De vraag van 4 biljoen: hoe geld de toekomst van het klimaat bepaalt
Op de klimaattop in Dubai werd onderhandeld over klimaatmiljarden. Klein bier. Want voor een duurzame toekomst zijn klimaatbiljoenen nodig. De hamvraag: wie gaat dat geld ophoesten? Een mega-explainer.
Hoe noem je het tegenovergestelde van een fun fact? Hier komt er een:
Wereldwijd verbranden mensen nu meer hout en mest om op te koken en om huizen mee te verwarmen dan in de negentiende eeuw.* Sad fact.
Ondanks de razendsnelle opkomst van duurzame energie verbruikt de wereld nu méér vervuilende energiebronnen dan tien, twintig of dertig jaar geleden. Vorig jaar was bijvoorbeeld een recordjaar voor steenkool.*
Zo ziet het groeiende energieverbruik van de wereld eruit:
Hoe is dit mogelijk?
Door de groei van de wereldbevolking en de wereldeconomie. Het geboortecijfer gaat weliswaar al decennia omlaag,* maar de wereldbevolking groeit nog wel – en dat zal waarschijnlijk tot 2100 zo blijven.* Mensen zijn bovendien steeds welvarender, waardoor ze meer energie verbruiken.
De wereld stapelt nieuwe (schonere) energiebronnen bovenop oude vieze: energie is vooralsnog geen kwestie van of-of, maar en-en.
Dus veel meer opwarming is onvermijdelijk?
Nog niet. De snelle opkomst van duurzame energie en elektrische auto’s maakt een breuk met het verleden mogelijk. Op de klimaattop in de Verenigde Arabische Emiraten is het wereldleiders niet gelukt bindende afspraken te maken over de uitfasering van fossiele brandstoffen. Toch is nu een toekomst denkbaar waarin zon, wind, waterkracht en andere duurzame energiebronnen zo snel groeien dat we het gebruik van fossiele brandstoffen kunnen afbouwen.
Dat kan zelfs al in de komende dertig jaar. Maar daar is wel geld voor nodig. Heel. Veel. Geld.
Om kans te maken op een beperkte opwarming van maximaal anderhalve graad, moeten de uitgaven aan schone energie (inclusief batterijen voor elektrische auto’s) omhoog van 1,8 biljoen dollar dit jaar naar 4,5 biljoen in 2030.* Dat betekent dat alle landen de portemonnee moeten trekken.
Alle landen? Is de nood overal even hoog?
Nee. Europa bespaart bijvoorbeeld steeds meer energie en gebruikt steeds minder fossiele brandstoffen. Europeanen zijn dus al begonnen fossiel te vervangen door zon, wind en andere schone energiebronnen. In rijke landen hoeven de investeringen in schone energie ‘slechts’ te verdubbelen.
Voor ontwikkelende en opkomende economieën zoals China, India en Indonesië ligt het anders. In die landen is energie nog een verhaal van louter toevoeging: er komen nieuwe energiebronnen bij, maar niet in plaats van de oude (fossiele) bronnen.
Opkomende economieën kunnen nog niet zonder fossiel
Heb je een voorbeeld?
China is het beste voorbeeld. Dat land haalde vorig jaar 230 keer meer energie uit zon en wind dan twintig jaar geleden. Maar omdat de Chinese economie bleef groeien – vooral op basis van steenkool en olie* – stootte China in 2022 toch 2,5 keer zoveel uit als in 2002.
Het land is inmiddels goed voor 30 procent van alle uitstoot wereldwijd. Nu nadert eindelijk het punt dat schone energiebronnen aan alle nieuwe energievraag in China kunnen voldoen.* Daarmee kan het hoofdstuk van vervanging beginnen en komt een daling van de uitstoot in zicht – mogelijk al vanaf 2024.*
Goed nieuws dus?
Voor China wel, maar het slechte nieuws is dat veel andere landen er nog niet zijn. In snelgroeiende landen als Bangladesh, Pakistan, de Filipijnen en Maleisië leidt ieder beetje groei van de bevolking of de economie simpelweg tot méér uitstoot – een trend die voorlopig doorzet.
Dat zie je in India: het land heeft zich ten doel gesteld om in 2070 netto geen broeikasgassen meer uit te stoten. Het zet volop in op duurzame energie. In 2030 moet er al 500 gigawatt aan duurzaam vermogen neergezet zijn. Momenteel staat er zo’n 180 gigawatt,* en ongeveer een tiende daarvan werd vorig jaar neergezet. Er kwamen in 2022 meer zonnepanelen bij in India dan er in het hele Verenigd Koninkrijk te vinden zijn.*
Maar zelfs als het India lukt om in 2030 inderdaad op 500 gigawatt aan schone energie te zitten, dan nog zal het land tegen die tijd net zoveel steenkool gebruiken als nu – misschien zelfs nog méér.*
Dus onze uitstoot daalt, maar die van arme landen stijgt?
