Moraliteit is geen wapen, waarschuwt deze filosoof. Hoe keren we terug naar wat ons verbindt?

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken
Foto door Marijn Smulders (voor de Correspondent)

De mens overleefde en evolueerde dankzij een gedeelde moraal. Maar wat ons vooruithielp, zit ons evengoed in de weg. Irrationele vijandigheid naar alle zaken die buiten jouw groepje vallen, bijvoorbeeld. Schrijver en filosoof Hanno Sauer laat aan de hand van de geschiedenis overtuigend zien hoe hard we elkaar nodig hebben.

Er is geen zoogdier zo sociaal als de mens. Sterker, we hebben ons bestaan, onze overleving én alle vooruitgang te danken aan het feit dat we zo goed in staat zijn om samen te werken en van elkaar (inclusief onze voorouders) te leren. Dát we zo goed kunnen samenwerken ligt aan gedeelde normen en waarden: wij horen bij elkaar en zorgen dus voor elkaar.

Dat gaat goed zolang je in kleine gemeenschappen woont. Het wordt ingewikkelder naarmate deze gemeenschappen groter en groter worden. Dan zit de moraal ineens tussen allerlei conflicten verweven: wie mag wat bezitten? Wie mag waar wonen? Welke feestdag is aanstootgevend voor wie? Wie vertegenwoordigt de gemeenschap?

Dan komt ons instinct om af te weren ineens om de hoek kijken: ik wil mijn groep beschermen, dus jij ben een vijand en mag er niet bij.

Een redelijk abstract onderwerp zoals ‘de geschiedenis van de ethiek’ wordt hiermee eigenlijk heel concreet tastbaar, laat filosoof en docent ethiek Hanno Sauer zien. Hij schreef Moraal. Goed en kwaad van prehistorie tot polarisatie, waarin je kunt lezen dat zo’n beetje elke kwestie die onze gemoederen deze dagen bezighoudt terug te voeren is op de werking van onze moraal.

Het is complexe materie, en bovendien spreekt Sauer nogal rap en bovendien in het Engels. Onderstaand transcript is wel naar het Nederlands vertaald, maar voor de helderheid schrijf ik hier waarom zijn betoog de moeite waard (en zelfs urgent) is. Wat mij betreft zijn er minimaal vijf redenen voor:

  1. Sauer laat zien waar ons geweten vandaan komt (en waar het naartoe zal gaan). Dat geeft houvast.
  2. Er zijn twee fundamentele problemen verbonden met de evolutionaire basis van onze ethiek; ze zijn zelfs bepalend geweest voor de geschiedenis van de mensheid. Een: er is selectiedruk om samen te werken. Maar, twee: voor elk individu afzonderlijk is het op korte termijn voordeliger om voor het eigenbelang te gaan.
  3. Het succes van samenwerken in kleine groepen heeft een schaduwkant: het creëert onvermijdelijk vijandschap met andere groepen. Dit gegeven speelt in onze tijd door als een soort evolutionaire kater.
  4. Als samenwerken zo succesvol is (in Darwinistische termen), waar komt dan onze hang naar individualisme vandaan? Daar is een zeer onverwachte maar plausibele verklaring voor: het is de schuld van de katholieke kerk.
  5. We begrijpen onze eigen tijd beter als we de lange termijn in het oog houden. We zijn bezig om een moraal te ontwikkelen die gaat over de grootste gemeenschap die we ons voor kunnen stellen: de mensheid in zijn geheel.

Om te begrijpen hoe de moraal ontstaan is, gaat Sauer in zijn studie ver terug in de tijd. Maar liefst 5 miljoen jaar. Zo is wat ons nu bezighoudt (en soms uit elkaar drijft) beter te begrijpen door met Sauer terug te reizen in de tijd. Terug naar het begin van de mensheid.

Transcript

‘Moraliteit is overal, en dat zeg ik niet alleen omdat mijn boek zo heet. Het is altijd op de achtergrond aanwezig. Het structureert onze interacties. Het doet ons samenwerken. Het bepaalt hoe we ons leven organiseren. Het is een bron van conflicten. Tussen individuen, maar ook wereldwijd. Mensen vechten voor hun waarden. Ze vechten over identiteiten, normen, groepen, en de manier waarop ze willen samenleven. Vaak creëert dat conflicten.’

De mensheid is zo succesvol juist vanwege haar moraal? 

‘Dat is waar. We zijn de enige soort die de volledige wereld heeft bevolkt en niet gebonden is aan één soort omgeving. Moraliteit is een reden waarom we dat kunnen.’

Samenwerking binnen kleine groepen is daarvan de basis. Nog steeds. 

‘Dat klopt. Het is een fundamentele bouwsteen van onze soort: een uitzonderlijk vermogen tot, en afhankelijkheid van, samenwerken. We kunnen onszelf zien als een grote aapachtige die een paar miljoen jaar geleden werd blootgesteld aan een nieuwe, bedreigende omgeving door geologische veranderingen in Oost-Afrika. Waarschijnlijk werden wij daardoor gescheiden van de rest van de aapachtige groep. Een deel bleef achter in het diepe woud in Centraal-Afrika, maar een deel werd afgezonderd in de regio’s van Oost-Afrika die blootstonden aan een veranderlijk klimaat. Het was een savanne-achtige omgeving.’

