Moeten we niet wat mínder over onze geestelijke gezondheid praten?
De wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg lopen op. Praat wat vaker met vrienden en familie over je gevoel, wordt er dan gezegd. Maar wie op sociale media kijkt, ziet dat je daarin ook kunt doorslaan. Daar gaat het ongezond vaak over onze mentale gezondheid.
‘Een hele generatie met professionele hulp, dat mogen we niet laten gebeuren.’
In duidelijke taal gaf staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Maarten van Ooijen (ChristenUnie) onlangs te kennen dat de ‘grenzeloze groei’ van de jeugdzorg niet meer te organiseren en te betalen valt.* Waar 25 jaar geleden 1 op de 27 jongeren jeugdzorg kreeg, is dat nu bijna 1 op de 7.
Op het door Van Ooijen geschetste doembeeld van een zachtgekookte therapiegeneratie liet hij de onvermijdelijke dooddoeners volgen. Over de prestatiemaatschappij, de valse perfectie van sociale media, en variaties op: het leven is nu eenmaal niet altijd een feest. In plaats van bij professionals, meent de staatssecretaris, moeten we vaker bij de buurvrouw of de sportclub aankloppen als we een beetje sip zijn.
Het uitdijen van jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg (ggz) gaat gepaard met een toename van psychische klachten bij zowel jongeren als volwassenen, die vooral de laatste jaren opmerkelijk is. Verklaringen daarvoor zijn er genoeg – van ‘we verdragen geen tegenslag meer’* tot ‘de verzorgingsstaat is geruïneerd’ en alles daartussenin. Geen van die verklaringen is sluitend; dit is een gigantisch en complex probleem dat verschillende waarheden kent.
Maar in de nogal simplistische formuleringen van de staatssecretaris schuilt een deel van de waarheid waarover het niet vaak gaat. We ‘moeten praten’ over het ‘taboe’ dat geestelijke gezondheid is, zo klinkt het steeds luider. Alleen als we ‘het gesprek’ voeren, kunnen we de koe bij de horens vatten. ‘Praten, praten, praten. Dat helpt écht’, zo schreef koningin Máxima vorig jaar aan alle Nederlandse jongeren, die volgens haar ‘onvoorwaardelijke steun en hulp verdienen om mentaal gezond te blijven.’*
Maar kan het misschien ook zijn dat we te veel praten over geestelijke gezondheid?
Therapiepraat is overal
Wat Van Ooijen probeert te benoemen, heeft zich sluimerend in de Nederlandse cultuur gevestigd: geestelijke gezondheid is een van de belangrijkste frames geworden om ons welbevinden door te bekijken. De psychiatrie en psychologie hebben een monopolie op de taal die we gebruiken om over ons geestelijk leven te praten. Therapiepraat is alomtegenwoordig. Dat zie je in mainstream media en campagnes, maar meer nog online, op sociale media.
Vooral onder jongeren hebben de socials de afgelopen jaren een kleine revolutie teweeggebracht in psychologische geletterdheid. De pandemie was een katalysator. YouTube, Instagram en TikTok zijn onuitputtelijke bronnen op het gebied van #mentalhealth geworden. Je kunt er terecht voor informatie, en voor de verhalen en steun van lotgenoten.
Op TikTok vinden jongeren een overvloed aan content die ze helpt om hun eigen diagnose te stellen
De socials zijn een emancipatiemiddel: ze bieden een uitlaatklep en een gemeenschap voor jongeren die zich geïsoleerd voelen. In het beste geval helpen ze het maatschappelijk bewustzijn over psychische problemen te vergroten en verkleinen ze het stigma erop.
Maar waar sociale media bijdroegen aan de popularisering en normalisering van allerlei klinische (vaak Engelse) termen zoals OCD, anxiety en trauma, brachten ze onvermijdelijk ook een zekere inflatie van die begrippen teweeg.
Om nog maar te zwijgen van de golf aan zelfdiagnoses. Staatssecretaris Van Ooijen waarschuwde er ook voor: op TikTok vinden jongeren sinds de pandemie een overvloed aan content die ze helpt om hun eigen diagnose te stellen. Psychologen vermoeden dat video’s met titels als ‘Vier tekenen van een depressie’* en ‘Hoe weet je of je autisme hebt?’* eraan bijdragen dat cliënten hun klachten vaker zelf al hebben onderzocht en eigen conclusies trekken.
