De wereld staat in brand. Daarom: timmer een boomhut voor je geest
Er is altijd oorlog, altijd politiek. Daarvan willen wegvluchten naar een hutje op de hei is niet per se verkeerd: iedereen kan een plek gebruiken waar je je geweten slijpt. Het gaat erom wat je vervolgens met dat geweten dóét.
Het liefst zou ik nu het bos in lopen en het over bomen hebben: hoe ze allemaal hun eigen krakende lied zingen in de herfstwind, hoe er schuimkoppen staan op de wilgen. Maar er zijn deadlines, deadlines. En er zijn die knagende dichtregels van de Duitse schrijver Bertolt Brecht:
Wat zijn dat voor tijden, waarin
Een gesprek over bomen bijna een misdrijf is
Omdat er een zwijgen over zoveel verschrikkingen in besloten ligt!
Hij schreef dat in 1939, inderdaad geen goede tijd om over bomen te beginnen.
Maar is het dat nu wel?
Er is altijd oorlog, er is altijd politiek.
Onlangs schoof ik aan bij een podcast over het thema ‘spelen’. Een andere gast, de Vlaamse schrijver Yousra Benfquih, vertelde dat ze dolgraag zou spelen: ze hunkerde naar vrij en onbekommerd schrijven, niet gekortwiekt door externe verwachtingen of een politiek doel. ‘Zee schrijven’, noemde ze dat. ‘Want ik zou het zo graag ook eens over de zee willen hebben: over hoe het licht op een bepaalde namiddag valt op een bepaalde golf.’
Maar zomaar schrijven over de natuur – dat leek haar een privilege voor de onbekommerden. Ze citeerde de Palestijnse dichter: Marwān Makhkhūl:
In order for me to write poetry that isn’t political
I must listen to the birds
And in order to hear the birds
The warplanes must be silent
En zelfs als het oorlogstuig zweeg, zei ze, zou die zee nog steeds geen idyllische spiegel zijn. Al was het maar omdat die spiegel steeg.
Laatst was in Amsterdam een grote klimaatdemonstratie. Greta Thunberg hield er een toespraak, waarin ze zich uitsprak vóór het klimaat, maar ook tegen Israël. Kennelijk beschouwde ze het als een misdrijf om te zwijgen over die oorlog – zelfs tijdens een klimaatdemonstratie.
Laat staan dus als je het zomaar over bomen wilt hebben, dacht ik.
Is genieten van natuur inderdaad een luxe voor mensen die geen grotere zorgen kennen dan de modderspatten op hun ribbroek van de zondagse boswandeling? Ben je een escapist als je het bos in loopt, weg van de politiek?
Misschien, maar escapisme, ontsnappen, is niet per se verkeerd; het hangt er vanaf waaraan je wilt ontsnappen. En wat je in dat bos gaat doen.
Je alleen met het wezenlijke bezighouden
De Amerikaan Henry David Thoreau trok de bossen in en bouwde daar een houten huisje. Hij zou er ruim twee jaar wonen, een experiment om zich ‘alleen met het wezenlijke bezig te houden’, schreef hij later in Walden, dat in 1854 verscheen.
Die klassieker inspireerde later de Nederlandse schrijver Frederik van Eeden om een commune in het bos te beginnen, Walden genaamd. En weer later inspireerde het boek de Amerikaan Chris McCandless om zonder veel eten de wildernis van Alaska in te wandelen, waar hij omkwam van de honger, zoals verfilmd in Into the Wild.
Vanwege die film had ik nooit zin om dat boek van Thoreau te lezen. Walden leek me het werk van een betweter die een sobere, superieure, maar voor normale mensen totaal onrealistische levensstijl predikte.
En halverwege de negentiende eeuw waren er toch wel ‘wezenlijker’ zaken om je druk over te maken? Denk aan het opkomende, ongebreidelde kapitalisme, dat spoorlijnen door de wildernis joeg, dat de oorspronkelijke bewoners verjaagde – dat nog altijd draaide op slavernij.
