Vaarwel olie, het was prachtig (maar zo ging het niet langer)
Met het afscheid van fossiel verliezen we niet alleen een energiebron, maar ook de toverglans die aardolie het leven ooit gaf. Wie gaat er mee op zoek naar een plan dat ons weer verliefd op de toekomst maakt?
De laatste zon geeft de olieraffinaderijen een alpengloed, alsof de oudste energiebron van de mens de nieuwste bron liefkoost. Het is avond, ik rijd in de oude, smokende Saab over de A15, die grofweg de rivierbedding volgt.
Duizenden jaren geleden vormden eb en vloed hier zanderige bochten, zoals het getij op het strand van die kronkelende geultjes achterlaat. Nu ligt de zee bijna vijftig kilometer van de stad, de geulen zijn rechtgetrokken tot kanalen, de oevers van de rivier vrijwel geheel overwoekerd door steenkoolbergen, ertshopen, containerstapels en petrochemische industrie.
Ik zou zo graag deze rivier bevrijden uit haar keurslijf – maar waar begin je? Zelfs het natuurgebiedje waar ik werk, het laatste stukje waar de rivier nog rivier mag zijn, wordt nu bedreigd door een autobrug. De tegenkracht lijkt massief.
Ik droomde ervan een voetreis naar de kust te maken, twee, misschien drie, dagen hiken door de verminkte rivierdelta. Uren voortstappen naast het geraas van de A15, met de wasem van asfaltfabrieken die op je keel slaat, wildkamperen in het schelle licht van een olieraffinaderij – iets weerhield me.
‘Wil je de stoelverwarming aan?’, vraag ik mijn bijrijder.
Afscheid nemen van een toxische liefde
Naast mij zit Alexander Klose, een Duitse schrijver en cultuurcriticus. Hij schreef de fascinerende studie The Container Principle: how a box changes the way we think. Een boek dat je blik verandert: de zeecontainer zorgde niet alleen voor een revolutie in de logistiek, maar ook voor een omwenteling in je hoofd, een nieuwe way of life.
Na dat boek had hij zich op aardolie gestort, hoe die ons brein was binnengesijpeld. Hij leidde nu het onderzoeksproject Beauty of Oil, over hoe die ‘zwarte drugs’ ons denken beheerst. Daarover had hij laatst in Rotterdam een tentoonstelling samengesteld: Petromelancholia.
Die titel kwam van de Amerikaanse onderzoeker Stephanie LeMenager. Volgens haar is de westerse wereld al tijden in de ban van olienostalgie: een weemoedig besef dat het olietijdperk ten einde loopt, waardoor we tegelijk juist hunkeren naar méér olie, naar de toverglans die olie ons leven gaf.
Ofwel: de mensheid bevindt zich al decennialang in een hardnekkige ontkenningsfase van een toxische liefde.
Waaruit Klose de conclusie trok: dan is een zuiver technische energietransitie niet genoeg. We zullen ook door een psychologische transitie moeten. Eerst erkennen dat we nog steeds verliefd zijn. En dan: rouwen, verzoenen, helen.
Alles wat we achter ons moeten laten
Toen hij in Rotterdam was, had ik hem uitgenodigd voor een roadtrip door het olielandschap van Rotterdam. Van stad naar zee, langs vijf raffinaderijen en vijfenveertig chemische bedrijven, tot aan het puntje van de Maasvlakte, naar de Maasvlakte Olie Terminal.
Ergens daar onder de grond ligt binnenkort een pijpleiding om CO2 van de havenindustrie af te voeren naar leeggepompte gasvelden in de Noordzee. Gif in de grond stoppen – noodzakelijk voor de klimaatdeadlines, zegt men; evengoed een project om onze fossiele liefde te rekken.
Klose droeg oranje nagellak. Dezelfde kleur als de oranje plastic doeken die in zijn tentoonstelling hingen, met daarop witte teksten:
In bed with petroleum.
In the air.
On the road. On the plate.
All over and inside bodies.
It’s a love affair […] it’s a love of life, profoundly influencing how people live, move, eat, dress, love, experience, aspire, and believe.
Meteen bij binnenkomst in de hal had je grote witte banners met zwart-wittekeningen van producten die van aardolie zijn gemaakt. Van condooms tot religieuze kaarsen, van luiers tot tandenborstels. Net witte grafstenen voor alles wat we achter moeten laten. Het ‘refrein van: minder, minder, minder’, waar Rob Wijnberg laatst over schreef – inderdaad geen toekomst om verliefd op te worden.
