De wereld gaat kapot, de wereld redt het toch: wat ik in 10 jaar leerde als jullie klimaatcorrespondent

Journalistiek is controle van de macht, het verslaan van belangrijke gebeurtenissen, het voeden van het publieke debat. En bovenal: nieuwe dingen leren over de wereld om ons heen. Daarom maken correspondenten de balans op: wat hebben ze geleerd na 10 jaar De Correspondent? Vandaag: Jelmer Mommers, correspondent Democratie & Klimaat.
Ik zou het nu allemaal anders hebben opgeschreven.
Dat is het enige dat ik echt zeker weet over de 428 artikelen die ik de afgelopen tien jaar bij De Correspondent publiceerde. (Ik heb ze geteld, ja.)
Ik begon hier in 2013 als freelancer en publiceerde aanvankelijk samen met drie collega’s. We noemden onszelf de ‘energiegroep’ en onze avatar was, heel eventjes, een vierkoppig monster. Door de groei van De Correspondent kwam er een fulltime aanstelling voor mij in zicht, en vanaf 2015 trad ik in dienst.
Klimaatverandering stond in die tijd niet hoog op de publieke agenda en haalde zelden de voorpagina. De ‘energietransitie’ was, nog meer dan vandaag, het domein van een kleine groep experts en nerds.
Het Klimaatakkoord van Parijs was nog niet gesloten, Nederlanders hadden nauwelijks zonnepanelen op hun daken,* op de Noordzee stonden een paar lullige windparkjes, en de zomers waren nog niet zo krankzinnig heet.
Als ik – ter gelegenheid van de tiende verjaardag van De Correspondent – terugblik op de verhalen die ik sindsdien schreef, dan valt me vooral op dat de wereld in korte tijd radicaal veranderd is, ten goede en ten kwade. Nu hebben we grote wind- en zonneparken, maar óók zomers vol hitte, bosbranden en overstromingen. In de verhalen waar ik trots op ben, heb ik iets van die tweezijdige verandering gevangen.
Tussen doemdenken en wensdenken in
Wat er met het klimaat gebeurt, en waarom de opwarming een probleem is – daarover schreef ik tientallen verhalen. Of het iets geholpen heeft, weet ik niet: onder artikelen krijg ik soms nog steeds het advies het eens ‘van de andere kant te bekijken’.* Maar dat zijn nu, nog meer dan tien jaar terug, minderheidsgeluiden.
Ik begon mijn correspondentschap met een kleine obsessie: apocalyptisch denken. Daar maakte ik een serie over: hoe het van alle tijden was en nu ook op het klimaatprobleem werd geplakt. Ik vond mezelf al groot genoeg om de piepkleine vraag te beantwoorden of klimaatopwarming het einde van de wereld wordt.
Nee, was het antwoord. De risico’s van de opwarming zijn gigantisch, maar het voornaamste probleem is dat klimaatverandering nÃét ons einde wordt, nÃét apocalyptisch is. We moeten met de gevolgen leven – ook met het feit dat de mensen die het minste aan de opwarming bijdroegen, er de hardste klappen van krijgen.
Daarom moeten we de schade zoveel mogelijk beperken. Kan dat ook? Ik probeerde een feitelijk midden te vinden tussen doemdenken en wensdenken. Ik schreef over duurzame energie, een ander dieet, ander vervoer, en ik concludeerde dat de kaarten van de mensheid best goed geschud zijn, dankzij deze alternatieven.
Er kan ontzettend veel en het kan snel, was een rode draad. We kunnen boven onszelf uitstijgen. De duurzame verbouwing van onze samenleving is ook een kans, juist voor ontwikkelingslanden. Het is een nieuwe bron van welvaart, en kan zelfs reden zijn voor een feestje.
We moeten daarom twee werkelijkheden tegelijkertijd in ons hoofd houden: er gaat ontzettend veel kapot nu, maar overal op aarde zijn mensen aan reparatie- en vernieuwingswerkzaamheden begonnen.
Juist de ‘democratie van onderop’ is daarbij cruciaal. Ik gaf die nog niet zo veel aandacht als zij verdient, maar twee interviews met transitiewetenschapper Derk Loorbach maakten een hoop goed.
Wat ik anders had geschreven over Shell
Vaak richtte ik juist de aandacht op wat verandering in de weg zat. Shell, bijvoorbeeld.
Dat was ongetwijfeld mijn grootste knaller: de publicatie van Shells alarmerende klimaatfilm uit 1991. Climate of Concern verscheen vijftien jaar voor Al Gore’s An Inconvenient Truth, maar bevatte dezelfde voorspellingen en dezelfde alarmerende boodschap. Dat Shell die film maakte, was vooral schokkend omdat het concern vervolgens bijna niets met die kennis deed – en de energietransitie op gezette momenten juist actief tegenwerkte. De onthulling werd wereldnieuws.
