‘De tijd vliegt’ en andere clichés uit 10 jaar De Correspondent

Journalistiek is controle van de macht, het verslaan van belangrijke gebeurtenissen, het voeden van het publieke debat. En bovenal: nieuwe dingen leren over de wereld om ons heen. Daarom maken correspondenten de balans op: wat hebben ze geleerd na 10 jaar De Correspondent? Vandaag: Lynn Berger, correspondent Zorg.
Of ik soms jarig was, wilde een collega weten, toen ik op een zonnige zomerochtend op de redactie kwam en daar een versierde stoel en tafel aantrof.
‘Nee’, antwoordde een andere collega: ‘Ze is een fossiel.’
De slingers en ballonnen bleken te zijn opgehangen voor mijn tienjarig dienstverband, in het jaar dat ook De Correspondent tien jaar bestaat.
Tien jaar!
Ik dacht aan wat iemand me ooit vertelde over hoe het is om voor kinderen te zorgen: dat de dagen dan langzaam gaan en de jaren juist snel. Lezer, geloof mij: ook wanneer je journalistiek ‘voorbij de waan van de dag’ bedrijft, vliegen de jaren voorbij.
Van sleutelwoorden van deze tijd...
Geen verhalen over wat vandaag is gebeurd, maar over wat elke dag gebeurt: dat was wat we lezers beloofden toen De Correspondent in 2013 werd opgericht. We wilden verhalen vertellen over de onzichtbare structuren, stille ontwikkelingen en de onuitgesproken overtuigingen die het leven vormgeven maar die nooit in het nieuws komen. Het nieuws gaat over de uitzondering; wij zouden gaan schrijven over de norm.
Ruim 10.000 mensen werden lid nog voor we één letter hadden gepubliceerd, en hup, daar gingen we.
Zelf schreef ik vooral over die onuitgesproken overtuigingen. Over de clichés en ideeën die ons denken sturen – en met ons denken, ook ons gedrag. Omdat we ze zó vaak gebruiken, staan we zelden stil bij hun betekenis. Zonde, vond ik, want wie zich over de herkomst en invloed buigt van deze sleutelwoorden begrijpt de tijd waarin we leven.
Zo ontdekte ik dat de kritiekloze omarming van ‘innovatie’ niet van alle tijden is, maar heel erg van nu. En dat een heilig geloof in innovatie ons blind kan maken voor de nadelen ervan.
De al net zo kritiekloze viering van ‘creativiteit’ als oplossing voor al onze problemen, leerde ik, gaat samen op met hardvochtige bezuinigingen op experimentele kunst en fundamentele wetenschap. Dat lijkt tegenstrijdig, maar is te verklaren: ‘creativiteit’ heeft een steeds nauwere definitie gekregen.
Ook schreef ik over ambitie, dat grote goed van de prestatiemaatschappij. Wie niet ambitieus is, heeft bij voorbaat gefaald, zo lijkt het soms. Maar wat heb je aan ambitie zonder doel? Diezelfde prestatiemaatschappij maakt ons bovendien hartstikke moe. Niet gek dat iedereen voortdurend op zoek is naar dat magische maar mysterieuze verschijnsel: energie.
Toen ik onlangs wél jarig was, ontkwam ik er natuurlijk niet aan mij te verdiepen in misschien wel het grootste cliché uit onze levensloop: dat van de onvermijdelijke, en onfortuinlijke, ‘midlifecrisis.’
...naar collectieve blinde vlekken
Een jaar of vijf geleden begon het me te dagen dat er naast zulke sleutelwoorden ook anti-sleutelwoorden bestaan. Noem het collectieve blinde vlekken: ervaringen, handelingen of begrippen waar we het juist veel te weinig over hebben, of op een veel te eenzijdige manier. Niet omdat we ze zo vaak gebruiken, maar omdat we ze door hun alledaagsheid nooit goed hebben leren zien.
‘Klagen’ heeft bijvoorbeeld een slechte reputatie. ‘Ik mag niet klagen’ is een gevleugeld antwoord op de vraag hoe het gaat, en de klagende medemens is doorgaans geen prettig gezelschap. Maar klagen heeft ook een andere kant, ontdekte ik: zo beginnen verbroedering én verandering vaak met een goed gedeelde klacht.