‘We waren kwetsbaarder. Kwetsbaarder voor roofdieren, kwetsbaarder voor klimaatverandering. Die kwetsbaarheid gingen we compenseren door samen te werken, en elkaar te beschermen. Risico’s te delen en voordelen te bundelen. Dat was het begin van onze toekomst als het meest sociale zoogdier ter wereld. Nu leven we samen in enorme groepen van miljoenen of miljarden mensen. Mijn boek gaat, ten dele, over de schaalbaarheid van coöperatieve structuren. De schaalbaarheid van samenwerking. Het is hoogst ongebruikelijk dat een zoogdier in zulke grote aantallen samenwerkt.’

Precies dat is tegelijk een probleem: de grootte van de groep, de gemeenschap?

‘Precies. We bezitten een institutionele toolkit om samenwerking te organiseren in zeer kleine groepen, dus in principe kunnen we een kampeertrip opzetten. We geven om familieleden, en we geven om mensen met wie we herhaaldelijk contact hebben. Mensen die ons helpen en die wij helpen. Mensen die belangrijk zijn als mensen met wie we verbonden zijn in ketens van wederkerigheid. Het is niet triviaal om uit te leggen hoe we buiten deze directe structuren kunnen samenwerken. We hebben bovenop familie en wederkerigheid verschillende instituties en vaardigheden nodig gehad om zulke grote groepen te bouwen. In dat opzicht zijn we uniek. De enige andere soorten die daarbij in de buurt komen zijn de zogeheten ‘eusociale’ insecten zoals mieren, termieten of bijen. Zij kunnen op die schaal samenwerken, maar doen alles op basis van nauw verwantschap. De mens moest maar uitzoeken hoe we grote groepen van onverwante individuen konden vormen.’

Dat maakt het ongebruikelijk, maar er is een fundamenteel probleem. Er ontstaat spanning omdat het voor een individu winstgevender kan zijn om niet samen te werken. 

‘Klopt, en deze zogenaamde sociale dilemma’s zullen niet verdwijnen. Sommige mensen hebben het over het prisonersdilemma, anderen noemen het collectieve actieproblemen. Dat zijn technische termen van dit debat. Het basisidee is dat samenwerking tot op zekere hoogte altijd een hoge prijs heeft voor het individu, en dat iemand dus zijn onmiddellijke eigenbelang op pauze moet zetten. Dat vereist zelfbeheersing. Dit loont op de lange termijn, maar het handelen op basis van het onmiddellijke eigenbelang en meeliften op andermans bijdragen aan het algemeen belang blijft een verleidelijke optie. In de loop van onze geschiedenis moesten we steeds nieuwe oplossingen bedenken voor dit eeuwigdurende probleem.’

Tot de dag van vandaag is het nog niet opgelost.  

‘Absoluut niet. Momenteel spelen we het prisonersdilemma op een wereldwijde schaal. Milieuvervuiling en emissies veroorzaken wereldwijde problemen. Voor ieder individu en iedere individuele natie blijft het veel aantrekkelijker om door te gaan met vervuilend gedrag omdat dat op de korte termijn veel handiger is. En omdat dat geldt voor elk individu en elke individuele natie ontstaan er enorme collectieve actieproblemen die het milieu vernietigen. Het bouwen van wereldwijde structuren die dat systeem beteugelen is moeilijk.’

We zullen dit spoor van fundamentele spanning later nog volgen. Ooit hoorde ik een Weense filosoof zeggen dat onze moraal betrekking moet hebben op het gebied waar we naartoe kunnen lopen. 

‘Daar zit een kern van waarheid in, maar ook daar zit spanning. Aan de ene kant zijn coöperatieve structuren vaak soepeler in stand te houden in een gemeenschap van potentiële face-to-face interacties, zoals een gemeenschap op loopafstand. Binnen de grenzen van 30 minuten fietsen. De hechtheid van zo’n gemeenschap is moeilijk te simuleren op wereldwijd niveau. We zullen nooit hetzelfde niveau van solidariteit voelen met totale vreemden. Dat maakt het lastig om vriendschappelijk samen te leven met mensen die we niet kennen en nooit zullen leren kennen, of toekomstige mensen die nog niet bestaan.’

‘Tegelijkertijd doen menselijke groepen het meestal niet zo goed als ze enorm inzetten op deze kleine gemeenschappen. We zijn al bevooroordeeld ten opzichte van kleinere gemeenschappen. We geven het meest om onze eigen kinderen, onze familie, onze directe vriendenkring. Dan volgt de buurt. Maar mensen doen het beter als ze op een vruchtbare en winstgevende manier de kring van mensen waar ze mee kunnen samenleven uitbreiden. Juist samen gedijen mensen. De krachten in onze psychologie die daartegen ingaan, zoals de stamcultuur en het wraakzuchtig denken, dreigen de cirkels van samenwerking te destabiliseren. Meestal loont het om meer mensen aan boord te krijgen, maar het zal altijd aangenamer zijn om ergens thuis te zijn. Om de mensen te kennen en herhaaldelijk met hen om te gaan. Een plaats en de tijd te delen. Dat is normaal, maar het is ook een neiging die enigszins moet worden aangevuld en aangepast.’

Vanaf het allereerste begin is er ook een schaduwzijde: samenwerking binnen kleine groepen creëert vijanden. Ook dat is iets wat doortrekt tot in onze eigen tijd. 

