Een progressief verhaal, hoe klinkt dat dan wel?
De verkiezingsoverwinning van de PVV legt een fundamentele waarheid bloot, schreef ik na de verkiezingen van vorige week woensdag: progressieven hebben geen verhaal waar mensen in willen geloven.
Hoe klinkt zo’n verhaal dan, was de meest gestelde vraag die ik daarop kreeg.
Nu wil ik niet pretenderen zo’n grote vraag hier even met een simpele pennenstreek te kunnen beantwoorden. Daarvoor is de vraag domweg te complex. Maar ik kan wel proberen een richting te schetsen.
En daarvoor is het handig om allereerst een misverstand uit de wereld te helpen, namelijk: dat een succesvol politiek verhaal louter zou bestaan uit oplossingen voor problemen. Dat is niet zo. Anders hadden progressieve partijen wel een grotere overwinning geboekt dan ze hebben gedaan. Aan oplossingen voor problemen – een transitie naar duurzame energie om de klimaatcrisis het hoofd te bieden, meer huizen bouwen voor een te krappe woningmarkt, een hoger minimumloon om de bestaanszekerheid te vergroten – namelijk geen gebrek.
Nee, wat een politiek verhaal een verhaal maakt dat weerklank vindt, is een onderliggende emotionele waarheid: een belofte die mensen niet alleen in het hoofd of de portemonnee, maar in het hart raakt. Bij de nostalgisch nationalisten zoals de PVV, Forum voor Democratie en de BBB luidt die belofte: controle over eigen land en lot in een wereld die ‘elders’ wordt bestuurd en bepaald.
Die belofte, van een wereld waarin ‘wij’ weer aan het roer staan, en niet langer worden geregeerd door krachten buiten ons – klimaatverandering, Brussel, het buitenland, onverkozen elites die bepalen wat moet en mag – is de subtekst onder nagenoeg alles wat de nostalgisch nationalisten voorspiegelen.
Hun belofte aan de kiezer is in een notendop: stem op ons en je krijgt je zeggenschap over je buurt, je land, je politiek én je eigen leven terug. Zoals het ooit, in een geromantiseerd verleden, was.
Progressieven ontberen, in grote mate, zo’n subtekst – een belofte die kan beroeren op emotioneel in plaats van verstandelijk niveau. Sterker nog, de subtekst van de meeste progressieve retoriek is eerder: die van bittere noodzaak in een wereld waar de problemen te groot zijn om zelf aan te kunnen.
Het ontbreekt progressieven aan dat cruciale element dat mensen kan bewegen: een vergezicht om naar te verlangen
Progressieven spreken, simpeler geformuleerd, vooral de taal van het moeten. We moeten wel immigratie toestaan, anders komen we handen aan het bed en in de bouw tekort. We moeten de stikstof terugdringen, anders voldoen we niet aan Brusselse regels. We moeten overstappen op duurzame energie, anders warmt de aarde te veel op. We moeten minderheden beschermen, anders komt de Grondwet in het geding.
Anders dan hun tegenstanders spreken progressieven, kortom, de taal van juridische verplichting en technocratische noodzaak. Wat progressieven willen, en waarom dat beter is, blijft te vaak op de achtergrond – alsof we het over dat ‘willen’ allang eens zijn.
En daardoor ontbreekt het progressieven aan dat cruciale element van een politiek verhaal dat mensen kan bewegen: een vergezicht om naar te verlangen. Iets om naar uit te kijken. Iets dat raakt en beklijft.
Een kleine geschiedenis van de drie Grote Verhalen
Hoe belangrijk zo’n emotioneel geladen belofte is, zie je vanzelf als je de westerse geschiedenis onder de loep neemt. De belangrijkste drie Verhalen die onze cultuur het meest en het langst hebben gedomineerd, hadden allemaal zo’n belofte in de aanbieding.
In de premoderne tijd, de periode tussen grofweg 400 v.Chr. en 1600 n.Chr., luidde die belofte eeuwenlang: verlossing uit het aardse lijden in een tijdloze wereld na het leven.
Dat dit zo lang zo’n dominant vergezicht was, is niet vreemd. De premoderne mens had nog geen notie van materiële of sociale vooruitgang en kon zodoende niet hopen op een beter leven op aarde zelf. In plaats daarvan werd hem een andere krachtige belofte gedaan: het leven op aarde mocht dan wel een onontkoombare lijdensweg zijn, verlossing zou in een niet-aardse werkelijkheid volgen.
De belofte van verlossing uit het aardse lijden kreeg pas vanaf de zeventiende eeuw een geduchte concurrent, toen de zogenoemde moderne tijd aanbrak. De opkomst van de moderne wetenschap, en het utopische verlichtingsdenken dat ermee gepaard ging, luidde het begin in van het westerse vooruitgangsgeloof en bracht zo een nieuwe belofte met zich mee: die van het einde van lijden en schaarste op aarde zelf.
Dit verhaal, ook wel ‘de verlichting’ genoemd, zette de mens aan het roer van zijn eigen lot, door hem te laten geloven dat hij via voortschrijdende kennis zijn natuurlijke omgeving kon beheersen en daarmee de menselijke ‘natuurstaat’ van oorlog en schaarste kon overwinnen. Zo ging de westerse mens geloven in een geheel nieuw vergezicht: dat van overvloed en eeuwige vrede op aarde.
