Toet toet, tijdens de rouwstoet
Een rouwstoet trekt langs, dus ik kan de weg even niet oversteken. De man in de auto achter me heeft a) de voorbijglijdende zwarte lijkwagen niet gezien of b) schijt.
Hij toetert. Ik kijk in mijn achteruitkijkspiegel naar hem. Hij gebaart dat ik door moet rijden. Ik zoek oogcontact met hem via de spiegel, maar hij staat een beetje schuin achter me en waar ik nog net zijn gezicht zie, ziet hij waarschijnlijk alleen mijn achterhoofd.
Op de weg voor ons kruipt eerst de lange auto met de kist erin voorbij, dan twee zwarte Mercedessen met van die puntige vlaggetjes erop. Volgauto’s – die zie je niet vaak meer.
Een belletje rond etenstijd
Als student verkocht ik telefonisch uitvaartverzekeringen aan mensen die nét aan tafel gingen voor het avondeten. Ergens in die periode, vijftien jaar geleden, gingen de volgauto’s al uit het basispakket. Tot ongenoegen van eigenlijk niemand, behalve één klant die zei: ‘Achter de rouwauto aan met eigen vervoer? Ik heb een mountainbike, dat vind ik niet netjes.’
De man achter me toetert weer. De stoet is nog niet voorbij. Op de achterbank van een stapvoetse Suzuki huilt een vrouw in haar mouw.
Meestal ging het goed, dat verzekeringen verkopen. Soms schrokken mensen omdat ze bij het horen van ‘Dela’ dachten dat ik ze ging vertellen dat iemand dood was. Eén keer dacht iemand dat ik Magere Hein was.
Geesten bestaan misschien toch wel
De man achter me houdt de claxon langer ingedrukt.
De schoonvader van mijn callcentercollega Cobi bleef op een dag zomaar dood op de wc van zijn sociale huurwoning. Twee weken daarna kreeg onze andere collega, Vanessa, met haar gezin precies dÃe woning toegewezen. Volgens Vanessa flikkerde de lamp op het toilet, elke keer dat haar billen de bril raakten. Ik mocht daar van haar niet om lachen. Ze keek me strak aan en zwoer: ‘Geesten bestaan.’
Toen mijn vader laatst in een rouwauto lag was het pikdonker buiten, maar helemaal niet koud. Dat voelde ongepast. We maakten in colonne een afscheidsrondje door de straat en alle buren stonden buiten met kaarsen. Op het exacte moment dat we langs thuis reden begon de usb-stick in het dashboard van mijn ouders’ auto te flikkeren. Mijn vaders mixtape sprong aan. Ik had niet moeten lachen om Vanessa.
Tuuuuuuuuuuuut.
‘Fuck you!’ gebaar ik in de achteruitkijkspiegel. Geen reactie. Althans, niet van de man achter me. Die ziet natuurlijk alleen mijn achterhoofd. Op de weg voor ons, waar de laatste auto’s van de stoet passeren, kijk ik in de grote ogen van een jongen in een grijs colbert.
Ik heb zojuist mijn middelvinger opgestoken naar een rouwstoet.