Waarom politieke partijen steeds meer op elkaar lijken

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
Foto: Martin Parr/Magnum Photos/HH

De Nederlandse democratie is een zooitje. Kiezers zweven, kabinetten vallen bij bosjes en de kloof tussen burger en politiek is nog nooit zo groot geweest. Althans, dat is het standaardbeeld. In werkelijkheid hebben partijen nog nooit zo op elkaar geleken. En die kloof? Die is kleiner dan ooit.

‘Onze democratie is een rommeltje.’ , jarenlang de voorman van werkgevend Nederland, het maar gewoon. We leven in tijden van polarisering. Van houtje-touwtjeconstructies. Van partijen die steeds meer compromissen moeten sluiten, maar het steeds moeilijker eens worden.

En kiezers? Die weten niet wat ze moeten. Er is gewoon te veel keuze.

De Frits Westers van deze wereld berichten over een Haagse kaasstolp van chaos en intrige, van kleine achterkamertjes waar in het holst van de nacht grote beslissingen worden genomen, achter een deur die je op de livestream kunt bekijken. Het Huis van Thorbecke zit vol met bekvechters, huichelaars en gefrustreerde idealisten die onmogelijk samen door één deur kunnen. Niet zo gek dus, dat bijna ieder kabinet valt.

VVD en PvdA hebben voor even een monsterverbond gesloten, een slecht huwelijk dat volgens heel wat ‘Haagse bronnen’ na de Provinciale Statenverkiezingen (in maart volgend jaar) zal eindigen in een vechtscheiding. Tot die tijd wordt het ene na het andere akkoord gesloten met partijen zo divers als GroenLinks, D66, ChristenUnie en SGP. Het tijdperk van stevige meerderheden, van consensus en stabiliteit, is voorbij. Noem het: ‘de nieuwe politiek.’ En bedenk: het kan nog jaren duren.

Als dit kabinet valt, maakt het plaats voor een kloon

Dit is, in een notendop, het standaardbeeld van de Nederlandse politiek. Het rijst op uit kranten en journaals, uit columns en opiniestukken en wordt verkondigd in de wandelgangen van de Tweede Kamer. Polarisatie? Kijk die gefrustreerde Samsom eens. Grote verschillen? Zet Pechtold en Wilders maar eens samen aan een bar. Wispelturige kiezers? De peilingen spreken voor zich.

Toch staat één ding dit bekende beeld in de weg: de feiten. Uit onderzoek na onderzoek blijkt namelijk dat partijen niet steeds meer van elkaar verschillen. Ze lijken juist steeds meer op elkaar. Kiezers zweven niet omdat er zoveel te kiezen valt, maar omdat er zo weinig keuze is. Uit het Nationaal Kiezersonderzoek blijkt bijvoorbeeld dat sinds het midden van de jaren tachtig steeds minder kiezers het gevoel hebben dat het iets waar je op stemt.

Partijen zijn massaal naar het midden getrokken. Vooral op sociaaleconomisch vlak zijn de verkiezingsprogramma’s inwisselbaar geworden. Dat is de reden waarom partijen als PvdA, CDA, D66 en VVD zo snel kunnen groeien (en minstens zo snel weer kunnen instorten). Ze behoren alle vier tot ‘een van vele middelgrote partijen,’ politicoloog Tom van der Meer, ‘die elk op de korte termijn kunnen pieken of krimpen.’

Dus hoe instabiel en wispelturig is Den Haag nu werkelijk? Als je naar de poppetjes kijkt, zie je één grote stoelendans. Maar als je op de inhoud let, verandert er niet veel.

Premier Mark Rutte – die zegt geen behoefte te hebben aan een ‘visie’ – is de uitgelezen kandidaat om de ene na de andere plakbandcoalitie in elkaar te flansen. Welke partijen meedoen, maakt niet eens zoveel uit. Als er maar een meerderheid is. De humanisten van D66 zitten al broederlijk aan tafel met de mannen van de SGP. Maar ook Diederik Samsom doet goed mee. ‘De PvdA zoekt de idealen niet links of rechts maar vérder dan in het regeerakkoord,’ zei hij een tijdje geleden tegen de Volkskrant. Over de VVD: ‘De richting is niet wezenlijk anders. We willen vooruit.’

Mocht de liefde tussen Rutte en Samsom straks toch bekoelen, dan zal er wel een kabinet met D66 en CDA voor in de plaats komen. Laat dat nu net de partijen zijn die in de afgelopen maanden de ‘hervormingen,’ die in hun eigen verkiezingsprogramma stonden, door Rutte II doorgevoerd zagen worden.

