Laat kinderen meer zijn dan leerling, betoogt deze filosoof
Op school leert een leerling maar één rol: die van leerling. Zonde, vindt filosoof Jan Bransen. School zou een oefenruimte moeten zijn waarin je al je rollen kunt verkennen; leerling, vriend, partner, werknemer, wereldburger. Zo leer je niet alleen leren, maar léven.
Filosoof Jan Bransen (65) zag de studenten op zijn universiteit de afgelopen decennia veranderen. Ze gingen zich steeds meer als leerlingen gedragen. Ze werden mak. Ze gingen ‘huiswerk’ maken, bijvoorbeeld. Ze werden schools.
Hij vond dat niet passen bij studenten aan een universiteit. Daar zouden studenten in zijn ogen moeten zitten omdat ze zelf vragen hebben, waar ze een antwoord op proberen te vormen.
Dus schreef Bransen een boek. Gevormd of vervormd? verscheen in 2019, en in dat boek stelt Bransen dat onderwijs kinderen niet alleen vormt, maar ook vervormt – door hen enkel de rol van leerling aan te leren. Bransen pleit voor onderwijs dat leerlingen ook, of juist, andere rollen aanleert. Laat jongeren bijvoorbeeld drie dagen per week naar school gaan en twee dagen in de week ‘leer-werken’ in een bedrijf, betoogt Bransen in zijn boek.
Ik sprak hem op zijn kamer in het Radboud Teaching and Learning Centre van de Radboud Universiteit in Nijmegen, waar hij sinds de oprichting in 2020 academisch leider is.
Je noemt de ideale school in je boek een ‘oefenruimte’.
‘Ja. Dat is beeldspraak die ik heb overgenomen van Robert-Jan Gruijthuijzen, een collega van me. Hij is muzikant, en hij maakt onderscheid tussen een repetitiehok en een oefenruimte. Hij zegt: als we zaterdag een optreden hebben dan zitten we de hele week te zweten in het repetitiehok, want op zaterdag moet alles goed gaan. Maar als we met muziek bezig zijn, zitten we eigenlijk in een oefenruimte. Dan repeteren we niks, maar verkennen we nieuwe muziek.’
En school is nu dus geen oefenruimte?
‘Nee, dat is het niet. Dat zou het moeten zijn.’
Hoe is het zo gekomen dat school geen oefenruimte meer is, en studenten steeds schoolser werden?
‘Leerlingen zijn consumenten van het onderwijs geworden. Niet zo gek, want we zijn onderwijs steeds meer gaan beschouwen als een middel tot een doel. Het doel van groep 1 is dat je naar groep 2 gaat, van groep 2 naar groep 3, enzovoort.
Vogeltjes vliegen na twee weken uit; pubers blijven tot ver in de twintig bij papa en mama op de bank zitten
‘Ten tweede is het een effect van het groeiend aantal studenten op de universiteit. Dat heeft ook te maken met het idee dat hoe hoger je klimt op de maatschappelijke ladder, hoe groter de kans is op een gelukkig leven. We zijn bijna gaan geloven dat er een oorzakelijk verband is tussen opleidingsniveau en levensgeluk. Als consument kun je dan denken: oké, als ik mijn geluk voor elkaar wil krijgen, moet ik ervoor zorgen dat ik het hoogste diploma haal. Dan moet ik er op de middelbare school dus voor zorgen dat ik naar het vwo moet, en dan moet ik naar de universiteit. Dus zie ik hier veel mensen die niet gemotiveerd zijn om te leren, maar echt alleen maar om het hoogste diploma te halen.’
Waarom is dat erg?
‘Als je in termen van doelen en middelen nadenkt over het alledaags leven, dan kom je serieus in de problemen. Want het is niet duidelijk wat het doel van het leven is. Als je alleen over het leven na kunt denken als een middel om een doel te realiseren, dan kom je niet ver.
‘Ook wetenschap draait om onwetendheid, om de onderzoekende geest. Een wetenschapper stuit tegen grenzen waarachter iets zit wat hij nog niet goed genoeg begrijpt. Als je alleen maar vaardigheden wilt verzamelen om te kunnen functioneren zodat je huisje, boompje, beestje voor elkaar kunt krijgen, dan is onwetendheid juist iets bedreigends.