Er waren schitterende wandtapijten met mijnbouwscènes uit het destructieve Antropoceen. Een minuscuul olievaatje waarvan de prijs live gekoppeld was aan de echte olieprijs. Er was een ontmanteling van het Shell-logo, een video van een vrouw met een plastic zak over haar hoofd, die al inademend aan het stikken was.
'Dit gaat over ons', zei de kunstenaar over de beelden uit Qatar
Het langst was ik stil blijven staan bij een verstilde documentaire over jonge mannen in de oliestaat Qatar, getiteld The Challenge, van Yuri Ancarani. De steenrijke zonen van sjeiks droegen traditionele gewaden, ze beoefenden de traditionele valkenjacht. Ze reden de woestijn rond in luxe terreinwagens, in een zwarte Lamborghini en op een goud-glimmende Harley.
Hypnotiserende beelden, zonder commentaarstem; alleen de woestijn en de rijkdom.
Een valkenier in een privévliegtuig. Op de plaats van de stoelen, stokken waar valken op zaten, onrustig de kop heen en weer bewegend.
Een man in een Lamborghini met op de bijrijdersstoel een cheetah met een rode halsband.
‘Dit gaat over ons,’ zei Klose later. Hij bedoelde dat op twee manieren. Niet alleen financierden wij hun extravagante levensstijl (door benzine en tandenborstels te kopen dus); maar wijzelf leefden óók als oliesjeiks: op absurd extravagante voet.
Dat kon ik niet ontkennen. Zeker niet in die aardsappen slurpende Saab, sjezend door die moderne woestenij, dit apocalyptische petroleumscape.
De toxische liefde zat dieper dan ik dacht
Nergens in Nederland lijkt het landschap zo verstikt als hier. Zo veel transportaders, zo veel grijs gearceerd havengebied – zo veel natuur in het nauw, zo veel mensen die nog een huis zoeken. Hier zit de toekomst klemvast, terwijl de zeespiegel stijgt.
Ja, ik hoopte dat Klose mij kon helpen de rivier te bevrijden. Maar zijn tentoonstelling had me juist weemoediger gemaakt. De toxische liefde zat dieper dan ik dacht: omdat olie ons niet alleen luiers, condooms en benzine had geschonken, maar vooral: levenslust.
De energie van het nieuwe die mijn opa gekend moet hebben. Hij stond in Rotterdam op de markt, verkocht er bruine papieren zakken voor groentehandelaren. Eind jaren vijftig verschenen er plastic zakjes: goedkoper, fraaier, kleurrijker. Als bewijs voor de kracht van het magische materiaal hing hij met water gevulde zakjes aan zijn kraam.
These are the days of miracle and wonder, zou Paul Simon later zingen.
Mijn overbuurman, een emeritus professor antropologie, toonde me eens zijn privé-collectie van duizenden plastic tasjes, verzameld in de loop van decennia: vrolijke en schitterende tasjes van supermarkten, parfumerieën en musea. Die aardolietasjes zeiden: wat een vreugde om te consumeren, what a time to be alive!
Denk ook aan het optimisme van de plastic heliumballonnen die je opliet met een kaartje met naam en adres. De wereldwijde afspraak: wie zo’n ballon vond, stuurde een kaartje terug. Die ballonnen zijn nu taboe. En zullen mensen tegenwoordig nog op eigen kosten zo’n kaartje op de bus doen? Is die alomtegenwoordige ballon-verbondenheid niet óók verdwenen, tegelijk met dat optimisme?
We zoeken niet een alternatief, maar een plan dat ons weer toekomstverliefd maakt
Aan de oevers van de rivier, precies waar we nu rijden, stemden mensen massaal op klimaatontkenners. Bijna nergens is de PVV zo populair als in Vlaardingen, Pernis, Spijkenisse. Bijna nergens lijken mensen die hele transitie zo stompzinnig te vinden als de mensen die wonen in de rook en de zwavel van een van de grootste petrochemische clusters ter wereld – pal naast de hoge zee.
Dus dat stemt melancholisch: we verloren geen energiebron, maar verloren glans. En wat we zoeken is dus niet alleen een alternatief – een zonnepaneel of een windmolen – maar een plan dat ons weer toekomstverliefd maakt.
Papieren rietjes hielpen niet. Die verpulpten in je mond tot een vies papje, deden je niet hunkeren naar de olieloze toekomst. En ‘Just Stop Oil’ roepen was te kortzichtig. Want zelfs als je dan ook je van olie gemaakte tandenborstel wegdeed – waar hervond je dan die schittering?