Dit Grote Verhaal werd de drijvende kracht achter de industriële revolutie, de ontwikkeling van de moderne wetenschap en de verregaande verstedelijking van de wereld. Een tijd van ongeëvenaarde vooruitgang, waarin de levensverwachting bijna verdubbelde en de wereldbevolking in krap twee eeuwen bijna verzesvoudigde. Een periode die door wetenschappers ook wel ‘de Grote Versnelling’ wordt genoemd.*
Maar het moderne vooruitgangsgeloof had ook een enorme keerzijde – die van twee wereldoorlogen. Twee uitwassen van de moderniteit die niet alleen enorme schade aan de wereld toebrachten, maar ook enorme schade aan het vooruitgangsgeloof dat de moderne tijd ruim drie eeuwen had gekenmerkt. De oorlogen lieten zien: vooruitgang is helemaal geen gegeven, integendeel.
Zo ving een derde tijdperk aan, ook wel bekend als de postmoderne tijd. Een tijd waarin er juist grote argwaan tegen Grote Verhalen ontstond – ingegeven door de destructie die ze middels twee wereldoorlogen teweeg hadden gebracht. Maar ook een tijd die opnieuw een lonkend vergezicht in de aanbieding had: die van de bevrijding van het individu uit verstikkende collectieven.
Hoewel de postmoderne tijd dus vaak wordt getypeerd als de tijd waarin het vertellen van Grote Verhalen juist ten einde kwam, hadden alle postmoderne verhalen die het schopten tot invloedrijke denkscholen wel degelijk een aantrekkelijke belofte gemeen, namelijk: de vrijheid om te kunnen worden en zijn wie je maar wilt.
Van het existentialisme tot het neoliberalisme: allemaal spiegelden ze een wereld voor waarin het vrije, zichzelf ontplooiende, autonome individu centraal stond. Aan dat lonkende vergezicht hebben we een groot aantal van de meest invloedrijke politieke bewegingen uit de postmoderne tijd te danken, zoals de burgerrechtenbeweging, het neoliberale vrijemarktdenken en, in Nederland, de ontzuiling van een land dat tot dan toe opgedeeld was in gescheiden kerken en ideologische bubbels.
Het belang van een iets om naar te verlangen
Wat deze geschiedenis van Grote Verhalen ons leert, is dit: wil een politiek verhaal een verhaal zijn, en politiek aanslaan, dan zal het zo’n vergezicht moeten bevatten – een belofte om naar te verlangen.
Noodgedwongen overstappen op duurzame energiebronnen om een ecologische ondergang af te wenden; noodgedwongen solidair zijn met hen die niet ‘presteren’ in een prestatiemaatschappij; noodgedwongen de veestapel halveren omdat Brusselse natuurwetten dat afdwingen: dat zijn verhalen die zo’n belofte ontberen. Ze zijn weliswaar geworteld in een wetenschappelijke en juridische werkelijkheid, maar daarmee spreken ze nog niet tot de verbeelding – laat staan tot het hart.
Willen progressieven een verhaal vertellen dat daar wel toe in staat is, dan zullen ze dus over moeten stappen op een taal van willen. Een verhaal over méér in plaats van mínder. Van overwinnen in plaats van voorkomen.
Politiek is niet alleen een uitwisseling van argumenten, politiek is ook: overtuigen door verbinding te maken
Een verhaal over hoe solidariteit de door de postmoderne mens zo gekoesterde individuele vrijheid juist groter maakt, in plaats van beperkt. Een verhaal over nieuwe groei in plaats van oprakende hulpbronnen. Een verhaal over hoe achter de ecologische ruïnes van het fossiele kapitalisme nieuwe bergen van duurzame welvaart lonken.
Een verhaal, kortom, dat politiek niet slechts ziet als een vorm van probleemmanagement, maar ook als een ‘kerk’ waarin mensen samenkomen. En waar, tussen de preken over energietransitie, minimumloon en honderdduizend nieuwe woningen per jaar, ook een emotioneel geladen vergezicht klinkt.
Die vergezichten zijn voorhanden: de overstap naar duurzame energie, bijvoorbeeld, is niet alleen een bittere noodzaak, maar net zo goed een potentiële bron van welvaart die zijn gelijke niet kent – zelfs het zwarte goud waar onze rijkdom nu op is gebouwd, verbleekt erbij. Zoals Europa ook niet alleen maar een noodzakelijke, bureaucratische ver-van-mijn-bed-show hoeft te zijn, maar in potentie ook een waardengemeenschap is om trots op te zijn. En die geen Nederlander, zelfs de meest overtuigde PVV’er niet, zou willen ruilen voor een plek in welk ander deel van de wereld dan ook.
Alleen: dan moet de progressief dat wel durven voor te spiegelen. Want politiek is niet alleen een uitwisseling van argumenten, politiek is ook: overtuigen door verbinding te maken.
Dat progressieven dat wel degelijk kunnen, bewees GroenLinks-PvdA-leider Frans Timmermans onlangs nog in een bevlogen speech over het land dat hij voor iedere Nederlander voor zich ziet.
Alleen was toen de verkiezingsuitslag al binnen.