Het was 1916 en Alexandra Kollontai zag het helemaal voor zich. In de ideale samenleving – haar Utopia – zou het grootbrengen van kinderen niet alleen een taak zijn van het gezin, maar van de hele samenleving. Met betaald ouderschapsverlof, gratis kinderopvang en gratis onderwijs zou de regering alle kinderen van goede zorg kunnen voorzien én gelijkheid tussen mannen en vrouwen kunnen bevorderen, schreef Kollontai in haar pamflet  

Omdat vrouwen in zo’n samenleving tijd zouden hebben voor betaald werk, zouden ze minder afhankelijk zijn van mannen. Staatssteun voor gezinnen betekent minder druk op het huwelijk én minder stress in het dagelijks leven: liefdesrelaties zouden worden bevrijd van het juk van afhankelijkheid en torenhoge verwachtingen, en mensen zouden meer tijd kunnen doorbrengen  

In 1917 werd Kollontai de eerste Sovjetcommissaris van Sociale Zaken en mocht ze haar ideeën in praktijk brengen. Ze breidde direct het aantal kinderdagverblijven, kindertehuizen en kraamklinieken uit. Ook maakte ze echtscheiding gemakkelijker en abortus legaal. Pas als mensen vrij waren om te beminnen, zorgen en werken zoals ze wilden, zou de samenleving vrij en rechtvaardig zijn voor iedereen – daar was Kollontai van overtuigd.

Een mooi, maar ook gevaarlijk boek

Alexandra Kollontai is een van de vele ‘sociale dromers’ die voorbijkomen in Alledaags Utopia. Wat tweeduizend jaar experimenteren ons kan leren over het goede leven, van de Amerikaanse etnograaf Kristen R. Ghodsee. Het is een mooi maar ook boek: grote kans dat je na lezing je bezittingen weggeeft, je monogame relatie openbreekt, naar een woongemeenschap verhuist, het grootbrengen van je kinderen bij een heleboel andere volwassenen belegt en je hard gaat maken voor een revolutie in het onderwijs. 

Of nou ja – de kans is groot dat je na het lezen van Alledaags Utopia heel anders kijkt naar de manier waarop je woont, werkt, zorgt en liefhebt. Dat die manier je plots een stuk minder vanzelfsprekend en voordelig voorkomt. En vooral: dat je weet dat het anders kan, want Alledaags Utopia staat vol met mensen die ergens in de afgelopen 2.500 jaar hebben nagedacht over samenlevingen waarin gelijkheid, samenwerking, collectief bezit en een gedeelde verantwoordelijkheid voor de volgende generatie centraal stonden. Om vervolgens hun eigen levens en die van anderen in te richten volgens die ideeën. 

Zo stichtte de Griekse filosoof Pythagoras in de zesde eeuw voor Christus een kolonie waarin privébezit niet bestond en waar mannen en vrouwen gelijk waren. Een paar honderd jaar later droomde Plato hardop over een republiek waarin kinderen niet in gezinnen werden grootgebracht maar in groepsverband, door  

De middeleeuwse begijnen leefden niet in gezinnen of kloosters, maar betrokken gezamenlijk begijnhoven in de stad. Kerk noch echtgenoot maakte de dienst uit, en daardoor genoten deze alleenstaande vrouwen relatief veel vrijheid en autonomie.

De negentiende-eeuwse Fransman Jean-Baptiste André Godin bouwde in het Noord-Franse Guise een familistère (‘sociaal paleis’) waar ruim honderd jaar lang honderden families samenwerkten en -woonden. De winst die de familistère maakte met de productie van gietijzeren fornuizen werd direct geïnvesteerd in de gemeenschap, die daardoor kon genieten van mooie woningen, gemeenschappelijke eetzalen en tuinen, een theater en een zwembad, een crèche en een school.

Hoe we ons leven inrichten is hoe we de maatschappij inrichten

Wat de personages in Alledaags Utopia gemeen hebben, is het besef dat de inrichting van ons alledaagse leven innig is verbonden met de inrichting van de maatschappij – en dus met grote maatschappelijke problemen als klimaatverandering en ongelijkheid. 

Ga maar na: doordat in onze samenleving het kerngezin geldt als dé plek waar kinderen worden grootgebracht, ervaren ouders een enorme druk, verwachten partners veel te veel van elkaar, en zijn veel vrouwen niet financieel zelfstandig. Binnen het kerngezin zijn kinderen bovendien overgeleverd aan de grillen van ouders die ze niet hebben uitgekozen. En omdat de kinderen van rijke ouders veel meer kansen krijgen dan die van minderbedeelde ouders, neemt de sociale ongelijkheid eerder toe dan af. 