Dankzij de briljante kunstenaar Mierle Laderman Ukeles ontwikkelde ik een milde obsessie met ‘onderhoud’. Dat is een stuk saaier dan ‘innovatie’, maar het is ook vele malen bepalender voor hoe onze levens eruitzien. Hoe kunnen we leren onderhoud te eren?
Een skivakantie bracht me op het spoor van ‘herhaling’ als een al net zo ondergewaardeerd fenomeen. Vaak worden we aangemoedigd om nieuwe ervaringen op te doen en nieuwe dingen te leren. Maar staan onze levens niet grotendeels in het teken van dingen opnieuw doen?
Waar we het over hebben als we het over 'het gezin' hebben
Dat tienjarig dienstverband van mij vertoont overigens wel wat gaten. Soms ging ik er een tijdje tussenuit. Eén keer om een proefschrift af te maken, twee keer om een kind te krijgen, en drie keer om een boek te schrijven. Die verloven zorgden voor de nodige rust, maar niet voor een (mythische?) ‘balans tussen werk en privé’. Integendeel: het ouderschap en het gezinsleven geven voortdurend stof tot nadenken, en dus tot schrijven – en wat ik schrijf informeert mijn denken en handelen als ouder en gezinslid.
Zo onderzocht ik de aannames die onze kijk op het ‘standaardgezin’ bepalen – eerst voor mijn boek De Tweede, daarna voor de gelijknamige podcast die ik maakte met de onvolprezen Jaïr Stein.
Ook verdiepte ik mij in de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen dat gezin: hoe bepaalde taken vooral vrouwen toekomen, en andere taken vooral mannen. Die ongelijkheid, besefte ik al gauw, draagt ook sterk bij aan de ‘onzichtbaarheid’ van de vrouw buiten het gezin – en dus aan genderongelijkheid in de samenleving.
Ik raakte gefascineerd door het werk dat met name vrouwen in groten getale verrichten, zowel in het gezin als in de maatschappij: zorg. Hoe langer ik me met dat onderwerp bezighield, hoe meer ik begreep dat ‘zorgen’ de belangrijkste activiteit is van onze soort, maar ook de minst gewaardeerde.
Mede door dat gebrek aan waardering, door die blinde vlek dus, houden de meesten van ons er een veel te beperkt beeld van ‘werk’ op na. Alleen betaald werk zien we als werk. Gevolg: een volstrekt eenzijdig debat over het personeelstekort op de arbeidsmarkt, mantelzorg, en ‘s lands deeltijdeconomie.
De toekomst van het zorgen
Nu de vraag naar zorg groeit en het aanbod schrikbarend achterblijft, zullen we ons als samenleving opnieuw moeten leren verhouden tot betaalde én onbetaalde zorg. Hoe gaan we het schaarse goed dat zorg is, eerlijk verdelen? Zit er nog wat rek in het aanbod? Kunnen we de vraag naar zorg indammen? En vooral: zijn we in staat om zorg te zien voor wat het (waard) is?
Wat mij betreft zijn die vragen groot en belangrijk genoeg om mij nog eens tien jaar mee bezig te houden. Of ik in 2033 weer een versierd bureau aantref, ditmaal met twee keer zoveel ballonnen, weet ik natuurlijk niet. Het leven is onvoorspelbaar en ook het journalistieke landschap is het afgelopen decennium veranderd.
We zijn bijvoorbeeld allang niet meer het enige online platform dat zich toelegt op onzichtbare structuren en stille ontwikkelingen. De algoritmes van sociale media die in de beginjaren onze stukken bij een groot publiek brachten, veranderden in ons nadeel. Het wantrouwen in ‘de media’ groeide en het online debat verhardde.
De jaren gaan snel, wil ik maar zeggen, ook voor De Correspondent. We zullen ons moeten blijven afvragen of en hoe we relevant kunnen blijven, en moeten meebewegen met de tijd. Dat begrijp ik zelfs, hoe sceptisch ik ook ben over ‘innovatie’, hoeveel ik ook houd van ‘herhaling’ en ‘onderhoud’, en hoe graag ik soms ook ‘klaag’ over verandering.
Ik troost me met de gedachte dat ons geloof in journalistiek die niet over het dagelijkse nieuws gaat maar over het leven van alledag, niet zo snel zal veranderen. Dat is onze eigen gemeenplaats, ons eigen diep gekoesterde cliché – maar dan wel een cliché waar we juist voortdurend bij stilstaan, en graag hardop over nadenken, met én voor onze lezers.