Zijn boek leek me het werk van een escapist, een verwende wegloper bovendien. Beetje bessen eten in het bos, terwijl je weet dat je altijd terug kunt naar je eigen bedje.
Maar sinds een tijdje leef ik zelf als een soort deeltijd-Thoreau. Ik fiets elke dag het stadscentrum uit naar mijn werkplek in een natuurgebied. Aan het einde van de dag fiets ik weer terug. Dus ik las zijn boek toch maar. En dat had ik eerder moeten doen: er staan uitstekende redenen in om naar bomen te staren.
Thoreau: geen puriteinse kluizenaar
Thoreau vertelt hoe hij in het bos een huis bouwt van houten planken. Drie bij vierenhalve meter. Het kijkt uit op Walden Pond, een diep meer van ongeveer een kilometer breed. Iedereen kan zo’n hutje bouwen, stelt hij, maar tot mijn opluchting bleek hij helemaal geen prediker.
Daarvoor maakt Thoreau te veel grappen. Hij steekt de draak met filantropen die armen willen redden ter ere van zichzelf; daartegenover stelt hij zijn schitterend simpele ethiek: ‘Red degenen die verdrinken en knoop je schoenveters vast.’
En hij zet de lezer graag op het verkeerde been. Hij steekt bijvoorbeeld eerst de loftrompet over de jacht, om vervolgens te stellen dat dieren eten in de nabije toekomst echt niet meer kan.
Thoreau schrijft soms langdradig en warrig voor iemand die eenvoud predikt – Walden is een duister bos, neem je kapmes mee – maar hij is vooral een vrijdenker.
Thoreaus simpele ethiek: ‘Red degene die verdrinken en knoop je schoenveters vast’
En al helemaal geen puriteinse kluizenaar. Hij bouwde zijn hut op slechts een half uurtje lopen van het dorp waar hij opgroeide. Niet in de wildernis, dus, maar aan de rand van de beschaving. Op een paar honderd meter van zijn huis loopt een spoorlijn. Hij heeft bezoek en heeft buren (waarover later meer). En hij slentert zelf ook regelmatig naar het stadje om de hoek.
In feite gaat het boek meer over het stadje, de maatschappij, dan het bos. Het is vooral een kritiek op de nieuwe, Amerikaanse kapitalistische manier van leven, waarin we nu nog leven: een levensstijl waarin groeiende behoeften gestild moeten worden door alsmaar groeiend werk.
Deadlines, deadlines.
Leven is schrappen
‘De meeste mensen zwoegen door een misverstand’, stelt Thoreau (in de vertaling van Anton Haakman). Dat misverstand komt hierop neer: ze willen dingen kopen die ze niet nodig hebben. Zoals de nieuwste fabrieksmode of ‘net zo’n huis […] als hun buren’.
Om die luxe te bereiken, werken ze zo hard, dat ze ‘geen tijd [hebben] om iets anders te zijn dan een machine’. Zo word je ‘slavendrijver van jezelf’.
Daartegenover stelt Thoreau zijn alternatieve business case: leven is schrappen. Je bent rijk als je onnodige behoeften wegstreept.
Hij leest geen krant, want elke filosoof weet dat het nieuws ‘alleen roddels’ bevat.
Hij draagt geen mode uit de fabriek, alleen kleren die hem warm houden.
Hij drinkt geen koffie, want hij wordt wakker van de ochtendzon (met koffie steun je bovendien indirect overzeese oorlogen, schrijft Thoreau – best visionair).
En hij huurt dus geen huis, maar bouwt er zelf een. Voor de sceptici doet hij het bonnetje erbij: aan materialen gaf hij in totaal 28,12 dollar uit.
Dat mensen arm zijn, vindt hij dan ook geen excuus om te blijven ploeteren. Arm is hij zelf ook, in geld dan. Hij becijfert dat hij maar zes weken per jaar hoeft te werken om rond te komen. Wat hij de rest van de tijd doet? Hij werkt hard als ‘zelfbenoemd inspecteur van sneeuwstormen en wolkbreuken’. Hij onderhoudt voor de lol een moestuintje, met onder meer bonen. ‘Maar waarom teelde ik ze? God mag het weten.’