‘Precies. Dezelfde selectieve druk die ons coöperatief maakt binnen groepen, maakt ons vijandig tegenover andere groepen. Samenwerking ontstond in een zeer veranderlijke omgeving waar de middelen schaars waren. Niemand wist waar de volgende maaltijd vandaan ging komen. Niemand wist of ze op dezelfde plek konden slapen. Men moest zich verplaatsen. Mensen waren kwetsbaar voor overvallen, of ze konden ten prooi vallen aan dieren. Mensen leefden in een situatie van existentiële dreiging. Daardoor werkt men goed samen binnen een kleine groep, maar erg agressief naar elke mogelijke out-groep omdat onvoorwaardelijke samenwerking instabiel is. Je moet aardig zijn tegen mensen aan wie je verwant bent of die je herhaaldelijk zult tegenkomen zodat er ketens van wederzijdse hulp tot stand komen. Maar het loont juist om onaardig te zijn tegen mensen van andere groepen waarmee je geen relatie hebt, die concurreren om dezelfde bronnen. Dit wordt ook weleens beschreven als de evolutionaire kater. Het is geëvolueerd in ons verre verleden maar we krijgen er nog steeds hoofdpijn van. We haten nog steeds andere groepen.’

Meer en meer zelfs.

‘Omdat er meer groepen zijn met allerlei identiteiten. We haten ze niet, maar in de sociale wereld maken we nog steeds een onderscheid tussen ons en hen. Dat onderscheid is vaak onschuldig. Het is mijn familie in mijn buurt, en het is jouw familie in jouw buurt. Allemaal goed, maar het kan ontaarden in vijandigheid, conflict, oorlog, ontmenselijking en genocide. Zelfs in moderne samenlevingen maken politieke leiders nog steeds gebruik van de evolutionaire kater dat we over de sociale wereld denken in termen van wij en de ander. Ze kunnen dat helaas nog steeds uitbuiten door scapegoating en beschuldigingen. Door mensen te identificeren die niet bij ons horen; mensen die we niet om ons heen willen hebben. Dat er mensen zijn die niet als volledig mens meetellen is de hele geschiedenis te zien.’

Een ander superbelangrijk aspect van onze evolutie, nogmaals, een van de redenen waarom we als mensheid zo sterk zijn geworden, is cultuur. Cumulatieve culturele evolutie. We verzamelen kennis en tradities, en geven die aan elkaar door. Overdracht van democratie, om maar iets te noemen. Dit is een enorme relativering van het individualisme. Of, zoals je het zo mooi formuleert: 'Heb de moed om je van het verstand van de ander te bedienen!'

‘Dat is een lichte polemische steek naar een bepaald begrip van de verlichte traditie in de filosofie. Ik waardeer die traditie, maar er is een sterke focus op het individu en het onafhankelijke denken van het individu. Vandaag de dag zeggen we: “Doe je eigen onderzoek. Geloof niet zomaar wat mensen tegen je zeggen.” Daar zit waarheid in, maar in het algemeen zijn we enorm afhankelijk van de geest van andere mensen; we kunnen niet anders. Het is een vaardigheid om onderscheid te maken tussen mensen van wie het de moeite waard is om te leren, en de mensen van wie het niet zozeer de moeite waard is om te leren. We moeten reguleren en filteren hoe informatie aan ons wordt doorgegeven. Over het algemeen is het een slecht idee om alleen ons eigen verstand te gebruiken en voor onszelf te denken, zonder hulp van andere geesten. Mensen die zeggen dat je je eigen onderzoek moet doen hebben soms de gekste overtuigingen. Het is vaak een beter idee om gewoon naar de experts te luisteren als het gaat om de waarheid in de natuurkunde, biologie, economie. Voor 99 procent van de natuurkundige vragen heb ik geen antwoord, dus grotendeels moeten we andere mensen geloven. Daar is een evolutionaire verklaring voor. We zijn de enige soort die niet alleen cultuur heeft, maar een cultuur die groeit gedurende generaties. Dat is cumulatieve cultuur.’

‘Er zijn dieren, sommige apen, sommige vogels, sommige soorten die van elkaar leren. Dat is sociaal leren. Er zijn verschillen in vogelzang die geleerd lijken te zijn van verschillende groepen vogels. Echter, geen enkele andere soort beschikt over een sociaal leren dat zich opstapelt over meerdere generaties. De ene generatie leert van de andere, de volgende generatie verbetert en geeft dat door aan de volgende generatie. De volgende generaties gaan door met deze cyclus van leren, verbeteren en aanpassen totdat we in staat zijn tot verbazingwekkende ambachten en beschikken over vaardigheden en kennis. Opeens kunnen we steden bouwen. We hebben computers, wiskunde en universiteiten. Ga zo maar door. Geen enkel ander dier kan dat. Dat had niet gekund als we geen cultureel dier waren dat in staat was om cultuur op te bouwen in de loop van de tijd.’

Dit is een enorm sterk argument ter verdediging van cultuur. Mensen in de kunst en cultuur zijn zo vaak op zoek naar argumenten om zichzelf te verdedigen in deze liberale tijden.

‘De duivel zit in de details, maar er is een sterk argument dat de overgrote meerderheid van wat zo indrukwekkend is aan menselijke wezens ofwel geheel ofwel grotendeels te wijten is aan onze aard als cultureel dier. Wij zijn van nature cultureel. Alles wat zo indrukwekkend is aan de mens, is geërfd. Dat is gedownload uit dit culturele reservoir. Een algemeen cultureel nihilisme is niet alleen een slecht idee, het is niet eens haalbaar.’