In een uitgebreide reconstructie probeerde ik te doorgronden hoe een bedrijf met zo veel talent en geld in huis toch zo’n fossiele koers kon blijven varen. Ik putte uit een serie gesprekken die ik met Shellmedewerkers had, en probeerde het bedrijf recht te doen.
Maar toch is het een stuk dat ik nu anders zou hebben geschreven. De vroege klimaatkennis van Shell was minder uniek dan ik destijds wist. Als ik de Shellfilm vandaag in handen kreeg en er opnieuw een reconstructie bij zou schrijven, zou ik meer nadruk leggen op wat ook overheden in de jaren zeventig en tachtig al wisten (en nalieten).
Ik zou het ook minder verwijtend opschrijven. Ik wist in 2017 heus wel dat Shell voor aandeelhouders werkt, en dus altijd zal doen waar het de meeste winst mee maakt (in zijn geval: olie en gas winnen). Maar ik nam dat Shell destijds toch kwalijk – ik bleef geloven dat het bedrijf ook een groener pad had kunnen kiezen.
Van die illusie ben ik inmiddels wel genezen; het bedrijf wil het echt niet* of kan het echt niet.* De grote oliebedrijven kiezen ervoor het laatste beetje rendement uit hun verouderde businessmodel te wringen. Ze weten zelf ook dat superieure, goedkope duurzame energiebronnen de concurrentieslag uiteindelijk zullen winnen.
Individuele én collectieve actie
Toen ik een boek ging schrijven, eind 2018, bracht ik alle lijntjes in mijn werk voor het eerst bij elkaar. Ik probeerde voorbij te gaan aan het dommige dilemma dat het klimaatdebat te lang in zijn greep hield: ‘Hebben we individuele of collectieve actie nodig om het klimaatprobleem op te lossen?’ Allebei, natuurlijk!
We hebben een veel actievere overheid nodig én burgers die zelf aan de gang gaan, alternatieven opbouwen, ander gedrag gaan vertonen – en zo de verandering in gang zetten die het voor de overheid en bedrijven weer makkelijker maakt om nieuw beleid te voeren. Het is een ‘virtueuze cirkel’.
Naast kritische analyses van de klimaatpolitiek schreef ik daarom veel verhalen over wat je zelf kunt doen – van anders eten tot anders reizen. En in andere stukken probeerde ik te laten zien dat onze acties optellen:
We vergeten het vaak, maar wat wij doen, zeggen en dromen heeft ontzettend veel invloed op anderen. Een serie essays die ik met Lynn Berger cureerde, onder de titel ‘Afhankelijkheidsverklaring’, liet dat nog maar eens zien.
In 2022 kon ik gelukkig wat verouderde passages uit mijn boek halen – er verscheen een nieuwe, geactualiseerde versie. Het blijft de beste samenvatting van mijn werk. Dit kan nog steeds een mooie eeuw worden, schreef ik in een nieuw nawoord. Al zonk de moed me wel even in de schoenen toen ik laatst in een fotoserie een Chinese dame zag met een hittemasker dat verdacht veel leek op het hittepak van mijn omslag.


Dat had ik dan weer liever niet gezien.
Een nieuwe blik op vrijheid
In 2020 verschoof mijn werkgebied. Ik wilde het wat minder hebben over windmolens, en wat meer over onze democratie. Hoe Nederland bestuurd wordt, en of dat eigenlijk nog wel past bij de schaal van de uitdaging.
Daar kwamen verhalen uit voort over de gevaarlijke verleiding van autoritair leiderschap, maar ook oproepen tot deliberatieve democratie (waarbij inwoners veel meer zeggenschap krijgen via bijvoorbeeld burgerberaden). Dit jaar gaf ik een lezing waarin ik een nieuwe blik op vrijheid voor het voetlicht probeerde te brengen.
En de grootste stunt van mijn correspondentschap? Ongetwijfeld de deepfake van Mark Rutte die theatermakers Rebekka de Wit, Anoek Nuyens en ik maakten. We legden de man die Nederland toen al elf jaar leidde onze woorden in de mond – een zeldzaam genoegen:
Het is misschien vreemd als je al tien jaar over het klimaat schrijft, maar ik heb er nog geen genoeg van. Ik ben nieuwsgieriger dan ooit, ik wil volgen hoe het verder gaat – het verhaal van onze toekomst is nog niet af. Ik wil ideeën onderzoeken die we nu kunnen gebruiken, ik wil in nuchtere bewoordingen voor jullie beschrijven wat er misgaat en hoeveel we nog kunnen winnen.
Nog minstens tien jaar, dus! Dank aan alle collega’s en leden van De Correspondent die het mogelijk maken.