‘Bij wetenschappers kom je vaak een gekke schizofrenie tegen: ze zijn enthousiast over hun eigen onwetendheid – ze zien dat ook als een intellectuele deugd – maar moeten dan "les gaan geven" aan zeshonderd bedrijfskundestudenten.’
Omdat er met zo veel studenten geen ruimte is voor onwetendheid?
‘Precies. Lesgeven is een consumentenwoord waar ik helemaal niet van hou. Ik zou zeggen: "Wij onderwijzen ons." Ik vergelijk het met het overgooien van een bal. Je kunt een bal alleen maar overgooien als je bezig bent met dat de ander hem moet vangen. Als je gewoon een bal gooit en het interesseert je niet hoe die aankomt, ben je niet aan het overgooien. Het grappige aan overgooien is dat je het niet alleen kunt – je kunt echt niet in je eentje overgooien. Je kunt ook niet in je eentje lesgeven. Maar wat is onderwijs aan zeshonderd bedrijfskundestudenten anders dan "lesgeven"?’
Met zo veel studenten ben je niet aan het overgooien, maar aan het trefballen. Wat zou er anders moeten?
‘Het idee van onderwijs zoals dat nu in elkaar steekt, is dat jongeren nog niet kunnen leven en daar dus op school op voorbereid moeten worden. Die tweedeling zijn we heel vanzelfsprekend gaan vinden, maar die deugt niet. Het is een uitvinding van de achttiende eeuw, van het verlichtingsdenken.
‘Vogeltjes vliegen na twee weken uit; pubers blijven tot ver in de twintig bij papa en mama op de bank zitten – en afhankelijk. Die lange tijd waarin jongeren afhankelijk zijn, zijn we in de achttiende eeuw gaan uitleggen als: de jongere generatie wordt met een gebrek aan kennis geboren, dus daar moet nog heel veel in gestopt worden voordat ze kunnen leven. Wat ik in het boek verdedig is dat de werkwoorden "leren" en "leven" synoniemen zijn. Leven betekent leren, leren betekent leven.
Als je onderwijs puur ziet als instructietechnologie dan demp je de dynamiek tussen jongere en oudere
‘Voor mij is onderwijs een intergenerationeel experiment, waarin oudere en jongere mensen het met elkaar uit moeten zien te houden. Om het goed met elkaar uit te kunnen houden, is er een ander vermogen nodig dat voor het menselijk bestaan nog veel primitiever is dan ons kenvermogen. Liefde. En liefde heeft twee gemakkelijke vormen. De eerste is toewijding. Zelfs ceo’s van grote bedrijven beginnen ineens als baby’s te brabbelen als ze boven een wieg hangen. Dat zit zo diep in onze natuur. Aan de kant van kinderen zie je de andere kant daarvan: loyaliteit. Hoe onaardig je ook bent, kinderen blijven loyaal. Toewijding en loyaliteit zijn enorm verbindende krachten.
‘Stel dat we terug kunnen naar de achttiende eeuw, en in plaats van uit te gaan van een gebrek aan kennis, uitgaan van wat ouderen en jongeren met elkaar heel goed kunnen. Die ene helft, de jongere, is heel loyaal. De andere helft, de oudere, is heel toegewijd. Kunnen we aan beide kanten de ontbrekende kant versterken? Kunnen we kinderen toegewijd maken, en ouders loyaal maken? Dan krijg je een heel ander type onderwijs, een heel ander type samenleving.’
Hoe ziet dat eruit?
‘Neem een ouder die zijn of haar kind leert fietsen. Wat het kind echt niet gaat helpen, is dat de ouder voordoet hoe je fietst. Het kind moet op het fietsje gezet worden, op de plek waar hij moet doen wat hij nog niet kan. Hij moet in de gaten krijgen dat de beweging die hij met de trappers zelf maakt voor zijn stabiliteit zorgt.