Het zou ons vernietigen.

‘Het zou het einde betekenen van het menselijk leven zoals we dat kennen. Uit dit culturele evolutieverhaal is geen argument te halen dat sommige culturen superieur zijn aan anderen. Er is geen argument dat sommige schilderijen uit de renaissance superieur zou maken aan vroegmoderne schilderijen. Maar we hebben een sterk vermoeden dat het een goed idee is om te putten uit de culturele kennis die tot je beschikking staat; uit andere geesten en andere mensen die beschikbaar zijn. Dat het een goed idee is om rekening te houden met tradities om je heen omdat ze waarschijnlijk een punt hebben. Ze zijn niet in steen gebeiteld. Het is ook geen ultraconservatief argument om te zeggen: dit is de cultuur en daar moet je het maar mee doen. Het is wel een argument om het culturele erfgoed tot op zekere hoogte serieus te nemen, en om het niet zonder goede reden weg te gooien. Het argument is te abstract om gedetailleerde geschillen in de kunstgeschiedenis of musicologie op te lossen, maar het laat zien dat we een culturele soort zijn. Daar zit veel goeds in.’

We doen nog een paar reuzenstappen. We worden zo groot, als gemeenschap, dat God het toneel moet betreden, als instrument om de boel bij elkaar te houden en te reguleren. We hebben een autoriteit nodig. Vlak achter God aan komen de WEIRD-people (mensen uit Western, Educated, Industrialised, Rich Democracies). Daar behoren jij en ik toe. Wij hebben het individualisme in ons dna. Dit is merkwaardig, gezien de voorgeschiedenis. Waar komen wij vandaan? De verklaring is zeer verrassend

‘Het is een breuk. Dit acroniem, WEIRD-people, is bedacht door een Canadese antropoloog en psycholoog, Joseph Henrich. [Joseph Henrich heeft het over WEIRDest people, red.] Het staat voor Western, Educated, Industrialized, Rich en Democratic. Het idee is dat men altijd de eigen studenten gebruikt bij psychologische experimenten. Deze studenten zijn meestal twintigjarigen die slim genoeg zijn om naar Princeton te gaan. Dat is een zeer specifieke selectie van de bevolking. Er is geen garantie dat deze jonge, slimme, geselecteerde mensen vergelijkbaar zullen zijn met de rest van de wereld. Het blijkt ook dat ze onvergelijkbaar zijn. Ze zijn extreem, uitzonderlijk.’

‘Niet in de zin dat ze beter zijn, maar ze zijn ongewoon. Ze zijn anders dan bijna iedereen in de wereld. Ze zijn vreemd. Ze zijn de meest extreme westerse, opgeleide, geïndustrialiseerde, rijke en democratische individuen die er zijn. Waar komen deze mensen vandaan? De meeste samenlevingen waren namelijk niet zó individualistisch. Ze waren niet zo analytisch in hun denken. Ze waren meer gericht op de gemeenschap. Ze waren meer familiegericht. Ze waren meer holistisch en impressionistisch in hun denken. Mensen proberen al lang een antwoord te vinden op die vraag: Waar komt het moderne individualisme vandaan?’ 

Verrassing…

‘Het voorgestelde antwoord is plausibel en goed onderbouwd, maar het is contra-intuïtief en verrassend. Mensen hadden andere suggesties. Marx dacht dat moderniteit voortkwam uit de vervanging van feodalisme door kapitalisme, en de productiekrachten die daardoor vrijkwamen. Dat zijn meer materiële processen. Max Weber dacht dat het gedreven werd door de ‘electieve affiniteit’ van het protestantisme, en het runnen van een economie die winst beloont in termen van waarde. Met beloningen en een hiernamaals. Velen hebben geprobeerd om deze miljoendollarvraag in de sociale wetenschappen te beantwoorden: “Wat verklaart het moderne individualisme?” Wat verklaart de opkomst van het Westen en de koloniale uitlopers van Centraal-Europa zoals Australië en Canada? In het grootste deel van de menselijke geschiedenis waren andere delen van de wereld geavanceerder dan Europa. China en de Arabische regio’s waren lange tijd veel verder in termen van beschaving, wetenschap en wiskunde.’

‘Joseph Henrich zegt dat de moderniteit in Centraal- en West-Europa ontstond door de manier waarop, gedurende ongeveer duizend jaar, de katholieke kerk zich bezighield met een systematische en toenemende vernietiging van verwantschaps- en familiestructuren in West-Europa. Door bijvoorbeeld het huwelijk tussen neven en nichten in steeds strengere mate te verbieden. Tot aan zesde neven werd het huwelijk verboden. Dat betekent dat men buiten de familie moest gaan trouwen. Ook werden er nieuwe erfregels gecreëerd waardoor men hun legaat aan de kerk kon geven.’

‘Verwantschaps- en familiestructuren zijn het fundamentele organisatieprincipe van de samenlevingen overal ter wereld. Overal in het dierenrijk in feite. Dat is het fundament dat individuele organismen aan elkaar bindt. De katholieke kerk begon om een onbekende reden verwantschapsstructuren te vernietigen. Dat vernietigde de westerse samenleving niet, maar het creëerde wel een behoefte om die verwantschapsstructuren en -instituties te vervangen. Zo ontstonden door de eeuwen heen instituties vrij van familiebanden, bloedverwantschap of relaties. Ze waren gebaseerd, grof gezegd, op mensen die samenkwamen op basis van vrijwillige toestemming en wederzijdse voordelen.’