Als dit kabinet valt, maakt het plaats voor een kloon.

De kloof

Dít verhaal, het verhaal van diepe consensus, inwisselbare partijen en ruzie om de details, is wat de Nederlandse democratie anno 2014 kenmerkt.

Zijn kiezers daar ontevreden over? Maken ze zich zorgen over de eenheidsworst?

Er is juist steeds meer overlap tussen de opvattingen van kiezers en Kamerleden

Niet echt. Hoewel er genoeg onvrede is over specifieke politici, is het vertrouwen in de democratie groter dan ooit. Was halverwege de jaren zeventig slechts 60 procent van de kiezers er tevreden mee, nu is dat bijna 80 procent. Veertig jaar geleden zei 60 procent nog dat ‘Kamerleden zich niet bekommeren om de mening van mensen zoals ik.’ Nu is dat minder dan 40 procent. En het vertrouwen in het parlement mag dan laag zijn (rond de 55 procent), we vertrouwen de grote bedrijven (40 procent), kerken (35 procent) en, jawel, de pers (25 procent) nog veel minder.

De kiezer is ook niet wispelturig. Hij is juist vrij stabiel in zijn politieke voorkeuren. Linkse mensen stemmen links, rechtse mensen stemmen rechts. Maar omdat partijen zo op elkaar lijken, wisselen we toch steeds vaker van partij - zoals consumenten zomaar een ander merk chips uit de schappen pakken. De uiteindelijke keuze voor CDA of VVD, SP of PvdA, D66 of GroenLinks wordt bepaald door triviale en veranderlijke factoren, zoals de uitstraling van de partijleider of het laatste relletje in de media.

Maar de grootste mythe van de afgelopen jaren?

Dat is de zogenaamde ‘kloof tussen burger en politiek.’ In werkelijkheid is er juist steeds meer overlap tussen de opvattingen van kiezers en Kamerleden. Partijen zijn steeds preciezer de mening van het electoraat gaan verkondigen (daarbij geholpen door Maurice de Hond). Dat wil zeggen: hoe meer de kiezer zweeft en hoe kieskeuriger hij is, hoe kleiner de kloof tussen burger en politiek. Zo was eind jaren zeventig de overlap tussen Kamerleden en kiezers op een links-rechtsschaal nog 55 procent.

In 2006 was dat al bijna 90 procent.

Kiezers en Kamerleden werden gevraagd zichzelf te plaatsen op een schaal van 1 tot 7, waarbij 1 het meest links en 7 het meest rechts is. Voorbeeld: 36 procent van de Kamerleden en 13 procent van de kiezers koos voor ‘2’. Bron: Andeweg (2011).
Bron: Rudy Andeweg (2011). Beeld: Momkai.

De consensus

de beroemde econoom, vijftig jaar geleden het begrip ‘conventionele wijsheid.’ Hij doelde op de ideeën die door de meeste politici en journalisten, van links tot rechts, worden aangehangen. Het zijn ideeën die nooit echt worden bevraagd. En wie dat wel doet, wordt al snel als wereldvreemd of irritant weggezet.

‘Vooral de grote televisie- en radiocommentators,’ schreef Galbraith, ‘maken er een kunst van om met elegantie en drama te zeggen wat hun publiek acceptabel zal vinden.’ De man van de conventionele wijsheid kan rekenen op respect, wordt gevraagd voor allerlei leuke baantjes en is een graag geziene gast in de media. Alleen het nageslacht is wat minder aardig voor hem, ‘want het enige wat het nageslacht doet, is hem vergeten.’

Galbraith gaf een paar voorbeelden van hoe het denken vroeger door conventie was beheerst. Neem de doctrine van de ‘sluitende begroting,’ die was ontstaan in reactie op spilzieke overheden, maar in de jaren dertig de Grote Depressie juist verergerde. De Amerikaanse zag bezuinigen als een ‘absolute noodzaak’ en ‘de meest essentiële factor voor economisch herstel.’

Het was de Britse econoom John Maynard Keynes die, in 1936, deze conventionele wijsheid sloopte, waarna het ‘keynesianisme’ de norm werd. Begin jaren zeventig noemde zelfs een Republikeinse president zich een aanhanger van Keynes. Dat was vlak voor de oliecrisis en voor de opkomst van het neoliberalisme, als nieuwe conventionele wijsheid.

Maar de vraag is natuurlijk: wat zijn de conventies van onze tijd?

