Hier schreef George Orwell zijn profetische meesterwerk 1984
1984, het beroemde boek van George Orwell, is het meest aangehaalde boek sinds Edward Snowden de NSA-documenten openbaarde. Orwell schreef het in een afgelegen huis op het Britse eiland Jura, een eiland dat niet op Google Maps stond, maar - ironisch genoeg - na protesten van de bewoners alsnog werd toegevoegd. Ik bezocht het huis, op zoek naar de geest van de grote schrijver.
Op de veerboot die van het Schotse plaatsje Kennacraig, zo’n tweehonderd kilometer ten westen van Glasglow, naar het eiland Islay vaart is een stilteruimte. Afgezien van spoelgeluiden, afkomstig uit het naastgelegen damestoilet, is het er ook echt stil: de mensen, gezeten in comfortabele fauteuils, lezen of doen iets op hun telefoon. Totdat een ouder Schots echtpaar binnenkomt en tegenover mij gaat zitten.
De man heeft een hangsnor en draagt een kilt, wat in Schotland geen opzien baart, de vrouw een zalmkleurige broek en een pluizig vest. Op luide toon groet de kiltdragende man mij en informeert waar ik naartoe ga.
‘Naar Jura,’ zeg ik, op fluistertoon. De vrouw heeft mij niet verstaan. ‘Hij gaat naar Jura,’ herhaalt haar echtgenoot, opnieuw erg luid. Op Jura wonen minder dan tweehonderd mensen, je kunt er alleen komen door vanaf Islay een pont te nemen.
De man wil weten wat ik er ga doen. Ik zeg dat ik Barnhill wil bezoeken, het afgelegen huis waar George Orwell (1903-1950), die eigenlijk Eric Blair heette, met tussenpozen van 1946 tot 1949 heeft gewoond. In Barnhill schreef hij 1984, het boek dat vrijwel iedereen kent.
Als de kiltdrager, die zegt van Orwell te hebben gehoord, opnieuw iets vraagt komt een man die zojuist nog een boek van Dan Brown las, geërgerd op ons af. ‘Dit is een stilteruimte,’ merkt hij op. Het echtpaar reageert verontwaardigd (‘waarom zou je hier geen gesprek mogen voeren?’), wat de Dan Brown-lezer en enkele andere aanwezigen niet over hun kant laten gaan.
Jura stond niet op de kaart
Na tweeënhalf uur komt het schip aan op Islay, bij een haventje waar een mooi kasteel staat. Om nog wat te kunnen lezen in Orwells Diaries en Letters en om aan het tumult in de stilteruimte te ontsnappen, ben ik in het ruim in mijn huurauto gaan zitten. Wat later bevind ik mij met auto op een klein pontje, dat naar de grauwe rotsen van Jura vaart.
De veerman zegt dat ik geluk heb met het weer. Op Jura regent het bijna altijd, meestal hangt er zoveel mist dat je vrijwel niets van het eiland ziet. De veerman vertelt dat de bewoners van Jura vorig jaar boos waren toen ze ontdekten dat hun eiland niet voorkwam op Google Maps. Het internetbedrijf bood excuses aan en voegde Jura alsnog toe.
De bewoners van Jura waren boos toen ze ontdekten dat hun eiland niet voorkwam op Google Maps. Het internetbedrijf bood excuses aan en voegde Jura alsnog toe
De pont legt aan. Over de enige weg van het eiland, die uiterst smal is en langzaam verandert in een karrenspoor, rijd ik naar Craighouse, waar de meeste van de bijna tweehonderd Juranen wonen.
Craighouse bestaat uit niet veel meer dan een whiskeydestilleerderij en een hotel, waar ik mijn intrek neem. De hotelier zegt dat er wel vaker mensen vanwege het huis van Orwell naar Jura komen. ‘Het zijn zwijgzame, teruggetrokken types die vrijwel niet van hun kamer komen.’
In het jaar 1984 was het drukker dan ooit op Jura. Van over de hele wereld kwamen er journalisten naar het eiland om ‘in het jaar van het boek’ op Barnhill te filmen. De hotelier zegt dat er een lange file stond op de enige weg van het eiland en dat verschillende televisiewagens in de blubber vastliepen.