Afspraken dus. 

‘Contracten, instemming, wederzijdse overeenkomsten. Maar ze werden niet bepaald door de genetische loterij. Niet omdat men in een bepaalde familie werd geboren. Ze werden aangegaan op basis van – ik idealiseer hier – keuze. Kloosters, bedrijven, clubs, universiteiten, allerlei instellingen. Steden zijn belangrijk. Deze verschillende instellingen zijn op een extreme en ongebruikelijke manier gebaseerd op vreemden die samenkomen en verschillende soorten projecten uitvoeren. Zo werden steden economische knooppunten; ze werden hubs voor technologische innovatie. Je krijgt universiteiten die systematisch kennis en technologie produceren. Dat had ironisch genoeg ook een terugslag tot binnenin de religie zelf. Het leidde in feite tot de opkomst van een nieuwe, meer individualistische, op overeenstemming gebaseerde religie.’

Protestantisme. 

‘Het protestantisme is de “WEIRDest” religie van allemaal. Het is de meest individualistische religie omdat het eigen begrip van de Bijbel aan de basis ligt. Hij wordt niet gegeven in een vreemde taal. Je moet hem zelf begrijpen en lezen. Het gaat over een persoonlijke relatie met God. Die relatie gaat iemand pas aan op een enigszins intellectueel volwassen leeftijd. Dertien of veertien jaar oud. Men wordt niet gedoopt als zuigeling. Dat is het resultaat van hetzelfde proces dat nieuwe instellingen voortbracht die gebaseerd zijn op het faciliteren van samenwerking tussen vreemden. Een neveneffect daarvan was het ontketenen van economische welvaart, technologische innovatie en wetenschappelijke kennis. Dat creëerde de moderne wereld.’

De boosdoener was dus niet het kapitalisme, maar de katholieke kerk. 

‘Maar waar kwam het kapitalisme vandaan? Het ontwikkelde zich niet overal. Het ontwikkelde zich op een specifieke plaats. Dat komt omdat het kapitalisme, met al zijn kwalen en pathologieën, instellingen nodig heeft die het mogelijk maken om goederen, mensen en kapitaal te verplaatsen op basis van onpersoonlijke dingen zoals efficiëntie, innovatie en handel. Juist niet op basis van familiebanden.’

Dat is een nieuwe fase van samenwerking, maar het stimuleert nog steeds geen egoïsme. 

‘Het is een nieuwe vorm van samenwerking. Het is een geschiedenis van vele tweesnijdende zwaarden. Aan de ene kant maakte de moderniteit en het verzwakken van verwantschapsstructuren ons minder verbonden met onze lokale gemeenschappen. Zoals met de gemeenschap op loopafstand. Tegelijkertijd heeft het ons meer coöperatief en altruïstisch gemaakt ten opzichte van een bredere kring van mensen. Maar over de volledige linie heeft het ons niet egoïstischer of berekenender gemaakt. Het haalde ons uit de hechtheid van familie- en gemeenschapsstructuren, en stelde ons tegelijkertijd in staat om coöperatiever en inclusiever te worden ten opzichte van een bredere groep mensen.’

Laatste onderwerp. Deze groei van onze samenlevingen heeft ongelijkheid veroorzaakt. Jij beschrijft de laatste honderden jaren van onze morele evolutie als een spanning tussen ongelijkheid en individualisme. Ook dat is een spanning die we tot op de dag van vandaag niet kunnen oplossen?

‘Het is moeilijk om te weten hoe we vroeger leefden. Als je alle beschikbare kennis samenvoegt, suggereert dat dat we vroeger leefden in een opvallende gelijkheid. Er was weinig materiële ongelijkheid, er was weinig politieke ongelijkheid, er was lang geleden zelfs weinig genderongelijkheid. Deels doordat er weinig economische rijkdom was, en dus was er niets om ongelijk te zijn. Er moet iets extra’s zijn om dat extra ongelijk te verdelen.’

‘Het huidige state-of-the-art-onderzoek suggereert dat leven in preneolithische tijden, dus tienduizend en meer jaar geleden, niet zo slecht was. Mensen hadden vrije tijd en een goed dieet. Het was anders, maar het was blijkbaar niet zo slecht. Mensen hadden geen overgewicht en geen kanker. Daarnaast hadden ze geen saaie, geestdodende, 60-urige werkweken. Dan komt wat Jared Diamond, beroemd wetenschapper, de grootste fout aller tijden noemt: een of andere dwaas heeft de landbouw uitgevonden. Zo werkte het natuurlijk niet, maar het klimaat veranderde in bepaalde regio’s zoals in de Vruchtbare Halvemaan in het Midden-Oosten. Daardoor ontstond nog een ander type samenwerking. Groepen konden nog verder groeien, en mensen begonnen sedentair te worden. Ze gingen zich minder verplaatsen. Een nomadische levensstijl werd steeds meer vervangen door een sedentaire levensstijl. Mensen begonnen landbouw te ontwikkelen en dieren te domesticeren.’