We rijden langs Pernis, het dorpje omsingeld door industrie. ‘De kerstboom’, zo noemt men hier de Shell-raffinaderij liefkozend. Er waren rond kerst jarenlang zelfs ‘lichtjeswandelingen’ langs de industrie. Daar zat alles in: de toxische liefde, de warme gloed die het gif ons gaf.
We stoppen bij een restaurant in de haven. Brasserie de Rotterdammer, aan de Botlekweg. We eten rookworst met zuurkool, met uitzicht op de derde petroleumhaven. Het petroscape oogt als een bergketen: massief, eeuwig, ongenaakbaar.
Dus ja, waar te beginnen? Hoe graaf je een alp af?
Zelfs de raffinaderijen weifelen: is er nog brood straks?
Honderd jaar terug was dit nog riviernatuur. Inmiddels bestaat zestig procent van het havenoppervlak uit fossiele industrie. Maar toch: zelfs de raffinaderijen weifelen of ze zullen blijven, of er nog brood is straks.
Dit landschap zal onherroepelijk veranderen. Als je bedenkt dat de ontwikkeling van zonnepanelen en windmolens sneller gaat dan zelfs de grootste techno-optimist durfde te dromen, zoals Jesse Frederik onlangs schreef, dan heb je hier voor je het weet een Rotterdamse rust belt van afgedankte olietorens.
Je hoeft geen hippie te zijn om al haarscheurtjes te zien.
Eerder dit jaar had ik zijdelings meegewerkt aan een project van emeritus professor Urban Design Han Meyer. Hij had een plan uitgedokterd om de rivier te bevrijden uit haar keurslijf. Kort gezegd: hij stelde voor om te stoppen met het alsmaar blijven uitbaggeren van de Nieuwe Waterweg, de scheepssnelweg van Rotterdam naar zee.
De kaarsrechte kades zouden verdwijnen, het zou een waterloop worden met glooiende, zanderige oevers. Stormvloeden zouden minder ver het land kunnen binnenstromen. Zeeschepen zouden via een slimme doorsteek achterlangs, via een oude rivierloop, omgeleid kunnen worden naar de Botlek.
Het plan zou grote haventerreinen vrijspelen, de corridor van vijftig kilometer industrie zou plaats bieden aan groene woonwijken langs de rivier, kleinschalige industrie (waar je wél naast kon wonen, anders dan naast een raffinaderij) en plek voor nieuwe energie.
Niet vechten tegen het water, maar met de natuur meewerken
Meer dan een technische ingreep leek het me een ideologische doorsteek: niet langer vechten tegen het water, maar met de natuur meewerken. Meyer had het plan Tweestromenland gedoopt, een verwijzing naar twee Rotterdamse rivieren, maar ook naar het tweestromenland tussen de Eufraat en de Tigris, waar volgens de heilige boeken het paradijs was gesitueerd.
En paradijselijk zag deze delta er zeker uit, al was het maar op de animatievideo die hij van zijn plan maakte:
Een aards paradijs, technisch doortimmerd. En: aanlokkelijk voor vrijwel iedereen. Omdat het plan niet op ‘minder, minder’ was gebaseerd, maar juist op méér. Meer ruimte voor huizen, meer ruimte voor de rivier – meer ademruimte.
Je kunt de mensen niet hun kerstboom afpakken zonder er iets voor in de plaats te zetten. En dit plan zou juist iets te bieden hebben voor de bewoners die hier aan de oever leefden, in Schiedam, Vlaardingen en Spijkenisse: huizen in het groen, aan het water. Iedereen, links of rechts of wat dan ook, hield van rivieren.
Het plan had mij diezelfde opwinding gegeven die men in de jaren vijftig moet hebben gevoeld toen die eerste plastic tasjes kwamen: toekomsttwinkelingen.
De petrochemische woestijn eerdaags een paradijs?
Ik kijk uit het raam van de brasserie. Ernaast stond tot voor kort de grootste anodefabriek van Europa: AluChemie, sinds 1962. Hier bakte men koolstofanodes uit petroleumcokes, een essentieel onderdeel voor aluminiumproductie. Ik was er tig keer gedachteloos langsgereden, maar nu is-ie weg.
De reusachtige fabriek blijkt inmiddels ontmanteld. Terwijl we onze worsten eten, worden de laatste restanten afgevoerd. Hier komt een energieterminal voor groene energie,* lees ik op mijn telefoon.
Zo ongenaakbaar als dit staal leek, zo plotseling is het foetsie. Is het dan een heel naïeve gedachte dat ook de rest van de petrochemische woestijn eerdaags een paradijs zal zijn?
Nu al zin om er een voetreis te maken.