Ja, dit speelt in alle ontwikkelende en opkomende economieën, behalve in China. In 2000 waren deze landen samen al goed voor 30 procent van alle nieuwe CO2 in de dampkring; in 2030 zullen zij jaarlijks meer dan de helft van al dit broeikasgas de lucht in pompen.*
Het zijn deze landen, en dan met name de opkomende economieën, die het meeste moeten investeren om een groener pad te kiezen: over twintig jaar zelfs zeven keer meer dan nu,* volgens het Internationaal Energie Agentschap.*
Waarom duurzaamheid te duur is voor arme landen
Waar gaan ontwikkelingslanden dit van betalen?
Precies, dat geld hebben ze niet. Rijke landen zullen moeten bijpinnen. Inderdaad: als we de opwarming willen stoppen, zullen we niet alleen meer geld moeten steken in onze eigen verduurzaming, maar ook in die van landen die het zelf niet kunnen opbrengen.
Dat is geen liefdadigheid. Het gaat om investeringen die leiden tot minder klimaatschade – iets waar wij ook profijt van hebben. En lokaal leiden die investeringen bovendien tot een betere volksgezondheid en lagere energiekosten. Een duurzaam energiesysteem is in gebruik namelijk goedkoper dan een fossiel energiesysteem.
Als duurzame energie zo veel oplevert, waarom investeren arme landen er dan niet in?
Omdat de financiering ervan veel moeilijker is dan van het fossiele alternatief. Wie een zonneveld of windmolenpark wil neerzetten, moet in één keer een flinke investering opbrengen* en kan daarna vrijwel gratis stroom produceren (zon en wind kosten niks). Maar om dezelfde hoeveelheid stroom te produceren met een kolen- of gascentrale zijn de eenmalige investeringskosten vooraf lager.
Anders gezegd: hoewel duurzame energie op lange termijn goedkoper is, kun je met een beperkt budget op korte termijn veel meer energie opwekken op de fossiele manier. Voor dezelfde geïnvesteerde dollar krijg je zelfs twee tot drie keer meer stroom uit gas en kolen dan uit een windpark op zee.*
Oef.
Ja. Op korte termijn zijn investeringen zoals een offshore windmolenpark dus sowieso al relatief onaantrekkelijk. Maar het wordt nog erger, want (staats)bedrijven die een project willen doen in ontwikkelende economieën, betalen ook nog eens twee tot drie keer meer rente over hun leningen dan bedrijven in rijke landen.* Het gevolg is dat zij véél meer moeten verdienen aan hun duurzame projecten, willen ze uit de kosten komen.*
Wat zit hier achter?
Investeerders zien meer risico’s in armere landen, bijvoorbeeld vanwege politieke instabiliteit. ‘Rating agencies’ schatten de kredietwaardigheid van zulke landen ook lager in.* Daardoor is het in ontwikkelende en opkomende economieën altijd al duurder om geld te lenen dan in rijke landen.
De rente is de afgelopen jaren ook nog eens hard gestegen. Zelfs in rijke landen leidt dat al tot problemen bij de financiering van duurzame energieprojecten. In armere landen is dit probleem des te groter: ondanks de prijsdalingen van zonnepanelen en windturbines is groen investeren daardoor moeilijker geworden.*
En dus moet er geld bij. Het totale bedrag dat arme landen en opkomende markten (exclusief China) nodig hebben voor hun groene ontwikkeling is wel 2 tot 2,8 biljoen dollar per jaar in 2030.
Wat landen al proberen (en waarom dat te weinig is)
Vertel, wat proberen landen al om er geld bij te krijgen?
Er werd al in 2010 een pot in het leven geroepen om het nodige geld te verzamelen: het Groene Klimaatfonds van de Verenigde Naties. Rijke landen beloofden toen dat ze vanaf 2020 jaarlijks 100 miljard dollar zouden overboeken aan armere landen in het ‘mondiale zuiden’. Maar die belofte werd gebroken:* er zit pas dit jaar voor het eerst 100 miljard dollar in de pot.*
In aanloop van de klimaattop in Dubai hebben verschillende landen nieuwe bijdragen aan het VN-fonds toegezegd,* maar het gaat nog steeds om miljarden, terwijl biljoenen nodig zijn. Ook het nieuwe klimaatschadefonds dat in Dubai werd opgericht is nog veel te mager om de geleden schade in arme landen echt te dekken.
