Van jonge menschen, de dingen die vooruitgaan
Wat ik ga doen bij De Correspondent? De titel van mijn laatste boek - De Geschiedenis van de Vooruitgang - verraadt het al een beetje. Want ook al doet alle ellende op het journaal soms anders vermoeden, de wereld gaat wel degelijk de goede kant op. Lees hier mijn journalistieke missie.
Toen ik vorig jaar bij de Volkskrant in dienst trad, had ik nog nooit een interview gedaan, een reportage geschreven of een nieuwsbericht getikt. Als student had ik niet eens een krant. Ik was ervan overtuigd dat iemand die meer van de wereld wilde weten geen kranten moet lezen, maar boeken.
Eigenlijk vind ik dat nog steeds. Maar aan het einde van mijn studie geschiedenis realiseerde ik me dat academici steeds vaker vastlopen in hun boekenwijsheid. De geesteswetenschappen excelleren in het beweren van heel precieze dingen over nogal oninteressante dingen. Aanvankelijk was ik nog van plan me in de ratrace om de steeds schaarsere promotieplekken te begeven. Maar bij het vooruitzicht op vier jaar onderzoek naar West-Friese kloosterordes van 1433 tot 1439, of zoiets, zakte de moed me in de schoenen.
Dat wil niet zeggen dat de journalistiek meteen een goed alternatief was.
Het onderwerp waar ik me op de universiteit het meest mee bezig had gehouden, was terrorisme – en dan vooral de perverse rol van de media in het uitvergroten van onze angsten. Ik had berekend dat de kans op moord of doodslag 50.000 keer groter is dan kans op een aanslag. Ik had het werk van Beatrice de Graaf bestudeerd, die heeft aangetoond dat de anti-terrorisme campagne van Balkenende (gratis buttons met ‘Ik ben tegen terrorisme’ erop) nergens goed voor was. En ik had geleerd dat de berichtgeving over terrorisme ons onnodig ‘bang en bevooroordeeld’ maakt (onderzoek van de Vrije Universiteit).
Toen ik in 2007 begon met studeren was terrorisme nog een van onze grootste zorgen. De kans op een aanslag zou levensgroot zijn. En de overheid deed er te weinig aan. We besteedden miljarden aan ineffectief veiligheidsbeleid en offerden heel wat van onze privacy op. Onderzoekers die stelden dat terrorisme een ‘acceptabel risico’ was (en we ons geld beter ergens anders aan konden besteden) werden weggehoond. Of erger nog: genegeerd.
Ik kreeg een hartgrondige hekel aan het nieuws. De mediaonderzoeker George Gerbner ontdekte al in de jaren zestig van de vorige eeuw dat mensen die veel televisiekijken sneller wantrouwig en bang zijn. Twintig jaar geleden keken we nog 2,5 uur televisie per dag; inmiddels is dat 3,5 uur. Het moderne onbehagen (‘met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’) wordt voor een groot deel door de media veroorzaakt.
We leven in de meest vreedzame periode ooit.
Als historici terugkijken op onze tijd, zullen ze over twee dingen versteld staan: hoe snel de vooruitgang verliep en hoe weinig acht daarop werd geslagen. We leven in de meest vreedzame periode ooit. De kindersterfte, extreme armoede en honger zijn (meer dan) gehalveerd sinds 1980. In de eenentwintigste eeuw kunnen ze alle drie naar de geschiedenisboeken worden verwezen.
Maar zelfs uit rapporten met zulke vrolijke conclusies wordt nog zwartgallige berichtgeving gedestilleerd. Als het Sociaal en Cultureel Planbureau bericht dat de homohaat op retour is, dan lezen we dat de homohaat nog altijd wijdverbreid is. Als het nieuwe Human Development Report concludeert dat de vooruitgang nog nooit zo snel verliep, dan wordt er geen aandacht aan besteed, of lezen we alleen iets over de groeiende ongelijkheid in India. Als voor het eerst een peuter is genezen van hiv, dan is dat slechts een minuscuul berichtje in de kantlijn.