‘Wat je dan doet, is zo’n cognitieve uitdaging als fietsen niet dominant cognitief maken. Je maakt cognitieve uitdagingen tot, zoals filosofen dat noemen, ‘volitionele uitdagingen’: uitdagingen die om de wil draaien. Het kind leert toewijding, in dit geval toewijding aan fietsen. De ouder leert loyaliteit, door loyaal te zijn aan wie het kind is en wat het wil en het los te durven laten.
Laat een kind twee dagen per week met een vuilnisman meegaan
‘Als je onderwijs puur ziet als instructietechnologie – als goed kunnen uitleggen – dan demp je de dynamiek tussen jongere en oudere. Zo krijg je studenten die slaafser worden, die zich bekwamen in hun rol van leerling. Hoe langer ze in het onderwijs rond blijven hangen, hoe langer ze binnen de muren van het onderwijsbestel zitten, hoe beter ze als leerling worden. Maar buiten die muren heb je niks aan leerling-zijn.’
Jij zegt dat het Nederlandse onderwijs leerlingen niet leert hoe ze hun eigen rol kunnen spelen. Hoe doe je dat, je eigen rol leren spelen?
‘Jij bent een journalist van De Correspondent. Dat is jouw rol. Maar je bent vast ook vriend en partner. Vader? Weet ik niet. Zoon. Dus je hebt heel veel rollen tegelijk. Je kunt die rollen ontwikkelen en oefenen door rollen te spelen. Je kunt doen alsof je een journalist bent van NU.nl, of van De Telegraaf. En iedere keer zal ik, lezer, op een andere manier reageren. En daarin vind jij dan een weg die jouw weg is.’
Je zou leerlingen – als je ze zo wilt noemen – in meerdere rollen moeten plaatsen?
‘Ja. En zeker niet in de rol van leerling die een soort consument van opdrachten van docenten is geworden.
‘Als leerlingen in het vmbo stage lopen, zie je een enorme verandering bij ze. Dat baantje, daar doet het ertoe. Daar doen zij ertoe voor de samenleving. In het onderwijs doen ze het voor de docent, die dan zegt: "Maar het is voor jouw bestwil." En dus raken ze totaal vervreemd van hun eigen wil. Die moeten ze opzij zetten, die wordt niet geoefend of getraind.’
Je stelt in je boek onder andere voor dat jongeren drie dagen per week naar school zouden moeten, en twee dagen per week zouden moeten ‘leer-werken’.
‘Ja. Laat een kind twee dagen per week met een vuilnisman meegaan. Of laat het in een supermarkt werken. Of koffie schenken in een bejaardenhuis, of wat dan ook. Daarin gaat zo’n jongere verantwoordelijkheid voelen voor het goed uitvoeren van iets wat direct effect heeft op anderen.
‘Als het gaat om het leren spelen van jouw rol, heb je heel veel scenario’s nodig waarin die rol kan variëren en waarbij nodig is dat het niet een voor-spek-en bonenrol is. Of dat drie dagen in een klaslokaal moet of twee dagen op een plek in de samenleving? Van mij mogen die twee nog veel meer vermengd worden. Voor mij mag de school gewoon echt in het bedrijf zijn.’
Bestaat school dan nog wel?
‘Nou ja, een educatieve ruimte bestaat dan zeker. Schoolgebouwen vind ik heerlijke ruimtes, dus ik zou scholen heel graag willen houden. Uiteindelijk is het best uniek dat dat de plekken in deze samenleving zijn waar je daadwerkelijk de jongere en de oudere generatie bij elkaar ziet.’
Zou die ‘educatieve ruimte’ wel voorbehouden moeten zijn aan jongeren?
‘Een leven lang leren is in opkomst, en eigenlijk heel vanzelfsprekend. Als je leeft, leer je nu eenmaal en als je leert, leef je. Misschien moeten we de hele samenleving wel zien als een plek waar ieder op zijn eigen manier de ruimte krijgt om te oefenen wat hij nog niet kan, en om daar beter in te worden. Dan zouden school en samenleving hetzelfde kunnen zijn.’