Aan de bar drinkt een man een glas maltwhisky van de plaatselijke destilleerderij. Als ik zeg dat ik de volgende dag naar Barnhill wil gaan belt hij met Maggie, een kennis van hem die op Barnhill is geboren. Een uurtje later komt Maggie aan, een potige vrouw in donkerblauwe overall.
Ze zegt dat ze in 1951 is geboren op Barnhill. Orwell was toen al een jaar dood. De ouders van Maggie, twee eenvoudige boeren, waren na hem in de woning getrokken, die nog altijd in eigendom is van de familie Fletcher.
Maggie heeft 1984 nooit gelezen. ‘Ik houd niet zo van boeken.’ Ze woont nu met haar man op een andere boerderij, niet ver van Craighouse. Op Barnhill komt ze niet meer. ‘Het is te afgelegen, bovendien heb ik het er altijd een beetje eng gevonden.’
Hier komt geen criminaliteit voor
De volgende dag sta ik vroeg op. In de huurauto rijd ik noordwaarts. Als het goed is, is Barnhill het één na laatste huis aan de weg. Op de weg groeit steeds meer onkruid door het asfalt heen. Het plaatsje Tarbert is niet veel meer dan één huis, wat ook geldt voor Ardlussa en Lealt.
Voorbij Lealt bestaat de weg uit losse stenen. Dan is er een hek. Dat moet je opendoen, de auto erdoorheen rijden, en sluiten. Anders ontsnappen de koeien, meldt een bord. Even later zie ik de koeien: ze staan midden op wat nog van de weg over is.
De koeien gaan niet aan de kant. Hoe zou Orwell dit hebben aangepakt? Hij reed op een motor van Barnhill naar Craighouse. Die motor ging vaak stuk. Dan wachtte hij tot er toevallig iemand passeerde, of liet het ding in de berm achter.
Als ik op de claxon druk komen de koeien als één woest, stampend lichaam tot leven. Ze draven langs de auto, duwen met hun flanken de spiegels plat. Als het stof is neergedaald rijd ik verder.
Er volgt opnieuw een bord. Vanaf hier mag je niet verder rijden. Op het bord staat dat het vier mijl is naar Barnhill en vijf naar Kinuachdrachd, het laatste huis aan de weg, op de uiterste noordpunt van het eiland.
Ik doe de auto op slot, wat niet nodig is aangezien er op Jura volgens de statistieken geen criminaliteit voorkomt. Er is ook geen politieman gestationeerd op het eiland.
Aanstoot aan Animal Farm
Kinuachdrachd was in bezit van David Astor, de gefortuneerde directeur van de Britse krant The Observer, waarvoor Orwell in oorlogstijd reportages vanuit Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk schreef. Astor nodigde Orwell uit om in de zomer van 1944 een vakantie op Kinuachdrachd door te brengen. De pachters, boer en boerin Darroch, ontvingen hem gastvrij.
Enkele maanden eerder had Orwell het manuscript van Animal Farm afgerond, dat zijn uitgever pas een jaar later durfde te publiceren, omdat het Britse ministerie van Informatie meende dat bondgenoot Sovjet-Unie er aanstoot aan zou kunnen nemen.
Orwell was in 1936 getrouwd met Eileen O’Shaughnessy, werkzaam bij het ministerie van Voedsel. Kinderen krijgen lukte niet, vlak voor Orwell naar Jura vertrok hadden ze een zoon geadopteerd: Richard.
Rond diezelfde tijd viel een Duitse bom op hun huis in Londen. Dagenlang zocht Orwell tussen de brokstukken naar zijn boeken, die hij aantrof, aldus in een brief aan T.S. Eliot, ‘in a slightly crumpled condition.’
Eileen kon niet mee naar Jura, ze was ziek en verbleef met Richard in het huis van haar ouders. Op een dag, toen hij in de omgeving van Kinuachdrachd wandelde, zag Orwell Barnhill liggen. De Darrochs vertelden dat het eigendom was van de Fletchers, die in Ardlussa woonden. Het stond al tijden leeg, de Fletchers zochten een bewoner.
Een idee voor een roman
Orwell wilde weg uit Londen. Hij vond dat zijn geadopteerde zoon moest opgroeien in de natuur. Bovendien was hij ervan overtuigd, ook toen de oorlog een jaar later voorbij was, dat er een volgend totalitair regime op zou staan, om wederom met bommen te gaan smijten. Jura was niet interessant genoeg voor bommen, meende hij, al zou twee decennia later op hemelsbreed nog geen vijftig kilometer afstand van Barnhill, op de Clydemarinebasis, een enorm kernwapencomplex worden opgetuigd.