‘Dat was economisch gezien goed. Daarvoor bestond de subsistentie-economie, waarin je gewoon had wat je had en daarna iets nieuws moest vinden. Nu ontstond er een economisch overschot, maar dat betekende ook dat er sociale, materiële en politieke ongelijkheid opkwam. De samenleving begon zich geleidelijk op te splitsen in sociale elites die politieke en economische controle hadden, en de rest van de samenleving die onder slechtere omstandigheden leefde dan daarvoor.’

Waarom staat dat, het overschot dat ongelijk verdeeld wordt, op gespannen voet met het individualisme? Met het ten tonele verschijnen van de WEIRD-mensen? 

‘Het staat daarmee op gespannen voet omdat we in de moderniteit het moreel ideaal hebben herdefinieerd: fundamentele gelijkheid tussen individuen. Ook dat wordt namelijk belichaamd in het individualisme: iedereen heeft gelijke rechten en vrijheden. Iedereen heeft gelijke kansen om gelukkig te zijn, en de sociale ongelijkheden die we erven van vroegere samenlevingen zijn onverenigbaar met een individualistisch en egalitair ideaal.’

‘Mensen realiseerden zich dat het model van instellingen op basis van vrijwillige overeenkomsten veralgemeend kon worden naar de hele samenleving. Plotseling wordt de samenleving niet meer gezien als iets dat zomaar gegeven wordt, maar begint men het te begrijpen als een sociaal contract. Zodra dat kader er eenmaal is komt de vraag: in wiens belang is dit contract precies? “Die 1 procent werken nooit, terwijl wij op het land zwoegen en tot discipline worden geslagen. We leven in ondervoeding en slavernij, en onderdrukking ten gunste van andere jongens die nooit iets gedaan hebben. Wie heeft dit sociale contract bedacht? Het lijkt handig voor de 1 procent, en niet zozeer voor de rest van ons.” Dan beginnen mensen zich af te vragen of de samenleving waarin ze toevallig leven ook de samenleving is waarin ze zouden willen leven als ze er een konden kiezen. Vaak is het antwoord nee. “Nee, ik zou niet in het feodale Engeland van 1100 willen leven omdat het niet gebaseerd lijkt op enige vorm van rechtvaardigheid of eerlijkheid. Het lijkt gebaseerd op schaamteloze uitbuiting, en mensen veranderen het niet omdat ze erin vastzitten.” Zo hebben we de afgelopen vijfduizend jaar geleefd. Ik volg dit schema maar misschien was het iets langer.’

‘We leefden onder enorm ongelijke omstandigheden die veroorzaakt werden door het economische overschot geproduceerd door een sedentaire levensstijl. We hebben dat altijd al tot op zekere hoogte in twijfel getrokken. Mensen houden er niet van uitgebuit, onderdrukt en geslagen te worden. Maar we moesten eerst een alternatieve manier van samenleven hebben, een alternatieve institutionele toolkit, voordat we de oude onderdrukkende feodale orde konden vervangen. Die orde die we zien in middeleeuws Engeland maar ook in het oude Egypte.’

Verschillende actuele fenomenen zijn volgens jou terug te voeren op deze basisspanning in onze morele evolutie, gelijkheid versus ongelijkheid. Zoals wokeness.

‘Deze spanningen worden vaak heronderhandeld op verschillende momenten binnen een sociale ontwikkeling, op verschillende niveaus van sociale structuren. De samenleving ziet er nu heel anders uit dan vijfhonderd jaar geleden, maar de normatieve, fundamentele principes zijn hetzelfde gebleven: rechtvaardigheid, gelijkheid, eerlijkheid, individuele rechten, vrijheden, genieten van het leven, niet onderworpen worden aan willekeurige mishandeling. Mensen proberen ze op verschillende niveaus te herarticuleren. Zo kanaliseren we deze ideeën vanuit een andere tijd in de hedendaagse samenleving.’

‘Dit gaat terug op het feit dat we de manier waarop we leven erven van vorige generaties en wat zij hebben opgebouwd. We erven het niet alleen via onze genen, maar ook onze cultuur. In de instellingen, praktijken, rituelen en machtsstructuren waarin we geboren worden. Die zijn niet bewust ontworpen. Ze zijn een product van een grotendeels lukraak en toevallig proces van verschillende belangengroepen. Soms eindigen samenlevingen, soms hervormen samenlevingen zich. Soms veranderen ze. Ze verbinden zich, ze scheiden zich. Het is een vrij willekeurig proces dat ons een specifiek sociaal, cultureel erfgoed geeft.’

‘Vaak veroordelen onze normatieve morele en politieke idealen juist de samenleving die we geërfd hebben. We zien dat het uitmaakt wat je huidskleur is. Het maakt voor je leven verschil wat je naam is. Het maakt verschil welke klasse je hebt of welke opleiding je ouders hebben genoten. Geen van die dingen zijn eerlijk, maar we hebben een krachtige intuïtie dat normen van rechtvaardigheid moeten worden toegepast in de samenleving. Dan zien we dat de samenleving sterk tekortschiet in deze waarden en idealen, dus willen we de samenleving daar dichterbij brengen. Als er over die spanning opnieuw wordt onderhandeld en ze op een bijzonder krachtige manier opnieuw wordt gearticuleerd, ontstaan fenomenen zoals wokeness. Identiteitspolitiek, progressieve bewegingen, rechts verzet, enzovoorts. Die mix van culturele groepen en culturele oorlogen. Dit soort frontlinies in de cultuuroorlogen zijn een gevolg van het herarticuleren van die spanning.’