Eigenlijk kan het antwoord pas over een jaar of dertig worden gegeven - door historici. Toch denk ik dat we nu al parallellen kunnen zien met eerdere conventies uit de jaren negentig, zoals het brede vertrouwen in geprivatiseerde diensten, de stilzwijgende consensus rondom de multiculturele samenleving en het geloof in Europese integratie. Zonder te pretenderen volledig te zijn, denk ik dat er nu minstens drie conventionele wijsheden heersen.

1. ‘De burger kan de problemen van de overheid oplossen’ (De participatiesamenleving)

‘Alle hoop op participerende burger,’ kopte NRC Handelsblad onlangs. De krant had zestig coalitieakkoorden van gemeenten geanalyseerd. En wat bleek? Als er érgens eensgezindheid over bestaat, dan is het wel de verwachting dat er straks een explosie aan vrijwilligerswerk zal plaatsvinden. De tijden van Big Government en Big Business zijn voorbij. Nu is de burger aan zet. Burgerwerken is het nieuwe marktwerken.

In alle coalitieakkoorden wordt de nieuwe verhouding tussen overheid en burger aangestipt. Het past in een trend: al een paar jaar gaat het op symposia en congressen van wethouders en ambtenaren over weinig anders dan ‘samenredzaamheid,’ ‘eigen kracht’ en ‘do-it-yourselves.’ Een tijdje geleden publiceerden nog over de decentralisaties waarin ze min of meer dezelfde ideeën bleken te hebben (‘meer maatwerk,’ ‘minder bureaucratie’).

En toegegeven, de theorie is mooi. De burger zou passief en lusteloos zijn geworden door de betutteling van Vadertje Staat. Maar zodra de overheid zich terugtrekt, zullen er mooie dingen gebeuren. Dan zal de weer opbloeien.

In werkelijkheid behoort Nederland al tot de top van landen met de meeste vrijwilligers. Veel tijd voor extra mantelzorg is er ook niet: we hebben het gekregen in de afgelopen decennia. Nederland telt inmiddels drieënhalf miljoen mantelzorgers, waarvan een half miljoen overbelast. Sterker nog, uit onderzoek naar de verhouding tussen de verzorgingsstaat en de civil society blijkt dat ze Als je landen onderling vergelijkt, blijkt: hoe groter de overheid, hoe groter de burgerkracht. Landen als Denemarken, Zweden en Finland hebben veel vrijwilligers en veel sociaal kapitaal. Ze hebben ook een grote overheid. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) schrijft al jaren dat sociaal vertrouwen en een uitgebreide sociale zekerheid elkaar versterken.

2. ‘De overheidsbegroting moet zo snel mogelijk op orde worden gebracht’ (Het huishoudboekje van de overheid)

Het is 26 april 2012. Slechts vijf dagen nadat de onderhandelingen in Het Catshuis tussen VVD, CDA en PVV zijn mislukt, ligt er al een akkoord tussen vijf partijen. De stoel van de PVV is ingenomen door D66, GroenLinks en ChristenUnie. Het akkoord dat op tafel ligt, is een akkoord van 12,4 miljard. Want als politici het ergens over eens zijn, dan is het dat de staatsschuld moet worden getemd. Deze conventionele wijsheid wordt hoogstens in de marge bediscussieerd – of er in 2014 of pas in 2015 aan de 3 procentsnorm moet worden voldaan.

Sommige wetenschappers waarschuwen nog voor de schade die het Lenteakkoord zal aanrichten, maar de meeste analisten zijn enthousiast. Eindelijk is er ‘moed’ en ‘daadkracht’ getoond.

Inmiddels is duidelijk dat de eenzame begrotingsketters De werkloosheid is flink opgelopen en de overheidsfinanciën zijn nauwelijks verbeterd door de haastige akkoorden – juist omdat de economie erdoor kromp. Sterker nog, de staatsschuld was De rentelast is nog altijd historisch laag. En in een periode van crisis, als bedrijven en huishoudens op de rem trappen en aan het sparen slaan, kan alleen de overheid tegenwicht bieden. Maar over het veel grotere probleem, de torenhoge private schulden, werd nauwelijks gerept in Den Haag.

