Tachtig en in therapie? Ja, dat heeft nog zin (voor de hele familie)
Ouderen hebben net zo vaak psychische problemen als jongere mensen, maar die blijven nog vaak buiten beeld. Terwijl de juiste behandeling en diagnose bevrijdend kunnen zijn.
Vivian is 67 jaar en slaapt elke nacht met het licht aan. Na haar pensioen krijgt ze eindelijk hulp bij het verwerken van het seksueel misbruik dat haar als kind is aangedaan.
Jan ligt overhoop met zijn familie. Hij houdt van ze, maar ze spreken elkaars taal niet. Op zijn 88ste krijgt Jan een diagnose die een hoop verklaart: autisme.
Ouderen met autisme, pensionado’s met een persoonlijkheidsstoornis, tachtigers met een trauma. Psychotherapeuten Rosalien Wilting (59) en Arjan Videler (54) zien ze elke dag; ze behandelen exclusief 60-plussers.
Ze moesten dan ook twee keer kijken toen ze laatst werden uitgenodigd om te komen spreken op een informatieavond over ‘late diagnose’ van autisme – en daar een zaal vol twintigers aantroffen. Wilting: ‘Ik dacht: zijn dit de kleinkinderen van onze doelgroep? Hulpverleners? Maar tegenwoordig is het laat als je er op je 25ste ‘pas’ achter komt dat je autisme hebt.’
Kleuters met labels, piekerende pandemiepubers, meisjes die bezwijken onder de prestatiedruk op school: aandacht voor de mentale gezondheid van jonge mensen is er volop. Tegelijk vergrijzen we ons een ongeluk, maar hebben we het bijna nooit over hoe psychische stoornissen eruitzien als je oud bent.
Stel je maar eens een kind van 6 met adhd voor. En nu een adhd’er van 90 in een verpleeghuis.
Ouderen hebben net zo vaak psychische problemen
Gaat het over de mentale gezondheid van ouderen, dan gaat het bijna altijd over dementie. Een wrange blinde vlek, betogen Wilting en Videler. Want zolang we ánder psychisch lijden bij ouderen onvoldoende (h)erkennen, zien die, en hun omgeving, onnodig af in de winter van hun leven.
Om hier aandacht voor te vragen, schreven Wilting en Videler een boek: Met de jaren. Voor zorgmedewerkers, hulpverleners, senioren en hun omgeving. Ik spreek ze erover in een beige behandelkamer van PersonaCura, de hoogspecialistische seniorenafdeling van GGz Breburg, een instelling vlak bij het centrum van Tilburg.
Hun seniorenafdeling draagt het keurmerk ‘topklinisch’, wat betekent: ze behandelen mensen met de meest complexe stoornissen en zijn erg goed in wat ze doen. Ze zijn gevestigd in een oud schoolgebouw met saliegroene vloerbedekking, een open en een gesloten afdeling. De kamers zitten altijd vol en er is een wachtlijst. ‘Daarin verschillen we niet zo veel van de rest van de geestelijke gezondheidszorg’, knipoogt Videler.
Ondanks die volledige bezetting zijn de mensen die bij PersonaCura behandeld worden het topje van de ijsberg: 60-plussers hebben net zo vaak psychische problemen als jongere Nederlanders uit elke andere leeftijdscategorie. Toch krijgen ze veel minder vaak* de juiste hulp.
De juiste diagnose kan bevrijdend zijn
Waarom blijven ouderen met psychische problemen nog zo vaak buiten beeld?
Videler: ‘Omdat ze zelden zelf hulp zoeken. Voor veel ouderen is het niet vanzelfsprekend om over hun mentale gezondheid te praten. En als ze het al doen, belanden ze met hun klachten vaak onterecht in de lade ‘dement’ of ‘oud en stug’.
Doodzonde, want nieuw wetenschappelijk bewijs toont aan dat behandeling op late leeftijd minstens zo effectief* is als bij jongere mensen. En de ervaring van Wilting en Videler – ze doen dit werk allebei al dertig jaar – zegt hetzelfde. De ondertitel van hun boek is dan ook: Waarom het wel zin heeft om ouderen met psychische problemen te behandelen.
Wie al zeventig jaar tegen dezelfde dingen aanloopt, gelooft vaak niet meer dat het anders kan
Lang geen gemeengoed. Want wie al zeventig jaar tegen dezelfde dingen aanloopt, gelooft vaak niet meer dat het ook anders kan. Ook de omgeving heeft het opgegeven: Hans is nou eenmaal zo en Riekie gaat heus niet meer veranderen.
De vooroordelen van sommige ouderen over wat psychische stoornissen precies inhouden, helpen ook niet mee. Het idee dat je automatisch te maken krijgt met doktoren die je versuffende medicijnen willlen geven, is hardnekkig. Dat is een horde die Wilting en Videler nog regelmatig moeten nemen, voordat degene tegenover hen zich kan verzoenen met zijn of haar diagnose.
Wat ligt er achter die horde? Wilting: ‘De juiste diagnose kan bevrijdend zijn. En natuurlijk de weg vrijmaken voor een goede behandeling.’