Omdat elk gezin zijn eigen huis heeft, zijn we allemaal op onszelf aangewezen voor ons dagelijks levensonderhoud én voor onze dagelijkse emotionele behoeften. We genieten geen schaalvoordelen, ons onbetaalde werk blijft grotendeels onzichtbaar, en we raken hoe langer hoe meer geïsoleerd van onze vrienden, die ook allemaal druk bezig zijn de boel draaiende te houden in hun eigen huis. 

Omdat onze kapitalistische economie is opgebouwd rondom privébezit, verspillen we natuurlijke grondstoffen en vervuilen we de planeet; omdat we ons privébezit doorgeven aan onze kinderen, houden we economische ongelijkheid in stand. En omdat het onderwijs kinderen vooral klaarstoomt voor de arbeidsmarkt, leren we kinderen niet hoe ze voor een ander moeten zorgen, wat de waarde is van onbetaalde zorgarbeid, of dat samenwerking en verbondenheid belangrijke voorwaarden zijn voor een betekenisvol bestaan.

Wil je de wereld veranderen, dan zul je ook het instituut aan de basis van die wereld moeten veranderen: het kerngezin

Wil je de wereld veranderen, dan zul je ook het instituut aan de basis van die wereld moeten veranderen. Namelijk: het kerngezin. Dat kan, want hoewel de manier waarop we nu samenleven, zorgen, wonen en met onze spullen omgaan vanzelfsprekend en onveranderlijk lijkt, is ze dat niet. 

Onze evolutionaire geschiedenis laat zien dat het van andere gezinnen afgezonderde kerngezin een relatief nieuw verschijnsel is, dat ingaat tegen onze biologische noodzaak om aan ‘gedeelde broedzorg’ te doen – om de zorg voor kinderen te delen met een grote groep volwassenen. Pas met de opkomst van het kapitalisme werd het kerngezin de norm: wanneer de staat niet hoeft te betalen voor de zorg voor kinderen (en zieken en ouderen), kunnen de belastingen laag blijven. En wanneer de belastingen laag zijn, kunnen bedrijven meer winst maken. Deze manier van leven is ergens begonnen; ze kan dus ook ergens eindigen.

De historische en hedendaagse woongemeenschappen, communes, en sociale experimenten die Ghodsee opvoert, laten bovendien zien dat het wel degelijk anders kan. We doen er goed aan die voorbeelden te bestuderen, schrijft Ghodsee: zeker als we zelf ook weleens dromen van een betere wereld. 

Het liep niet altijd goed af in de utopia’s

Niet dat het altijd goed afloopt met de sociale dromers in Alledaags Utopia. De katholieke kerk zag de begijnen uiteindelijk als zo’n grote bedreiging dat ze hen begin veertiende eeuw als ketters bestempelde. In de familistère van Godin hielden veel arbeiders zich niet aan de regels – ze gooiden hun afval uit het raam, lieten hun kinderen naakt over straat lopen of bezatten zich in de gemeenschappelijke bar. Toen de markt voor gietijzeren fornuizen opdroogde en het verdienmodel instortte, viel ook de gemeenschap uiteen. 

Alexandra Kollontais Utopia was ook geen lang leven beschoren. Na de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende burgeroorlog was de Sovjet-economie flink verzwakt. Dankzij Kollontai was het makkelijker geworden om te scheiden, maar vervolgens De staat had de middelen niet om voor al die verweesde en verstoten kinderen te zorgen en kindertehuizen puilden al snel uit.

In 1936 besloot Stalin dat het welletjes was geweest: de alimentatie ging omhoog, scheiden werd moeilijker, abortus werd weer illegaal en de zorg voor kinderen moest terug de taak worden van het kerngezin. Vrouwen konden ‘de staatsbegroting ontlasten’ door zorgtaken op zich te nemen: einde oefening voor Kollontai.

Niet elke poging was dus succesvol. Dat geeft niet, schrijft Ghodsee, want van mislukkingen kunnen we leren. We kunnen

Meer mensen om lief en leed mee te delen

Er ging – en gaat – namelijk ook veel wél goed. Zo blijken vrouwen in woongemeenschappen minder tijd kwijt te zijn aan huishoudelijke taken dan vrouwen in een eengezinswoning; hun partners dragen ook meer bij aan huishoudelijk werk. 