Op een PEN-congres in Londen had Orwell iemand horen spreken over hoe in de Sovjet-Unie wetenschappelijke gegevens werden vervalst. Daardoor kwam een romanidee, waar hij in 1943 al eens over dacht, opnieuw naar boven. Het zou zich in de toekomst zou afspelen, als zo’n gevreesd totalitair regime eenmaal aan de macht zou zijn. Hij dacht zes maanden nodig te hebben om dat boek te kunnen schrijven. ‘Somewhere where I cannot be telephoned to,’ schreef hij aan Fredric Warburg, zijn uitgever.
Een halfjaar na zijn eerste bezoek aan Jura stierf zijn vrouw Eileen onder narcose, terwijl ze een noodzakelijke maar nauwelijks risicovolle operatie onderging. Orwell gaf zijn Jura-plan niet op. Hij bezocht het eiland opnieuw en sprak met de Fletchers af dat hij Barnhill van 23 mei tot 13 oktober 1946 zou huren. De Fletchers beloofden het huis, waar geen elektriciteit of stromend water voorhanden was, een beetje op te knappen.
Oppassen voor adders
Omdat dit landschap niets bevat dat kan veranderen, is alles nog precies als toen. Na een minuut of tien zie ik twee fietsers op mij afkomen: een gebeurtenis van formaat. Het is een echtpaar uit Birmingham, zo blijkt. Ze geven mij water. Barnhill hebben ze niet bereikt, voor fietsers is het op het einde volgens hen volstrekt onbegaanbaar.
Na een minuut of tien zie ik twee fietsers op mij afkomen: een gebeurtenis van formaat
Voor ze verder fietsen zeggen ze dat ik moet oppassen voor adders, ze hebben er al verscheidene gezien. In elk takje zie ik vanaf dat moment een slang. Orwell haatte ze. Rond Barnhill hakte hij er zoveel mogelijk de kop af, omdat hij vreesde dat ze Richard zouden bijten. Richard arriveerde in juli 1946, met Orwells zus Avril Blair, die de opvoeding van de jongen op zich nam, en Susan Watson, een manke huishoudster.
Na een halfuur zie ik opnieuw een mens op de weg. Ditmaal is het Sean Edgar, een jongeman uit Glasgow. Hij heeft Barnhill weten te bereiken. Zijn oma, die op Islay woont, had gezegd dat hij er echt een keer naartoe moest gaan.
Edgar denkt dat er niemand in het huis is, hoewel hij niet heeft aangeklopt. ‘Het is een beetje spooky daar.’ De fietsers uit Birmingham heeft hij gezien. Net als een wandelend koppel dat vermoedelijk net als ik onderweg is naar Barnhill.
We nemen afscheid, ik loop verder. Van alles vliegt hier door de lucht: vlinders, libelles, vogels en heel veel vliegen. Vrienden die bij Orwell op bezoek kwamen hadden het niet makkelijk. Voor een fles whisky wilde de enige taxichauffeur op het eiland best een stukje verder rijden, maar de laatste kilometers moesten ze hoe dan ook lopend afleggen, bagage achter zich aan sleurend.
De kamer waar Winston is geboren
Een halfuur later zie ik Barnhill liggen, in een dal niet ver van de zee. Een wit hoofdgebouw met twee schuren eraan vast. Ik vraag me af waar het koppel is waar Edgar uit Glasgow het over had. Zijn ze doorgelopen naar Kinuachdrachd? Of zijn ze Barnhill binnengedrongen?
Even later ben ik bij het huis. Ik klim over een hek dat gewoon open blijkt te kunnen. Aan de voorzijde tel ik zes ramen: drie boven, drie onder. Het raam linksboven, daar schreef Orwell het grootste deel van het boek.
Achter dat raam bedacht hij wat Winston Smith zoal aan ellende diende te overkomen. Deze eenvoudige klerk, die op het minsterie van Waarheid oude krantenberichten herschrijft, houdt thuis, buiten het zicht van de alom aanwezige teleschermen waar de Denkpolitie continu doorheen loert, stiekem een dagboek bij. Wat als uiterst opruiend wordt ervaren door de Partij die door Big Brother wordt geleid.
