Dit bijzondere experiment laat zien: hulporganisaties kunnen wél samenwerken

Maite Vermeulen
Correspondent Migratie
Op de oude legerbasis in Brindisi wordt voedsel in een vrachtwagen geladen door UNHRD-medewerkers. Foto: Pieter van den Boogert

De laatste weken heb ik veel geschreven over het gebrek aan samenwerking tussen hulporganisaties. Maar tijdens mijn onderzoek stuitte ik ook op een bijzonder experiment waar juist wél wordt samengewerkt, in een met onkruid overgroeid stadje in Italië. Waarom lukt het hier wel?

Brindisi is op het eerste gezicht een spookstad.

Het ligt in de hak van de laars van Italië, aan de Adriatische zee. De huizen zijn wit en het ruikt er naar vis. Even buiten het stadje ligt een oude basis van de Amerikaanse luchtmacht. Ooit waren hier zo’n 5.000 Amerikaanse militairen gestationeerd. Er ligt een basketbalveld, een zwembad, een tankstation, een kliniek en een golfbaan met achttien holes. En alles is overgroeid met onkruid.

Maar een paar gebouwen zien er beter onderhouden uit. En daar blijkt een bijzonder project gaande: er wordt geëxperimenteerd met wat noodhulp zou kunnen en moeten zijn: Noem het noodhulp 2.0.

Een humanitair depot voor iedereen

Na het vertrek van de Amerikanen besloot de Italiaanse overheid de basis van 16 hectare ter beschikking te stellen aan de internationale gemeenschap, om er een opslagplaats te maken voor hulpgoederen. Het gebied kwam in handen van het United Nations Humanitarian Response Depot (UNHRD), dat er sinds 2011 tonnen aan hulpgoederen heeft opgeslagen die naar rampgebieden gestuurd kunnen worden.

UNHRD is een relatief onbekend VN-onderdeel, dat onder het World Food Program (WFP) valt. Het doel van de organisatie is om het logistieke deel van noodhulp voor zowel VN-organisaties, als overheden, als non-gouvernementele organisaties (ngo’s), makkelijker te maken. Door bijvoorbeeld opslagruimte te bieden, voorraden bij te houden en vervoer te regelen. Maar vooral: door dit op zo’n manier te doen dat hulporganisaties goederen van elkaar kunnen lenen, vervoer kunnen delen en hun hulp kunnen standaardiseren.

De organisatie werd in het jaar 2000 opgericht en ontwikkelde zich vooral na de chaos die ontstond na de tsunami van 2004 in Zuid-Azië. De enorm gefragmenteerde en chaotische reactie van honderden verschillende hulporganisaties in dat gebied zorgde voor verstopte havens en vliegvelden en torenhoge prijzen bij producenten. Dat kon anders.

En dus werd een nieuw model bedacht: partners die zich aansluiten bij kunnen in een gemeenschappelijk pakhuis voorraden opslaan en aan elkaar uitlenen als dat nodig is. De opslagruimte is gratis, als je voorraad maar elke 24 maanden roteert. Partners kunnen ook voorraden van UNHRD kopen, om snel op een ramp te reageren. Crux daarbij is dat het aankoopbedrag pas na dertig dagen betaald hoeft te worden - in de eerste dagen na een ramp kunnen de spullen dus meteen gestuurd worden, zonder tijd te verspillen met fondsen werven, of interne financiële procedures.

Inmiddels zijn er 34 ngo’s, zestien overheden en elf VN-organisaties bij UNHRD Hun spullen liggen niet alleen in Brindisi, maar ook op vijf andere plekken, strategisch verdeeld over de wereld: Panama, Maleisië, Ghana en Las Palmas.

Boven: de voorraad van Shelterbox bij UNHRD in Brindisi. Onder: UNHRD maakt kits om het afval van chemische wapens op te ruimen. Ze zijn bestemd voor Syrië. Foto’s: Pieter van den Boogert

Twee humanitaire stammen

Stefano Peveri is de manager van de UNHRD-basis in Brindisi. We staan te kijken naar een vrachtwagen waar voedsel in wordt geladen. Om onze voeten groeien planten tot kniehoogte tussen scheuren in het beton door. Peveri neemt een hijs van zijn sigaret. ‘De mensen in de humanitaire wereld vallen uiteen in twee stammen,’ zegt hij. ‘De project-stam denkt na over wat er moet gebeuren. En de logistiek-stam denkt na over hoe het uitgevoerd wordt.’

De project-stam is volgens Peveri bezig met het imago van de organisatie; met het belang van zichtbaarheid in het veld om donoren tevreden te houden. Kortom: met motivaties die samenwerking in de weg staan. De logistieke stam is bezig om de juiste spullen op het juiste moment klaar te hebben om die spullen zo snel mogelijk van a naar b te krijgen. Voor deze stam geldt: hoe meer hulporganisaties samenwerken, hoe beter en gemakkelijker de logistiek verloopt.