Bijkomend voordeel van samenwonen in een woongemeenschap: boodschappen doen, wassen, koken en schoonmaken zijn in zo’n geval ook echt zichtbaar als een waardevolle bijdrage aan het collectief. Om over de sociaal-emotionele voordelen nog maar te zwijgen: meer mensen in huis betekent meer mensen om je lief en leed mee te delen, en dus minder druk op één partner om alles voor een ander te zijn, van beste vriend en onbetaald-werk-collega tot geliefde.

En in gemeenschappen waar mensen hun bezittingen en zelfs hun inkomen delen, blijken bewoners weliswaar over minder economisch kapitaal te beschikken, maar ook over meer ‘sociaal’, ‘menselijk’ en ‘natuurlijk kapitaal’,  

Het kerngezin als sta-in-de-weg

In Alledaags Utopia is het kerngezin de steeds terugkerende sta-in-de-weg van hoognodige, grootscheepse maatschappelijke verandering. Daarmee sluit het boek aan bij andere recente titels, waaronder (2022) van Sophie Lewis en (2023) van M.E. O’Brien, die pleiten voor een afschaffing van dit kwalijke instituut.

Maar Ghodsee begrijpt dat die term, ‘afschaffing’, veel lezers tegen de borst zal stuiten. Deels omdat het gezin voor de meesten van ons zo’n vanzelfsprekende samenleefvorm is dat we ons geen alternatief kunnen voorstellen; deels omdat het gezin, ondanks al zijn beperkingen, voor veel mensen toch ook nog een bron is van liefde, vreugde en betekenis. 

Als praktisch utopist wil Ghodsee haar lezers meekrijgen, en dus kiest zij voor een andere term: ‘verruiming’. Ze wil het begrip ‘gezin’ oprekken en uitbreiden, zodat mensen zelf kunnen kiezen hoe en met wie ze kinderen willen grootbrengen, zodat zorgtaken beter worden verdeeld en zodat mensen vrijer, gelijker en gelukkiger kunnen zijn dan ze nu zijn. 

Wat ons terugbrengt bij Alexandra Kollontai. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen haar ideeën voor gezinsverruiming toch weer bovendrijven. Zo voerden veel Oost-Europese en Noord-Europese landen in de tweede helft van de vorige eeuw betaald zwangerschaps- en ouderschapsverlof in, en richtten ze publieke kinderdagverblijven op.

De afgelopen decennia kwam het idee dat één of twee ouders genoeg zijn om een zootje kinderen groot te brengen vanuit en hoek onder vuur te liggen. Een groeiend aantal samengestelde gezinnen en queer-gezinnen laat intussen vrolijk zien dat een zorgrelatie prima kan worden ‘ontkoppeld’ van een bloedband. En Kollontais idee dat partners in een huwelijk te veel van elkaar verwachten wordt ook vertolkt door hedendaagse criticasters van monogamie, van relatietherapeuten met popsterrenstatus tot beoefenaars van  

Laten we onze ideeën over wat normaal is bijstellen

De ideeën van Kollontai en andere sociale dromers zijn dus minstens zo standvastig als de status quo waartegen ze ageren. Ze kunnen ons helpen onze eigen ideeën over wat normaal, wenselijk en goed is bij te stellen. En met onze ideeën ons gedrag. Want ook als we niet meteen in een commune willen wonen of een polyamoreus experiment op poten willen zetten, kunnen we die ideeën vertalen naar een voor onszelf werkbare praktijk.

We kunnen allemaal ons netwerk van liefde en zorg uitbreiden, schrijft Ghodsee, en ons daarmee verzetten tegen de systemen die ons onderdrukken en isoleren.

Dat hoeft niet meteen gevaarlijk te zijn. Zit je in een monogame relatie? Zorg dan dat je tijd doorbrengt met je vrienden en dat je partner dat ook doet. Ga niet mee in het evangelie van privébezit maar deel je grasmaaier en je auto met je buren. Laat je kinderen tijd doorbrengen met grootouders, ooms, tantes en vrienden. Breng tijd door met de kinderen van anderen. Zo klein kan het beginnen.

En wat we vooral moeten doen, schrijft Ghodsee, is oefenen in hoopvol zijn. Door ons een betere toekomst voor te stellen, en ons de stappen in te beelden die nodig zijn om daar te komen. Want pas als je iets voor je ziet, kun je beginnen het te bouwen.

Meer lezen?