3. ‘Het verband tussen criminaliteit en afkomst moet worden benoemd’ (De nieuwe politieke correctheid)

Een maand geleden verscheen het eindrapport van een langlopend onderzoek naar jeugdcriminaliteit in Rotterdam. Het project, waarin 680 jongeren tussen hun twaalfde en achttiende levensjaar werden gevolgd, was tien jaar eerder aangevraagd door de politie. Het taboe op de oververtegenwoordiging van Marokkanen, Turken en Antillianen in de criminaliteitscijfers was namelijk net doorbroken. ‘De politie moest daar wat mee,’ aldus de

De conclusie, tien jaar later, laat weinig aan de verbeelding over. Afkomst en criminaliteit hebben niets met elkaar te maken. Crimineel gedrag hangt af van welke vrienden je hebt, in welke buurt je woont en je persoonlijke eigenschappen (zoals hyperactiviteit of agressiviteit). That’s it. Een verband met etniciteit, religie of cultuur is er niet. Daar is geen bewijs voor. In achterstandswijken zijn autochtone jongeren even crimineel als allochtone.

Foto: Martin Parr/Magnum Photos/HH

Een jaar of twintig geleden zou een studie als deze nog met instemming zijn ontvangen – het paste in de conventionele wijsheid van toen. Maar in mei 2014 werd het nieuws We hebben er net een decennium aan ‘debat’ over ‘het benoemen van de problemen’ opzitten. De nieuwe politieke correctheid is dat dit soort onderzoeken vooral niet worden benoemd. En direct de prullenbak ingaan.

Hoe de tegenspraak verdween uit de politiek

Begrijp me niet verkeerd: een beetje eensgezindheid kan geen kwaad. ‘Elke samenleving moet worden beschermd tegen een al te makkelijke stroom van gedachten,’ schreef Galbraith vijftig jaar geleden. Maar anno 2014 kampt onze democratie niet met een overvloed aan ideeën. Om de zoveel tijd weerklinkt juist de roep om ‘nieuwe verhalen’ en worden er dikke rapporten over de partijkoers gepubliceerd. Maar concreet wordt het zelden. ‘Het roepen om de noodzaak van nieuwe ideeën is, in zekere zin, een vervanging voor die nieuwe ideeën geworden,’ schamperde Galbraith. ‘De politicus die de nood serieus neemt en voor iets nieuws pleit, komt al snel in de problemen.’

Juist tegenspraak, polarisatie en wezenlijk verschil van mening kan het schip van staat van koers doen veranderen

Op het eerste gezicht leek Wientjes gelijk te hebben toen hij de democratie ‘een rommeltje’ noemde. wordt er in de media steeds meer aandacht besteed aan conflicten (‘gedoe’). Er zijn ook weinig landen waar peilingen zoveel aandacht krijgen als hier. Maar onder de oppervlakte van haastige akkoorden en Haags gekissebis stoomt het schip van staat gestaag voort. De meeste Nederlanders zijn wel tevreden over de koers. En mocht dat niet zo zijn, dan wordt er goed naar hen, of in ieder geval naar de media, geluisterd. Dat bleek wel toen eind 2012 de inkomensafhankelijke zorgpremie sneuvelde.

Zo lijkt het Huis van Thorbecke steeds meer op een supermarkt, dat kiezers in staat stelt hun eigen mening te consumeren. De kloof tussen burger en politiek is niet te groot, maar

Wie wil weten hoe het anders kan, zou de politieke carrière van Pim Fortuyn moeten bestuderen. Het verhaal gaat dat hij het wijdverbreide onbehagen als eerste zou hebben ‘benoemd’ – vandaar zijn succes. Maar als je de onderzoeken van het SCP van eind jaren negentig bestudeert, komt je er al snel achter dat Nederlanders buitengewoon tevreden of bijna apathisch waren in die tijd. publiceerde alleen het communistische Noord-Korea vergelijkbare vertrouwenscijfers. Als Fortuyn toen op de peilingen was afgaan, was hij niet ver gekomen.

Maar zoals Steve Jobs de iPad aan ons opdrong, zo was het Professor Pim die na de val van de Twin Towers een nieuwe politieke agenda voorschreef. Hij liet zien – en daarmee verschilde hij radicaal van Geert Wilders – dat een politicus niet alleen hoeft te spiegelen. Een politicus kan ook Een conventionele wijsheid kan worden afgeschud. Juist tegenspraak, polarisatie en wezenlijk verschil van mening kan het schip van staat van koers doen veranderen.

Vrienden maak je er misschien niet mee. Maar aan de andere kant: ‘De man die binnenkomt door te leunen tegen een zwakke deur komt al snel aggresief over,’ schreef Galbraith. ‘Toch moet er ook iets worden toegeschreven aan de slechte toestand van de deur.’

Foto: Martin Parr/Magnum Photos/HH