Een medium als TikTok kan dus een wisselwerking hebben met het psychisch functioneren van jongeren. Dat bleek op ontluisterende wijze toen een groot aantal jonge gebruikers tijdens de pandemie ineens Tourette-achtige tics ontwikkelde. De TikTok-hashtag #tourettes, die verwijst naar een groeiende hoeveelheid content waarin mensen praten over hun vermeende syndroom van Gilles de la Tourette, zou daar medeverantwoordelijk voor zijn. ‘Is dit de eerste ziekte die zich verspreidt via sociale media?’ vroeg een Amerikaanse journalist zich af.*
Psychologen plukken er de vruchten van
Over de vraag of sociale media ziekmakers kunnen zijn, bestaat geen wetenschappelijk uitsluitsel. Maar de toegenomen zelfdiagnoses en de besmettelijke tics illustreren wel dat van dat zogenaamde taboe op psychische klachten geen sprake meer is, zeker niet onder jongeren op sociale media.
Dat de beroepsgroep daar zelf ook vruchten van plukt, spreekt voor zich.
Al in 2003 constateerde de Hongaars-Canadese socioloog Frank Furedi in zijn boek Therapy Culture dat de mate waarin psychische problemen worden vastgesteld, direct verband houdt met de mate waarin de cultuur doordrenkt is van therapiejargon. Therapeuten, schrijft hij, hebben in bijna alle regionen van de samenleving vraag naar hun diensten gecreëerd. Het ontstaan van wat hij een ‘therapeutisch ethos’ noemt – een grote maatschappelijke nadruk op emotie en mentaal welbevinden – gaat gepaard met een bloeiende markt voor psychologische hulpverlening.
In Nederland is het aantal GZ-psychologen sinds 1999 pakweg verdriedubbeld.* Dat er steeds meer geld gaat naar ggz is ook bekend, maar inmiddels overtreft de vraag zelfs het enorme aanbod. De therapeut heeft de priester vervangen, wordt wel eens gezegd. Maar de kerk heeft voor zover ik weet nooit de luxe gehad van meer volgelingen dan ze aankan.
Niet verwonderlijk ook dat de sector zelf met verontwaardiging en bezorgdheid op de oproep van Van Ooijen reageerde. ‘Doorschuiven en bagatelliseren’, schreef psychiater Christiaan Vinkers op LinkedIn,* ‘daar lijkt de nieuwe oproep het meest op – vooral om een financieringsprobleem op te lossen.’ Kinderpsychiater Hilgo Bruining sprak de hoop uit dat Van Ooijens statement geen inleiding vormt tot nieuwe bezuinigingen: ‘De parlementaire enquête van de transitie [naar het nieuwe zorgstelsel in 2015, NP] ligt nog in het verschiet. Erbarme dich.’*
Lijden als een vorm van identiteit
Toch wordt ook binnen de ggz al sinds jaar en dag erkend dat de therapeutische stand voor een deel haar eigen klandizie creëert.
In reactie op Van Ooijen schreef arts en gezinstherapeut Flip Jan van Oenen in NRC: ‘De mythe dat therapeutische hulp de problemen kan en zal oplossen zorgt ervoor dat veel ouders en jongeren de weg naar de therapeut blijven zoeken.’* Het ontplofte therapieaanbod heeft in zijn ogen tot gevolg dat kwetsbaarheid en pech gepathologiseerd worden. Onder jongeren groeit het idee, zegt hij, dat ze pas serieus genomen worden met een diagnose, en ze gaan nare gevoelens steeds meer benoemen als stoornissen.
#Anxiety kan evengoed gebruikt worden door iemand die zijn volgers meedeelt nerveus te zijn voor een rijexamen, als voor een full-blown publieke paniekaanval
Ook in een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer, afgelopen februari, over de enorme stijging van het aantal mensen met een psychische stoornis, sprak een aantal bekende psychiaters zich relativerend uit over de rol die hun beroepsgroep zou moeten spelen.* Jim van Os herhaalde dat de problemen voor een groot deel bestaan uit onvervulde sociale en existentiële zorgbehoeften. Zijn collega Damiaan Denys stelde dat lijden een vorm van identiteit geworden is.