Voordat we gingen samenwerken was er een ideale situatie voor de producent: iedereen wilde dezelfde goederen, dus de prijzen waren torenhoog

Terwijl we door een enorme galmende loods vol generatoren lopen, somt Peveri op waarom logistiek veel makkelijker is als hulporganisaties samenwerken. ‘Een voorraad van spullen aanhouden is een groot financieel risico,’ vertelt hij. ‘Je legt je geld vast op één soort goederen, terwijl je nooit 100 procent zeker weet of je die nodig gaat hebben.’ Hoe langer de spullen ‘stilliggen,’ hoe duurder het wordt: de temperatuur in een pakhuis moet gereguleerd worden, er moeten bewakers zijn. En bij medicijnen en voedsel heb je ook nog met een houdbaarheidsdatum te maken. Als je je voorraad ook kunt uitlenen aan anderen, en de spullen dus vaker rouleren, kost dat iedereen minder geld.

Bovendien kun je spullen goedkoper inslaan als je met z’n allen bij een producent aanklopt. Peveri: ‘Voordat we gingen samenwerken was er een ideale situatie voor de producent: iedereen wilde dezelfde goederen, dus de prijzen waren torenhoog.’

Nu onderhandelt UNHRD voor een grote groep organisaties over één contract met een producent. En omdat het om grote hoeveelheden gaat, wil een producent vaak ook zogenoemde white stocks beschikbaar stellen: voorraad die al bij UNHRD ligt, maar die pas betaald wordt op het moment dat het gebruikt wordt in een ramp. Peveri: ‘Dat doen we nu bijvoorbeeld met spullen die veel geld kosten, zoals enorme opslagtenten voor in het veld.’

Ook vervoer kan gemakkelijk gedeeld worden via UNHRD. Van de 473 vluchten die vorig jaar vanuit een UNHRD-opslagplaats vertrokken naar een rampgebied, werden veel vluchten gevuld door meerdere partners. Hetzelfde geldt voor boten en vrachtwagens.

Het kantoor van UNHRD in Dubai. Foto: Pieter van den Boogert
Bij UNHRD in Dubai wordt een lading hulpgoederen voor Zuid-Soedan op een oplegger geladen, om naar het vliegveld gebracht te worden. Foto: Pieter van den Boogert
Opslag hulpgoederen bij UNHRD in Brindisi. Foto: Pieter van den Boogert

Wel of niet opvouwbare jerrycans?

Maar ook hier, waar een dappere samenwerkingspoging wordt gedaan, zie je nog de neiging van elke organisatie om vooral voor zichzelf te werken.

De logo’s zijn bijvoorbeeld een constante bron van discussie. Als je wilt bevorderen dat organisaties elkaars spullen lenen, moeten die natuurlijk wel generiek zijn: WorldVision gaat geen zeilen van het World Food Program lenen, als daar heel groot een WFP-logo op gedrukt staat. ‘We proberen organisaties te overtuigen logo-loze spullen in voorraad te houden,’ zegt Peveri. ‘Vlak voor we de boel verzenden, plakken wij stickers met de organisatie-logo’s op de pakketten.’

Maar nog niet alle organisaties werken mee. Unicef bijvoorbeeld niet, en de Japan International Cooperation Agency niet. We lopen langs een stapel witte emmers, met zwarte Action contre la Faim-logo’s erop. Geen andere club gaat die natuurlijk uitdelen.

Maar ook standaarden zijn een probleem voor UNHRD. In de opslagloods in Dubai leidt Doris Mauron van UNHRD ons rond. Ze wijst op een stapel zwarte, vierkante pakken die onder het stof zitten: de tenten van de Korea International Cooperation Agency, ‘een soort legertenten.’ In het volgende rek liggen beige, langwerpige pakketten: de tenten van Qatar Charity (‘Sow now! Harvest in the hereafter!’), ‘een soort oosterse partytent.’ Mauron: ‘We moedigen alle organisaties aan om één standaard te ontwikkelen. Maar uiteindelijk mag iedereen gewoon kopen wat ‘ie wil.’

Tenten van de Italiaanse overheid, in de opslag bij UNHRD in Brindisi. Foto: Pieter van den Boogert
Links: Stefano Peveri, UNHRD Brindisi. Rechts: Doris Mauron, UNHRD Dubai. Foto’s: Pieter van den Boogert

Bovendien zijn hulporganisaties het niet eens over wat de standaard zou moeten zijn. VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR wil bijvoorbeeld een jerrycan die opvouwbaar is: die kunnen sneller in groten getale worden uitgedeeld. Oxfam daarentegen is van mening dat opvouwbare jerrycans te snel stuk gaan als kinderen ze over de grond slepen, en wil dus harde containers.

Of neem ‘kits’: kant-en-klare hulppakketten. In een hygiëne-kit zitten bijvoorbeeld alle benodigdheden om een gezin een maand lang schoon te houden. Maar wat is een gezin? Vijf mensen, zegt de ene organisaties. Zes mensen, zegt de ander. Elkaars spullen lenen wordt er al met al niet gemakkelijker op. Peveri: ‘We proberen nu ten minste één standaard voor gepantserde auto’s af te spreken met alle VN-organisaties. Maar zelfs dat is nog niet gelukt.’

Toch heeft Peveri goede hoop. ‘Samenwerken is de enige optie die we als noodhulpsector nog hebben. Als wij vanuit de logistiek kunnen laten zien hoe groot de voordelen zijn - hoe veel sneller en beter we mensen zouden kunnen helpen - dan moeten de andere humanitairen op den duur gaan meewerken.’

Deze serie wordt mede mogelijk gemaakt door het en het