De enorme kloof tussen de huidige en de nodige klimaatfinanciering wierp ook een schaduw over de klimaattop: sommige ontwikkelende en opkomende economieën weigerden akkoord te gaan met bindende afspraken over de uitfasering van fossiele brandstoffen, zolang de klimaatbiljoenen ontbreken. Concrete afspraken over de toekomst van het Groene Klimaatfonds zijn vooruitgeschoven.*
Zijn er andere initiatieven om meer geld naar het mondiale zuiden te krijgen?
Ja, er worden ook andere pogingen gedaan om geld naar ontwikkelende economieën te krijgen – politici snappen heus wel dat er iets moet gebeuren. Zo beginnen ook China en India te investeren in de groene ontwikkeling van armere landen.
En zo is er meer. Leiders van de negentien rijkste landen en de EU – de ‘Groep van Twintig’, of G20 – stelden Indonesië twee jaar geleden 20 miljard dollar in het vooruitzicht om duurzame energie versneld op te schalen en kolencentrales versneld uit te faseren.* Dit ‘transitiepakket’ (een zogenoemd ‘Just Energy Transition Partnership’ (JETP)) zou een model worden voor andere landen. Vietnam tekende in december vorig jaar eenzelfde soort deal ter waarde van 15,5 miljard dollar,* Senegal sloot er een in juni,* India wil ook over zo’n pakket onderhandelen.
Maar in praktijk komt er zelfs van het eerste Indonesische pakket nog weinig terecht omdat landen het maar niet eens worden over de details.
Landen weten wat er op het spel staat. Waarom doen ze dan niet meer?
Omdat politieke mogelijkheden vaak gedicteerd worden door begrotingen. En omdat ook rijke landen in rap tempo tegen de grenzen van hun financiële mogelijkheden aanlopen. Dat is althans de verwachting van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), dat begin oktober waarschuwde dat de energietransitie onbetaalbare schulden met zich mee dreigt te brengen.*
Dat komt behalve door de stijgende rente ook door de economische groei die de komende jaren achterblijft. Alle extra bestedingen van overheden aan de energietransitie zorgen daardoor voor extra schulden, met mogelijk als gevolg een 45 procent hogere staatsschuld (als aandeel van het bbp) in rijke landen.*
Wat binnen de EU niet helpt is dat een aantal lidstaten, waaronder Nederland, zélf de broekriem strakker wil aantrekken via de terugkeer van strenge begrotingsnormen. Juist nu er in korte tijd veel geld voor vergroening nodig is, willen zij hun eigen financiële speelruimte beperken. Maatschappelijke organisaties hebben dan ook opgeroepen om groene investeringen uit te zonderen van de begrotingsregels.* Maar daarover zijn lidstaten het nog niet eens.
Gezocht: politici die nieuwe belastingen willen invoeren
Zijn er nog andere manieren om meer geld op te halen voor het klimaat?
Ja, en die zijn nodig. Alleen maar geld uitgeven is geen oplossing voor het klimaat, waarschuwt het IMF. Overheden – in rijke én arme landen – zullen ook meer belasting moeten heffen op fossiele brandstoffen en op CO2-uitstoot. Het geld dat hiermee opgehaald wordt, kan dan weer worden besteed aan de transitie, zodat die doorgang kan vinden zonder dat de schuldenberg ondraaglijk wordt.
De laatste tijd zijn op het wereldtoneel meerdere oproepen gedaan om nieuwe wereldwijde koolstofbelastingen in te voeren (of fossiele subsidies af te schaffen, wat op hetzelfde neerkomt). Bestaande CO2-heffingen leveren nu zo’n 100 miljard dollar per jaar op.*
Afrikaanse leiders pleitten bijvoorbeeld voor een nieuwe taks ‘op de handel in fossiele brandstoffen, op zeevervoer en de luchtvaart, al dan niet aangevuld door een wereldwijde belasting op financiële transacties.’* Daarmee zou volgens hen tussen de 1,5 en 2 biljoen dollar per jaar opgehaald kunnen worden.*
In zijn sollicitatie om Eurocommissaris te worden sprak Wopke Hoekstra zich uit voor zo’n belasting op lucht- en zeetransport.* Het IMF heeft ook een voorstel gedaan voor een internationale ‘bodemprijs’ voor CO2.* Oud-wereldleiders, economen en bobo’s zijn vóór.