Nauwelijks iets nieuws; er zijn altijd mensen geweest die zich door hun lijden laten definiëren (sommigen van hen werden zelfs heiligen). Maar hoe identiteit vorm krijgt is veranderd door sociale media, waar de taal van het lijden een zelfbevestigend effect kan hebben – al is het alleen al omdat bepaalde hashtags meer views opleveren.
Dat taalgebruik uniformiseert rond populaire kernbegrippen is een van de twijfelachtige functies van algoritmes. Ze prikkelen gebruikers om met steeds dezelfde buzzwords te verwijzen naar een steeds vagere betekeniscategorie (‘woke’ en ‘wappie’ zijn daarvan de ultieme voorbeelden).
#Anxiety kan inmiddels evengoed gebruikt worden door iemand die zijn volgers meedeelt nerveus te zijn voor een rijexamen, als voor een full-blown publieke paniekaanval, waarbij de pillen op doktersrecept worden aangesleept onder het mom van #doorbreekhettaboe.
'Erover praten' is niet altijd heilzaam
De psychiatrie zegt het dus zelf ook: de taal van de psychiatrie is niet geschikt voor het gevoel dat je hebt als je moet afrijden. Dat je stikzenuwachtig bent op zo’n moment is meestal niets klinisch.
Maar dat goedbedoelde ‘praat erover’ resulteert in de (online) praktijk inmiddels juist vaak in het rondpompen van klinische begrippen, of in een hyperfocus op de individuele mentale gezondheid.
‘Erover praten’ is bovendien niet eens altijd heilzaam. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het excessief bespreken van problemen binnen vriendschapsrelaties, ook wel ‘co-rumineren’ genoemd, de vriendschap weliswaar kan versterken, maar psychische klachten eerder doet toenemen dan afnemen. Vooral bij meisjes.*
De lobby voor bespreekbaarheid en destigmatisering van psychische klachten schiet in dat opzicht dus zijn doel voorbij. Je kunt zeggen dat ouders hun kinderen met lichte klachten beter langs de spreekwoordelijke buurvrouw kunnen sturen dan langs de psycholoog. Maar als ze bij die aardige buurvrouw precies dezelfde termen blijven gebruiken als in de ggz, draagt zo’n gesprek waarschijnlijk niet bij aan een minder gepathologiseerd klimaat.
Voorbij het leed van het individu
Nu wil de ironie dat op de oproep van Van Ooijen waarschijnlijk het obligate, herhalende ‘maatschappelijk gesprek’ volgt waartoe hij oproept. En dat daaruit precies dezelfde conclusies komen als altijd: we moeten er meer over praten, we moeten jongeren de ‘tools’ geven om zelf te zorgen voor hun ‘mentale gezondheid’. Op scholen, in buurthuizen, bij huisartsen moet die heilige ‘mentale gezondheid’ bespreekbaar worden, zodat we er vroeg bij kunnen zijn en er minder mensen professionele hulp zullen zoeken.
Nog ironischer: van precies dit soort verkapte bezuinigingen stond de Zorgwet van 2015 bol. Gemeenten moesten niet alleen de intensievere zorg op zich nemen, maar ook zorgen voor de vroegsignalering en preventie die de toestroom naar intensievere zorg zou verminderen. Nóg maar een campagne, want hey, het is oké. De sector is er geen gram minder obees van geworden.
Wellicht tijd om toe te geven dat preventie niet preventief werkt als die ‘tools’ en dat ‘gesprek’ blijven bestaan uit hetzelfde individualiserende, solipsistische idioom van geestelijke gezondheid – naast fysieke gezondheid het Grote Project van het hedendaagse individu. Het is een taal die de aandacht naar binnen richt, naar het reilen en zeilen van je eigen hoofd en niets anders.
Een taal die je zomaar doet vergeten dat dat knagende kutgevoel veelal wortelt in eenzaamheid, isolement en gebrek aan solidariteit. En dat je het erger maakt door er woorden aan te geven die suggereren dat alléén jij (en je therapeut) er iets aan kunt doen.
Hier is een uitdaging. Ga inderdaad naar de buurvrouw, vertel haar gerust over jezelf. Mijd alle klinische termen. En vraag haar daarna vooral of je iets voor háár kunt betekenen. #genoeggeluldovermentalhealth