Toch hangt er verandering in de lucht. Vorig jaar lanceerde de Volkskrant een nieuw achtergrond- en opiniekatern: Vonk. Ik werd als onervaren publicist binnengehaald om een ander type journalistiek te bedrijven: een mengelmoes van genres, openlijk subjectief en agendabepalend. Een jaar later sta ik te popelen om aan de slag te gaan bij een online platform dat dit iedere dag wil doen: De Correspondent.
Het begint met een ambitie die zo oud is als de journalistiek zelf: uitzoeken hoe het echt zit. Als er twee rapporten verschijnen waarbij in het ene staat dat we een belastingparadijs zijn, en in het andere dat het wel meevalt, dan wil ik meer dan alleen de ‘he said, she said journalism’. Als er (op basis van de journalistieke vuistregel ‘één geval is een incident, twee gevallen een trend’) wordt geconcludeerd dat ‘scholen worstelen met te korte broekjes’, dan wil ik uitzoeken waarom jongeren een jaar eerder nog preutser leken te worden. En als ik overal lees dat de eenzaamheid in opmars is, dan wil ik weten of dat echt zo is.
Steeds vaker duikt het ‘Ruben en Julian-patroon’ op: eerst de hype (duizenden berichten), dan de tegenreactie (‘sensatiezucht!’), vervolgens de analyse van Peter Giesen op de voorpagina van de Volkskrant (‘Publieke rouw in de mediakerk’), om af te sluiten met de meta-analyse van Bas Heijne (er is een ‘een overkill aan duidingsdrift’).
Laten we ‘de actualiteit’ opnieuw definiëren.
Natuurlijk heb ik liever de analyse dan de hype. Kustaw Bessems, de chef van Vonk, heeft ook terecht betoogd dat de journalistiek de journalistiek moet controleren. Maar als er straks weer een bultrug strandt, of Wilders iets lelijks zegt, dan kunnen we nog iets anders doen: er geen aandacht aan besteden. Zelfs geen meta-analyse.
Dat betekent dat je ‘de actualiteit’ herdefinieert. ‘Nieuws’ is niet meer wat de meeste aandacht krijgt, maar wat de meeste aandacht zou moeten krijgen. Natuurlijk is dat een door en door subjectieve kwestie, maar het is beter om open, eigen keuzes te maken dan de schijnobjectiviteit van de ANP-newsfeed te volgen.
Als journalist hoef je niet meer te wachten op een triviale aanleiding om je onderwerp op de kaart te zetten. Een mooi voorbeeld is het razend interessante CPB-rapport over de toekomst van de zorg, dat in maart verscheen. Zo’n boekwerk kan normaliter maar één dag in het nieuws zijn: de dag dat het verschijnt. Maar er was geen journalist die alle 234 pagina’s snel genoeg kon doorploegen. Met als gevolg dat de berichtgeving niet over het rapport, maar over het bijbehorende persbericht ging.
Pas een paar weken na verschijning vond ik de tijd er helemaal doorheen te gaan. Dat was de moeite waard. In het persbericht stond namelijk niet dat het CPB voor het eerst had uitgerekend wat nu duurder is, vroeg of laat sterven. En er stond ook niet in dat de onderzoekers gehakt hadden gemaakt van de geruchtmakende stelling van Ab Klink, dat de zorg miljarden goedkoper kan door geen ‘overbodige’ behandelingen meer te doen.
Zulke thema’s zijn misschien wel te groot voor het dagelijkse nieuws. De teloorgang van het onderwijs, de opkomst van de vrouw, de perverse gevolgen van flexibilisering, de zegeningen van de vergrijzing – bij De Correspondent wil ik gaan schrijven over waar het aan de academie, in Den Haag en in de reguliere media te weinig over gaat: de echte uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. Dat klinkt pretentieus, en dat mag ook wel. Er staat veel op het spel.
Want als het klopt dat hyperigheid, onwetendheid en onbehagen voor een groot deel bij de nieuwsfabriek vandaan komen, dan kan goede journalistiek de wereld niet alleen beter beschrijven, maar ook daadwerkelijk verbeteren. Het zou zelfs ons geloof in de toekomst, en de vooruitgang, kunnen herwinnen.