Een voorbeeld. Je bent ervoor om de taal te veranderen. Verander je bewustzijn door de grammatica te veranderen. 

‘Ik probeer een diagnose van de huidige tijd te geven die geen partij kiest, maar zo eerlijk mogelijk is voor zowel de progressieve hervormers als de conservatieven. Ik ben geen conservatief. William F. Buckley zei ooit dat een conservatief iemand is die zich plaatst tegenover de geschiedenis en stop! roept. Dat is geen goed idee. We moeten historische en sociale veranderingen niet tegenhouden. Maar we kunnen wel kijken welke veranderingen we slecht en goed vinden.’

‘Als we terugblikken op de afgelopen decennia zouden we veel symbolische en taalkundige veranderingen niet willen terugdraaien. We willen niet meer op een bepaalde manier praten over gehandicapte mensen. Niemand zou nog zeggen: “Laten we mensen in een rolstoel weer kreupelen noemen.” We hebben enorme vooruitgang geboekt als het gaat om de behandeling van minderheden. Het is een ander leven om homo te zijn in 2023 dan in 1963. Waar dan ook.’

‘Nogmaals, deze ontwikkeling is onvolmaakt. Het is niet per se wereldwijd van toepassing, maar er is indrukwekkende vooruitgang geboekt. Het is de moeite waard om ze serieus te nemen en te kijken naar de mechanismen die deze verbeteringen teweeg hebben gebracht. Tussen de veranderingen die mensen nu voorstellen zitten waarschijnlijk enkele goede en enkele slechte ideeën. De komende jaren en decennia zullen onthullen welke goed en slecht waren. Ik zou deze taalkundige veranderingen niet in hun geheel afwijzen. Laten we er eens naar kijken. We weten dat taalveranderingen soms inclusiviteit en vooruitgang betekenen. Het is moeilijk om te weten welke dat zijn, maar we moeten ze niet klakkeloos verwerpen. Soms zijn deze hervormingsideeën een beetje overdreven. Dan is er ofwel geen bewijs dat ze werken, ofwel zijn ze intern onzinnig. Ik probeer een eerlijke beoordeling te geven van deze cultuuroorlogen.’

Nog een laatste ding. We staan op het punt om een moraal te vinden voor de grootste gemeenschap die we ons kunnen voorstellen, de wereldgemeenschap. Aan de ene kant kunnen we beargumenteren dat er geen wezenlijk verschil is in moraal tussen mensen over de hele wereld. Aan de andere kant haten we elkaar. Hoe is dit mogelijk? We komen bijna atavistisch, zoals onze voorouders, terug in de oudste perioden waarin we samenwerkten in de kleinste groepen?

‘Dat is de evolutionaire kater opnieuw. We worden nog steeds achtervolgd door deze atavistische neigingen van groepsdenken en groepsafkeer. Van groepsvijandigheid, buitensporige wraakzuchtige instincten, elkaar tegenwerken en egoïsme. Dat klopt. We hebben de neiging om, vooral in intellectuele kringen, de mate waarin er een gedeelde menselijkheid is af te zwakken omdat intellectuelen de afgelopen honderd jaar sterk gemotiveerd zijn om menselijke diversiteit en verschillen in menselijke waarden te benadrukken.’

Politici doen hetzelfde. 

‘Duidelijk. Culturele diversiteit bestaat. Dat is ons ding als mensen. Maar er is ook een laag van fundamentele waarden die ons in staat zou moeten stellen om samen te komen en dingen op te lossen. Een manier te vinden om een samenleving in te richten waarin iedereen het zo goed mogelijk kan doen. Maar als dat waar is, is het nog raadselachtiger waarom dat niet gebeurt. Waar komen al die conflicten dan vandaan? Dat is een ingewikkelde vraag. Soms zijn er specifieke omstandigheden die leiden tot bepaalde soorten territoriale conflicten. Dat is frustrerend aan het onderzoek van de afgelopen jaren. De conflicten in Oekraïne of in Israël-Palestina zijn in wezen territoriaal. Het is bijna net als in de negentiende eeuw, waar de Fransen de Duitsers haatten. Deze antipathieën behoren grotendeels tot het verleden. Toen ik in 2009 voor het eerst naar Nederland kwam om aan mijn PhD te beginnen, vroegen grootouders of oudere familieleden me vaak: “Haten de mensen je niet in Nederland?” Maar dat was nooit ter sprake gekomen.’

Als Duitser? 

‘Als Duitser. Maar voor hen was dat zo. Bij mij was het nooit opgekomen.’

Je bent naïef. 

‘Misschien, maar ik hou van deze plek. Natuurlijk is het demografisch een speciaal deel van de Nederlandse samenleving waar ik mee omga. Mijn ouders en grootouders vertelden me verhalen dat ze in restaurants tafels geweigerd werden omdat ze Duitsers waren. Ik heb nooit iets gezien wat zelfs maar in de buurt kwam. Het is geweldig dat we een samenleving kunnen hebben waar mensen samenkomen, en elkaars leven beter maken.’