Kortom: hij lééft. ‘Het was ochtend, en zie, nu is het avond, en er is niets bijzonders tot stand gekomen. In plaats van te zingen als de vogels, glimlach ik om mijn voortdurende geluk.’
Het deed me even denken aan het onmogelijke evangelie van goeroe Tim Ferriss, die in zijn boek The 4-Hour Workweek beschrijft hoe je steenrijk kunt worden door vier uur per week te werken. Maar Thoreau heeft een hoger doel dan get rich quick: hij wil geen geld, maar geestesvrijheid. Autonomie.
‘Alsjeblieft, wat kan een redelijk mens zich nog meer wensen in vredestijd, op een gewoon middaguur, dan een toereikend aantal gekookte korrels groene suikermais met wat zout?’ vraagt Thoreau retorisch.
Nou, ik kan wel wat redelijke wensen bedenken. En iedereen een huis in het bos laten bouwen is ook geen oplossing voor de woningcrisis.
Maar je gaat vanuit zijn boshut wel anders naar zo’n crisis kijken.
Wil je echt wonen waar iedereen woont?
Je leest in de krant: er is een tekort van 390.000 woningen. Dat cijfer staat niet voor daklozen, maar voor het aantal huishoudens dat op zoek is naar een beter huis. Thoreau zou zeggen: veel mensen wonen in een groot huis, is er misschien een overschot aan onzinnige behoeften? Wat zoek je eigenlijk in een huis? En wil je echt per se wonen waar iedereen woont?
Of neem de crisis van mensen die ziek zijn van te hard werken. Deze levensles vond ik mooi: ‘Wat iets kost, is de hoeveelheid "leven" die ervoor moet worden ingeleverd.’
En ja, Walden bevat schitterende natuurbeschrijvingen. Van gehuil van uilen, gevechten van mieren en krakend ijs op het meer. En bomen, veel bomen. Maar zijn experiment in het bos is vooral een poging om mens te zijn, in een tijd waarin bijna niemand tijd heeft ‘om iets anders te zijn dan een machine’.
Niemand hoeft van Thoreau een boshutje te bouwen. Maar wel een boomhut voor je geest, een plek waar je je geweten slijpt – om vervolgens naar dat geweten te handelen.
Misschien dat je dan op een klimaatdemonstratie een pro-Palestina-leus roept. Of misschien dat je dan juist tegen zulke leuzen opstaat, omdat ze giftig kunnen zijn. Zolang je maar niet als een machine de anderen om je heen nakakelt.
Jezelf worden, autonoom leven, genezen van de maatschappij, dat kan bij uitstek aan de rand van die beschaving.
De onzichtbaren beïnvloedden zijn denken – evengoed als de bomen
Thoreau was er niet de enige verschoppeling. Daar aan de rafelranden leefden nog vele andere outcasts, las ik in een interessant artikel over Thoreaus buren. Zoals: straatarme Ierse immigranten, die toen nog niet als ‘wit’ werden beschouwd. Zwarte Amerikanen, op de vlucht voor de slavernij. Ze leefden simpel, maar niet uit vrije wil. Zij, de onzichtbaren, beïnvloedden zijn denken evengoed als de bomen.
Op een dag liep Thoreau naar het dorp om een schoen te laten repareren. Hij werd gearresteerd: hij had geen belasting betaald. Hij bracht een nacht door in de cel.
Zijn belastingachterstand was geen slordigheid, maar een gewetenskwestie. ‘Ik kan geen moment die politieke organisatie als mijn regering erkennen die ook de regering is van de slaven’, stelde hij later in De plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Dat nieuwe begrip ‘civil disobedience’ inspireerde later vele dissidenten, onder wie Martin Luther King.
Toen Thoreau werd vrijgelaten, ging hij meteen weer het bos in. Bessen plukken.
Hij ging de cel in vanwege vrijheid van anderen, hij ging bessen plukken om van zijn eigen vrijheid te genieten, vatte de Amerikaanse essayist Rebecca Solnit zijn leven samen.
Tussen die twee – genieten en politiek – is helemaal geen tegenspraak.