Bij het rek met pyjamashirts met teksten als ‘dream a dream summervibes’, waar zonder uitzondering ook een Eiffeltoren én een glitterroos op staan, wordt me plots een zoon gedoneerd.

Het gebeurt achter in de Zeeman. In mijn mandje liggen citronellakaarsen, een babystrandcape en allesreiniger die ruikt naar ‘Mediterraan’. De jongen is een jaar of drie. Zijn moeder geeft hem een zetje met haar heup, mijn kant op. Mij pakt ze bij mijn bovenarm en vraagt-zegt: ‘Heel ekkes.’

Op haar schouder ligt een zak garnalen te ontdooien. Het smeltwater neemt de zonnebrand van haar decolleté mee en loopt in witte stralen haar shirt in. Ze moet die baal echt even kwijt – zo terug. 

Maar eerst moet worden bepaald in wiens auto de gamba’s moeten. Voor de ingang van de winkel hangen een man en een vrouw over een afgeladen winkelwagen. De moeder uit de Zeeman houdt de zak garnalen omhoog, zoekt oogcontact met de twee bij de wagen en roept: ‘Kan niet bij mij − geen airco.’ Bij de man, die met zijn sandaal op de bierkratklep van de winkelwagen steunt, past het ook niet. Zijn auto ‘is al doorgezakt’. De vrouw naast hem weet niet hoe snel ze haar handen ten hemel moet heffen en zegt: ‘Nope, ik heb jullie mam al.’ 

Het smeltwater neemt de zonnebrand van haar decolleté mee en loopt in witte stralen haar shirt in

De zak is niet zó groot; formaat hoofdkussen. Maar deze strijders zijn vanochtend, getuige de plastic tassen die rollades maken van hun handvlees, al bij de Jumbo, de Aldi, de Blokker én de Gall & Gall geweest. Genade. ‘Fair enough’, zegt de garnalenvrouw na de opmerking over haar mam, en schiet in de lach.

Mijn aangenomen zoon is in kleermakerszit in het gangpad gaan zitten en vraagt of hij PAW Patrol mag kijken op mijn telefoon. Mag, maar zijn moeder heeft inmiddels een nieuw plan bedacht en we moeten door. ‘Echt sorry’, zegt ze, en vraagt of ik zo een Cornetto wil voor de moeite. Nice.

Het plan is: zij neemt het kind terug en ik help haar met het verplaatsen van de vier zakken briketten die ze net bij de Jumbo heeft gekocht en die ze naar eigen zeggen ‘beter buiten had laten staan, maar ja’. De jaarlijkse familiebarbecue vangt zo aan, vul ik in. 

We schuifelen gedrieën richting kassa. Zij voorop, onze zoon, de briketten en ik in haar slakkenspoor. De regenboogsponsjes waarvoor ze kwam onder haar arm geklemd.

Een vrouw sluit achter ons aan in de rij, prepandemisch dicht op mij. Haar handen zijn leeg en ik vraag me af waarom ze hier staat. Misschien komt ze voor een van de surprise-eieren of ansichtkaarten aan de kassa. Ze gebaart naar de briketten op de grond en sakkert: ‘Dat gebarbecue.’

De eerste barbecuedag van het jaar snapt ze nog, de tweede minder, en ‘op warme dag zevenentwintig’ gelooft ze het allemaal wel. Ze knikt naar de garnalenvrouw die staat te pinnen en zegt, hard genoeg: ‘En wilde ze dat jong nou gewoon bij jou achterlaten?’

De garnalenvrouw buigt achterover, zodat ze langs me heen kan kijken om te zien wie die opmerking maakte. Shit. Tweeëndertig graden, vijf overbevolkte winkels, vier zakken briketten, één kind van drie, twee stevige stralen garnalensap – die gaat ontploffen.

De jongen heeft het ook door, hij pakt het been van zijn moeder vast. Die sluit haar ogen kort en zegt tegen de vrouw achter me:

‘Mam. Kom op.’

Meer lezen?