‘Vijandigheden tussen stammen zijn geen verbetering. Het is frustrerend om een conflict voortgezet te zien worden dat territoriaal van aard is. Het zijn verschillende groepen mensen die niet hetzelfde deel van de planeet willen delen, op basis van verschillende tradities, talen, religies, etnisch erfgoed. Dat is tragisch. Het bevestigt dat, al is er vooruitgang geboekt, vooruitgang altijd fragiel is. Die wordt altijd bedreigd. Het kan altijd op de rand van de afgrond worden gebracht door dezelfde tendensen die altijd voor spanningen hebben gezorgd binnen ons eigen systeem van normen en waarden.’

Verwacht je vooruitgang op dit ethische niveau? Het denken in groepen is de laatste weerstand vanwege die evolutionaire kater. Vooral politici in verkiezingstijd werken daaraan, terwijl we onze waarden juist delen.

‘Ik denk van wel. Of de vooruitgang door zal gaan is een lastige vraag. Ik eindig bij ja. Het is natuurlijk hoogst onzeker, maar de redenen voor optimisme zijn sterker zijn dan de redenen voor pessimisme, al zijn die ook solide.’

‘De manier waarop we reageren op een gewapend conflict tussen Oekraïne en Rusland is op zichzelf al een goed symptoom van vooruitgang. Een sterke reactie toen dit conflict zijn meest recente golf inging was: “Kun je je een oorlog in Europa voorstellen?” Honderd jaar geleden had men gezegd: “Oorlog in Europa? Natuurlijk, wat anders?” Het was voortdurend oorlog. Mensen dachten dat er nooit vrede zou komen tussen Engeland en Oostenrijk. Dat was gewoon onvermijdelijk. Verschillende naties, verschillende volkeren, zullen elkaar altijd blijven haten.’

‘De tweede helft van de twintigste eeuw, tot ons grote voordeel, heeft laten zien dat dat niet waar is. Er is geen onvermijdelijke haat tussen naties. Dat oorlog in Europa als schandalig wordt gezien is een sterk symptoom van vooruitgang. Vroeger zou dat vanzelfsprekend zijn, of zouden mensen er zelfs enthousiast over zijn. Nu zijn mensen boos, gefrustreerd, verdrietig, teleurgesteld en verward over deze conflicten. Deze dingen zouden niet moeten gebeuren, omdat we aantoonbare manieren kennen om ze te vermijden.’

‘We weten dat het mogelijk is. De conflicten in Noord-Ierland, of de Dertigjarige Oorlog in Europa tussen protestanten en katholieken, leken net zo hardnekkig. Ze leken net zo eeuwigdurend, en ze zijn bijna perfect opgelost. Als een meisje een vriendje mee naar huis neemt, vraagt niemand of hij katholiek is, uitzonderingen daargelaten. Zelfs conflicten die opgesloten lijken in eindeloosheid kunnen opgelost worden. De mix van recalcitrante en geëvolueerde neigingen in onze geest saboteren goede oplossingen, en als gevolg daarvan worden kinderen opgeblazen.’

Extreem triest. We lijken te worstelen met onze evolutionaire kater, terwijl we mogelijkheden hebben om het anders te doen. Sommige van die spanningen lijken op dit moment onoplosbaar. Je beste advies als filosoof is om er stoïcijns mee om te gaan?

‘Het is geen oplossing die geopolitiek zou kunnen werken. Het hangt ervan af hoeveel het het leven van mensen beïnvloedt, maar als mensen lijden onder het voortdurende slecht nieuws, kan het een goed idee zijn om een nieuwsdieet te volgen. Vegetariër worden ten aanzien van hun nieuwsdieet. Dat probeer ik te doen.’

‘Natuurlijk kan ik het me ook veroorloven. Het is makkelijk om je los te maken van de politiek als de politiek altijd in jouw voordeel werkt. Het is makkelijk voor een rijke witte man om te zeggen dat mensen zich moeten terugtrekken uit de politiek. Voor andere mensen in de samenleving zal het een ander verhaal zijn. Ik heb het nu over een type mens dat angstig en gestresst is door het lezen van het nieuws. Een beetje afstand nemen van dit politieke hobbyisme kan dan een goed idee zijn. Maar die aanbeveling zou ik niet doen als je tot de onderdrukten behoort. Dat zou het zelfs makkelijker maken om uitgebuit te worden.’

‘Het is moeilijk om naar de tekentafel te gaan en met oplossingen te komen voor deze conflicten. Hier moeten we de lessen van de culturele evolutie in acht nemen; we weten dat deze conflicten oplosbaar zijn. Het kan lang duren voordat ze opgelost zijn, maar een situatie van permanente conflicten, moord, terreur, armoede en onderdrukking is niet stabiel. De betrokken partijen, wie ze ook zijn, moeten uit dat giftige evenwicht komen om te overleven. Er zullen sociale krachten ontstaan die zeggen: “Zo willen we niet leven. We willen onze 85 jaar niet bang doorbrengen. Er moet iets gebeuren.” Dat potentieel blijft aanwezig.’

‘Natuurlijk wordt het voortdurend uitgeput en gesaboteerd, maar die krachten die streven naar sociale hervorming en omwenteling bestaan. Zelfs vandaag nog. Ze hoeven alleen maar op te borrelen en aan de oppervlakte te komen. Er kunnen snelle omslagpunten zijn die in die richting leiden. Zoals een nieuwe beweging die de krachten bundelt tussen groepen en de machtsdynamiek doet kantelen. Dat kan altijd gebeuren, en dat moet aangemoedigd worden. We moeten niet wanhopig zijn over de mogelijkheid ervan.’