Smith begint een affaire met Julia, huurt een kamertje in een Londense achterbuurt, waar ‘de proleten’ wonen. In dat kamertje worden ze op een onzalige dag na een woeste vrijpartij betrapt: achter een oude prent aan de muur is een telescherm verborgen. Winston wordt net zo lang gehersenspoeld - hij krijgt in Room 101 een met ratten gevulde helm opgezet - tot hij geestelijk gesloopt is en net als iedereen gelooft dat twee plus twee vijf is.
Herten en maalstromen
De voordeur is op slot. Aan de achterzijde kijk ik door de ramen naar binnen. Ik zie een oude kachel, een paar banken, een trap naar boven en een grote hoeveelheid gele vlekken op de muur. In een volgend vertrek zie ik een dartbord en een stofzuiger. De koelkast in de keuken is verroest. Van de moestuin die Orwell aan de voorzijde probeerde aan te leggen is niets meer zichtbaar.
Het dagboek, waarin hij zijn bezigheden op Barnhill nauwgezet bijhield, is een opeensomming van misoogsten, plantenziektes en insectenplagen. Constant is hij bezig met het verjagen van herten en konijnen (‘They seem to alternate between extreme shyness & the opposite,’ noteert hij op 8 juni 1946), die het weinige dat er groeide toch wel verorberden als hij als gevolg van ernstige gezondsheidsproblemen weer eens op het vasteland in een ziekenhuis werd opgenomen.
Op 21 april 1947 waaide het kippenhok weg. Vissen lukte ook niet goed: lijnen braken, fuiken scheurden, een kreeft verbrijzelde bijna zijn hand. Dankzij de buren, de Darrochs, bleven hij, zijn zuster en zijn zoon in leven; de manke huishoudster was na een knallende ruzie al in een vroeg stadium vertrokken.
In augustus 1947 maakte hij met vrienden een boottochtje. Door een stuurfout kwamen ze in de Whirlpool of Corryvreckan terecht, een beruchte maalstroom. De buitenboordmotor verdween in de golven, het bootje sloeg om, ternauwernood wisten de opvarenden, waaronder Orwells geadopteerde zoon, zwemmend een eilandje te bereiken, waar ze door een toevallig passerende vissersboot worden opgepikt.
Orwell typte door
Steeds vaker lag hij ziek in bed, niettemin driftig tikkend op de schrijfmachine, want het boek moest af. In december 1947 deelde een arts hem mee dat hij tuberculose onder de leden had. ‘They think they can cure it all right,’ schreef hij in december 1947 aan zijn literair agent Leonard Moore, ‘but I am bound to be hors de combat for a good while.’ Zelfs in het ziekenhuis nabij Glasgow, waar ze een nieuw, Amerikaans medicijn op hem uitprobeerden dat allerlei allergische reacties teweegbracht, typte hij door.
Na een halfjaar in het ziekenhuis te hebben gelegen, keerde hij terug naar Barnhill, zeer tegen de zin van de artsen, die het extreem natte klimaat op het eiland voor een tuberculose-patiënt niet bevorderlijk achtten. Hij diende eindelijk ook eens te stoppen met het roken van grote hoeveelheden goedkope tabak.
I had been messing about with it for 18 months thanks to this bloody disease
‘Everything is flourishing here except me,’ schreef hij in december 1948 aan David Astor, die er na Orwells dood nog lange tijd onder gebukt ging dat hij degene was die de schrijver met Jura kennis had laten maken. Eind december 1948 kwam het manuscript gereed, dat hij, hoestend, rochelend en duizelig van de koorts, eigenhandig moest corrigeren omdat geen van de typistes van zijn uitgeverij ervoor voelde om vanuit Londen de barre tocht naar het noorden te ondernemen. Eerst noemde hij het boek Last man in Europe, maar op het laatst veranderde hij het in 1984, vermoedelijk, zo wordt aangenomen, omdat het op dat moment 1948 was.
‘I would have gone to a sanatorium two months ago if I hadn’t wanted to finish that bloody book off, which thank God I have done,’ vervolgde hij in diezelfde brief aan Astor. ‘I had been messing about with it for 18 months thanks to this bloody disease.’ Begin januari 1949, het manuscript was in Londen aangekomen, werd hij in comateuze toestand van Barnhill naar het vaste land vervoerd.