Maar zulke fossiele belastingen brengen net als accijnzen op benzine en diesel maar tijdelijk geld in het laatje – als we geen fossiele energie meer gebruiken, levert een belasting op CO2 ook niets meer op.
Is een CO2-belasting dan wel handig?
Ja, want de opbrengsten ervan komen wel op het cruciale moment. Nu, in het decennium waarin we de transitie vooruit moeten betalen om er vervolgens de rest van de eeuw van te kunnen genieten. Fossiele belastingen maken de business case van duurzaam bovendien veel aantrekkelijker – ze kunnen de neergang van kolen, olie en gas dus versnellen.
Als landen het nalaten nieuwe (koolstof)belastingen te heffen, schrijft het IMF, dan zullen ze ofwel 1) een onhoudbare schuldenberg voor zichzelf creëren, waardoor ze bankroet kunnen gaan ofwel 2) te weinig besteden om klimaatdoelen te halen. Gezocht: politici die nieuwe belastingen willen invoeren – en alsnog verkozen worden.
De private sector moet verlossing brengen (maar doet dat niet)
Kunnen overheden het probleem dus oplossen?
Nee, zelfs als ze het maximale doen, hebben overheden volgens het IMF alsnog te weinig geld (te weinig ruimte op hun begroting) om de transitie volledig te financieren. De private sector zou volgens het IMF maar liefst 80 tot 90 procent* van alle investeringen in duurzaamheid moeten opbrengen.
Je hoort het goed: om de transitie te laten slagen, moeten vermogensbeheerders, pensioenfondsen, verzekeraars en commerciële banken hun geld massaal op groen zetten. En ze moeten dat ook nog eens vooral in ontwikkelende economieën doen.
Om de transitie te laten slagen, moeten vermogensbeheerders, pensioenfondsen, verzekeraars en commerciële banken hun geld massaal op groen zetten
Dat is notoir moeilijk. Zelfs Larry Fink, de baas van ‘s werelds grootste vermogensbeheerder BlackRock, zei onlangs plompverloren dat hij ‘geen idee’ heeft hoe hij de biljoenen uit zijn fonds op de juiste plekken in groeiende economieën moet laten landen. ‘Als het hierover gaat, ben ik een alarmist’, zei hij.* ‘We zijn niet eerlijk genoeg over hoe moeilijk dit is.’
Is hier iets aan te doen?
Een idee dat de laatste jaren in zwang raakte is dat van publiek-private samenwerkingen. Overheden en ontwikkelingsbanken zoals de Wereldbank en het African-Development Fund zouden de juiste voorwaarden moeten creëren zodat de private sector de nodige investeringen kan en wil doen.* De ontwikkelingsbanken kunnen bijvoorbeeld garantstellingen afgeven voor duurzame energieprojecten die anders niet te financieren zijn.
De verwachtingen voor dit soort publiek-private samenwerking zijn al jaren hooggespannen. Ook de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO heeft zich erop gestort.* En je hoort de laatste tijd steeds vaker dat ontwikkelingsbanken meer moeten doen om het voor private investeerders aantrekkelijker te maken in groene energie in arme landen te stappen.
En, wil dat een beetje lukken?
Nog niet. Private investeringen in ontwikkelende en opkomende economieën zijn de afgelopen jaren afgenomen.* In de armste landen van Afrika ten zuiden van de Sahara komt zelfs bijna geen private klimaatfinanciering terecht – terwijl het geld daar het hardst nodig is.
Het probleem voor financiële instellingen die wel willen investeren in ontwikkelende economieën, is dat ze vaak heel weinig specifieke kennis hebben over de lokale situatie, en dus vaak niet weten waar ze hun geld in moeten stoppen, of wat daarvan de (klimaat)winst gaat zijn.*
Er zijn positieve uitzonderingen, zoals nieuwe specialistische fondsen die wél goed zijn in groene investeringen in arme landen,* maar zij zijn nog klein. En zelfs pensioenfondsen uit de opkomende landen zelf vinden dit nog lastig; zelfs zij vinden duurzame energieprojecten vaak nog te riskant.
Kunnen overheden meer druk zetten op de financiële sector?
Westerse overheden kunnen private financiers eigenlijk alleen verleiden, niet dwingen. Ze kunnen risico’s wegnemen en regels maken zodat duidelijk wordt welke investeringen echt groen zijn en welke neerkomen op greenwashing. Zo weten private investeerders tenminste of ze echt in duurzame projecten stappen.
Overheden kunnen dus de juiste voorwaarden scheppen.* Veel meer kunnen ze niet doen – het is uiteindelijk aan de pensioenfondsen en hun uitvoerders, de vermogensbeheerders zoals BlackRock, om het geld te investeren.