Videler geeft een voorbeeld: ‘Grote kans dat iemand met een borderline-persoonlijkheidsstoornis heel zijn leven moeite heeft gehad met het onderhouden van langdurige relaties. De kans is dan groter dat je er op latere leeftijd alleen voor staat en vereenzaamt. Een passende diagnose kan helpen om met mededogen naar jezelf te kijken, in perspectief te plaatsen waarom de dingen zijn gelopen zoals ze zijn gelopen. En om het anders te gaan doen.’
En nee, dat is nooit te laat, benadrukken de therapeuten. Wilting: ‘Jezelf, anderen en je plek in de wereld begrijpen is niet alleen zinvol voor de jaren die nog voor je liggen, maar juist ook om het leven dat achter je ligt beter te gaan begrijpen. Om je geschiedenis te kunnen herschrijven, met compassie. Er ligt vaak een enorme laag frustratie over dat levensverhaal heen.’
Ouder worden is een tak tussen de spaken
‘Cliënt loopt vast’ – die drie woorden komen voor in vrijwel alle dossiers van de ouderen die Wilting en Videler spreken. Soms stellen de ouderen dat vastlopen zelf vast; vaker is het een partner, familielid of huisarts die voorstelt om met iemand te gaan praten.
De klachten (bijvoorbeeld somberheid, angst, spanning) en diagnoses (onder meer ptss, adhd, bipolariteit, autisme) van hun cliënten verschillen onderling enorm. Hoe komt het dan dat die formulering, het ‘vastlopen’, zo eenduidig is?
Omdat de manier waarop mensen ‘het’ altijd deden, niet meer voor ze werkt nu ze verouderen en worden geconfronteerd met verlies van lief, lijf en leden. Zij die altijd ging hardlopen om haar gedachten te ordenen en nu binnen zit met een weigerende knie. Hij die zich begroef in het werk om niet met zichzelf bezig te hoeven zijn. Zij die hun anker zien loskomen en daarna hun peddel zien afdrijven.
Videler: ‘Er wordt nogal wat van je gevraagd als je ouder wordt. Je vrienden en familie gaan dood, je lichaam kan niet meer wat het ooit kon. Ook met pensioen gaan is een enorme trigger voor het tevoorschijn komen of onhoudbaar worden van mentale problemen. Je stopt met werken en krijgt er weliswaar tijd en vrijheid bij, maar je verliest óók je dagbesteding, een deel van je sociale kring, zingeving, soms zelfs identiteit.’
Het ouder worden zelf blijkt dus vaak een tak tussen de spaken, maar ook invloeden van buitenaf kunnen de kar doen vastlopen – en zo uiteindelijk het zetje richting hulp geven. Videler: ‘Soms krijgt een kind of kleinkind van een cliënt een bepaalde diagnose en wordt het de oudere duidelijk dat zij met hetzelfde worstelen – psychische stoornissen zijn vaak erfelijk.’
En soms komt er een duw uit onverwachter hoek.
Wilting: ‘Ik behandelde een vrouw die als tiener verkracht werd, zwanger raakte en van school werd gehaald, zogenaamd om bij een tante te logeren. Ze werd in een klooster gestopt en moest daar bevallen. Na de geboorte werd haar kind gelijk bij haar weggehaald; ze heeft het nooit meer gezien. Na de bevalling ging ze terug naar school, zij en haar familie spraken er met geen woord over.’
‘Een paar jaar geleden, vijftig jaar nadat het gebeurde, las ze in de krant over Moederheil, het zogenaamde ‘babyhuis’ waar zij toen opgesloten zat. Ze begon nachtmerries te krijgen, er kwamen herinneringen naar boven die ze er niet meer onder kreeg. En zo kwam ze, een halve eeuw later, bij ons terecht.’
Diep ingesleten patronen
Trauma van vijftig, zestig, zeventig jaar oud of een vooroorlogse psychische stoornis: dat laat specifieke sporen na. Videler: ‘Doordat mensen al zo lang leven met hun trauma of stoornis, hebben ze zelf overlevingsmechanismen en patronen ontwikkeld die ontzettend diep ingesleten zijn. Het is aan ons om die te leren herkennen en te helpen met het omvormen ervan, maar in de eerste plaats om écht te luisteren, luisteren, luisteren.’
Decennialang om de grillen van je partner heen werken hakt erin
Ook wordt regelmatig een parallel traject opgestart voor de partners van hun cliënten. Oudere echtparen blijven, uit religieuze of culturele overwegingen, vaak getrouwd. Ook als hun huwelijk door mentale problemen stroef verloopt. Maar decennialang om de grillen van je partner heen werken hakt erin, zegt Wilting.
Neem het echtpaar dat laatst tegenover haar zat. ‘Hij was onder behandeling, zij was meegekomen: sinds zijn pensioen hadden ze elke dag ruzie. Zijn werk als boekhouder was altijd zijn leven geweest, zij en hun twee kinderen kwamen volgens zijn vrouw op de vijfde plaats.’