Hij werd opgenomen in een sanatorium, vervolgens in een ziekenhuis in Londen. De artsen hadden hem opgegeven, op 26 januari 1950 overleed hij.
De profeet is onzichtbaar in Barnhill
De wereld die Orwell in 1984 schetst lijkt, wat betreft de technologie waarvan de Partij zich bedient, griezelig veel op de techniek waarover wij thans in het digitale tijdperk beschikken. Er is op dit moment geen totalitair systeem aan de macht, zoals dat in 1984 gaande is. Maar de infrastructuur, met de verregaande methoden waarmee burgers in de gaten gehouden kunnen worden, ligt er.
Het is een merkwaardige gedachte dat Orwell het hier, in de enorme leegte van Jura, in doodzieke toestand verkerend, zo profetisch en precies heeft kunnen neerschrijven.
Dat is misschien wat Barnhill griezelig maakt, zoals Maggie en Edgar zeiden. Erg op mijn gemak voel ik mij hier ook niet, vooral als, bij het betreden van een van de schuren, een groep vleermuizen langs mijn voorhoofd scheert en ik een van de adders, waarvoor het echtpaar uit Birmingham al waarschuwde, zie wegschieten tussen een berg kolen, bestemd voor in de keukenkachel.
Van Barnhill loop ik door naar Kinuachdrachd, waar de weg eindigt en misschien, bedenk ik mij, een zoon of dochter van de Darrochs woont. Iemand lijkt aanwezig te zijn: er komt rook uit de schoorsteen. De tuin ligt vol met rommel, aan een waslijn wappert een besmeurde onderbroek. Als ik aanklop klinkt er geschreeuw en getier. ‘No,’ hoor ik roepen, en ‘go.’
Een uur later ben ik terug bij de huurauto. Onderweg kwam ik nog een echtpaar uit Seattle tegen. Ze wisten niets van Orwell en gaven mij crackers en een stuk cheddar-kaas. Hoe ik hen ongemerkt heb kunnen passeren, of zij mij, blijft een raadsel, ze zeiden niet van het pad af te zijn geweest.
Veel vraag is er niet, maar eens in de zoveel tijd strijkt er toch een zonderling neer
Met de huurauto rijd ik naar Ardlussa, waar de Fletchers als het goed is nog altijd wonen. Een vriendelijke klusjesman die hout hakt in de achtertuin vertelt dat de gebroeders Fletcher op vakantie zijn maar dat er ook nog een nicht op het eiland woont: Kate. Zij woont in de buurt van Tarbert.
Kate is niet thuis, maar een buurman zegt dat ze een blauwkleurige Landrover heeft. Als ik terugrijd naar Craighouse komt die blauwkleurige Landrover op mij af. Kate (51) parkeert in de berm.
Haar moeder, Margaret Nelson (geb. Fletcher), heeft Orwell destijds regelmatig geholpen, onder meer door meubilair aan hem af te staan. Gasten die er niet in slaagden de barre tocht naar Barnhill te volbrengen sliepen regelmatig bij haar. Zij paste ook weleens op Richard, die nog leeft en niet lang geleden Barnhill voor het eerst in jaren heeft bezocht.
Kate zegt dat je Barnhill voor een lang weekend of een hele week kunt huren. Dat heeft ze bedacht, samen met haar neven. ‘Veel vraag is er niet, maar eens in de zoveel tijd strijkt er toch een zonderling neer.’
Eigenlijk, zegt Kate, is het huis ‘a pain in the ass,’ aangezien het onderhoud veel kosten met zich meebrengt en geen enkele culturele instelling in het Verenigd Koninkrijk bereid is er geld voor uit te trekken. Ook het Britse Orwell-genootschap, dat af en toe een excursie naar Barnhill organiseert, beschikt niet over financiële middelen. Kate en haar neven hebben overwogen er een museum van te maken, maar daarvoor ligt het te afgelegen.
Ik vraag of de bewoner van Kinuachdrachd, die ‘no’ en ‘go’ riep, een nazaat van de Darrochs is. ‘Nee,’ zegt Kate, ‘dat is Tony.’ Tony is een Brit die een paar jaar geleden op Kinuachdrachd is gaan wonen. Hij is gehandicapt en zit in een rolstoel.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!