Vroeger was dat anders, toen stelden overheden veel meer eisen aan de investeringen die pensioenfondsen deden. Ze moesten dan bijvoorbeeld verplicht geld steken in volkshuisvesting. Maar dat is uit de mode geraakt, omdat zulke investeringen niet altijd tot de beste resultaten leidden voor de pensioendeelnemers. De dominante opvatting werd dat kapitaal vrij moest kunnen bewegen, op zoek naar de veiligste en meest winstgevende projecten. Met als gevolg dat niemand nu afdoende klimaatfinanciering kan afdwingen – totdat de politieke wil daarvoor weer opdrijft.
De sleutel voor een leefbare toekomst
Dus landen en investeerders doen of kunnen onvoldoende. Is er echt geen andere manier?
Omdat klimaatfinanciering zo moeilijk is, hoor je de laatste tijd pleidooien voor nieuwe trucs om toch geld vrij te spelen. Rijke landen zouden bijvoorbeeld hun IMF-reserves beschikbaar kunnen stellen aan ontwikkelingsbanken zoals de African Development Bank, die meer lokale know-how hebben en het geld effectiever kunnen besteden aan duurzame projecten.
Aan de ontwikkelingsbanken en het IMF wordt ook gevraagd investeerders te beschermen tegen mogelijke verliezen door wisselkoersschommelingen.
Er zijn ook pogingen om nieuwe markten op te zetten voor ‘CO2-credits’, die vrijwillig zouden kunnen worden aangekocht door private investeerders of bedrijven om verduurzaming in ontwikkelende economieën te ondersteunen.*
Maar tot nu toe heeft vrijwillige CO2-handel geen geweldig track record: de klimaatwinst ervan is systematisch overschat. En de vrees voor nieuwe CO2-zeepbellen is op de klimaattop in Dubai niet weggenomen, omdat regels voor CO2-credits nauwelijks zijn aangescherpt.* Als dat wél zou lukken, dan zouden centrale banken deze credits ook kunnen gaan inkopen.
Wat zou nog meer kunnen helpen?
Schulden van arme landen kwijtschelden. Mia Mottley, premier van Barbados, wil bijvoorbeeld dat schulden tijdelijk niet afgelost hoeven te worden na klimaatrampen.* En de Keniaanse president William Ruto roept op tot kwijtschelding van sommige schulden van Afrikaanse landen.* In zijn woorden: ‘If you don’t solve the debt issue, you can’t solve the climate issue.’* Maar een jubeljaar is nog niet in zicht.
Dus?
Klimaatfinanciering is een onderbelicht onderwerp en de sleutel voor een leefbare toekomst. Het is een probleem dat opgelost kan worden – áls de politieke wil er is. De vraag is hoe erg rijke landen het vinden dat armere landen voor fossiel blijven kiezen.
Hoe erg vindt Nederland dat?
Nederland staart naar zijn navel. Het demissionaire kabinet kortte op ontwikkelingssamenwerking* en geeft minder aan het Groene Klimaatfonds van de VN (die pot van 100 miljard), omdat de asielinstroom voor te hoge kosten zou zorgen. Rechtse partijen die nu het initiatief hebben bij de formatie, willen minder besteden aan ‘het buitenland’. Diezelfde tendens zie je in andere landen.*
Ga je nu zeggen dat dit penny wise, pound foolish is?
Eeeh... ja. Je zou bestedingen aan klimaatfinanciering kunnen zien als een verzekeringspremie: door mee te betalen, dekken we ons in tegen toekomstige klimaatschade. Maar waar Nederlanders gemiddeld 3,4 procent van hun inkomen besteden aan verzekeringen, * daar besteden we als land 0,03 procent van het bbp aan internationale klimaatfinanciering. Honderd keer te weinig dus.
Een nieuw kabinet zou er goed aan doen de internationale klimaatbestedingen op te voeren. Want hoe hoog je de dijken ook bouwt: als de aarde verder oververhit raakt, is ook Nederland de pineut. Zelfs als we plaatselijk vergroenen.
Nee, als we zo doorgaan bouwen rijke landen schone energiesystemen en halen ze daarmee misschien nog hun eigen klimaatdoelstellingen, maar loopt de klimaatopwarming toch verder uit de hand omdat andere landen niet genoeg geld hadden om een groen pad te kiezen. Sad fact.
Update 13 december 09:55: Dit verhaal is na publicatie bijgewerkt met de uitkomsten van de klimaattop in de Verenigde Arabische Emiraten.