Voetbaltraining, zwemles, gesprekken op school, langs allerhande specialisten met hun kinderen, die autisme en adhd hebben: zijn vrouw deed het allemaal alleen.
Zijn vrouw klampte zich vast aan het geloof dat dit na zijn pensioen zou veranderen. Dat deed het niet. Werk werd ingeruild voor hobby. Er kwam geen tijd voor het gezin bij; hij hielp nu hele dagen bekenden met hun belastingaangiftes en administratie, of zat foto’s te bewerken achter de computer.
Tijdens zijn traject werd duidelijk dat de man autisme heeft. Wilting: ‘En dat hij dus alle zeilen heeft moeten bijzetten om zijn werk goed te kunnen doen. Dat zag hij namelijk als zijn belangrijkste taak: zo kon hij voor zijn gezin zorgen. Na zijn werk had hij tijd nodig om te ontprikkelen, daarom zonderde hij zich af.’ Naar zijn idee hadden ze de taken goed verdeeld: hij verdiende het geld, zij regelde ‘thuis’.
Dat zijn vrouw emotioneel tekort kwam, zag hij niet. Ook zijn vrouw realiseert nu pas hoezeer dat stelselmatige tekort doorwerkt in het heden: een niet-opgeruimd ontbijtbordje kon nu al zorgen voor strijd. Zij zag daarin het zoveelste bewijs dat hij lak aan haar heeft.
Nu hij een diagnose heeft, leert het koppel de patronen die in hun communicatie zijn geslopen te herkennen, duidelijker uit te spreken wat ze van elkaar nodig hebben en in te zien hoe anders ze allebei omgaan met hun emoties. Wilting: ‘Daarmee wordt het oude zeer niet ongedaan gemaakt, maar de angel gaat wel uit het verwijt.’
Op eenzelfde manier hebben ook kinderen en kleinkinderen van hun cliënten vaak baat bij een gezinsgesprek.
Videler: ‘Soms moeten kinderen mantelzorg gaan bieden aan een ouder met wie ze een heel moeilijke band hebben. Dan kan het helpen om te weten wat er onder die moeilijke relatie zit. Soms is er zo veel gebeurd dat er helemaal geen ruimte meer is voor verzoening. En soms hebben we gesprekken met alleen de familie, zonder de cliënt erbij. Het kan al helend zijn om gewoon eens te mogen vertellen hoe dat voor jou is, samenleven met een familielid met mentale problemen. Dat je pijn erkend wordt.’
Beter kijken en luisteren
Hoe is het werk van de therapeuten veranderd, in die dertig jaar dat ze het doen?
Videler: ‘Psychotherapie verlenen aan ouderen was in de jaren negentig, toen ik studeerde, nogal baanbrekend. Dat is veranderd; het idee dat het nog nut heeft, wint aan terrein. Praten over psychisch lijden wordt steeds minder gezien als zwakte. En we zien meer mensen die zelf de weg naar ons vinden; vooral de “jongere” ouderen, dus die tussen de 60 en 75 jaar.’
Zelf werden de therapeuten ook dertig jaar ouder. Wat doet dat met het contact met hun cliënten? Wilting: ‘We hebben ook collega’s van in de twintig, die zijn dus zo oud als de kleinkinderen van onze cliënten. Maar als ze zich open opstellen, verdwijnen die barrières vrij snel. We zien geen verschil in behandelresultaten onderling.’
Toch, meent ze, wordt de afstand tussen haar en haar cliënten minder groot nu ze ouder is. ‘Als je jong bent, kun je je bepaalde dingen wel voorstellen, je kunt meeleven, maar nu ik 59 ben, vóél ik het echt.’
Wilting en Videler gunnen het hun cliënten om te kunnen genieten van de vredigheid die ouder worden ook inherent in zich heeft.
Videler: ‘Over het algemeen brengt ouder worden het zogenaamde ‘positiviteitseffect’* met zich mee. Door alle levenservaring die je hebt, relativeer je meer, maal je minder en geniet je vaker van kleinere dingen.’
‘Maar stel je voor dat je autisme hebt: dan merkt je brein afwijkingen sneller op dan een niet-autistisch brein, en raak je daardoor ontregeld’, legt hij uit. ‘Ouder worden gaat gepaard met heel veel onvoorspelbaarheid. Een autistisch brein kan dat moeilijk loslaten, waardoor mensen in een denkgroef terechtkomen: “Als mijn ogen nú al achteruit gaan, hoe zit ik er dan over een jaar bij? Word ik blind?” Iemand uit die lus helpen, dat is heel waardevol. En het kan echt. We moeten met zijn allen gewoon beter gaan kijken en luisteren.’
Dit stuk was het eerste deel van een drieluik over dit onderwerp. In mijn tweede verhaal licht ik een paar inzichten uit het boek van Wilting en Videler uit, onder andere over hoe bepaalde psychische stoornissen eruitzien als je oud bent en over de rol van leeftijdsdiscriminatie in de ggz. Voor het derde en laatste verhaal van deze serie spreek ik uitgebreid met een van hun oud-cliënten.