Deze datagoeroe laat zien: je verpest je kind niet zo snel

Econoom Emily Oster helpt ouders met belangrijke beslissingen bij opvoeddilemma’s. Niet met #momlife-adviezen die je overal kunt vinden, maar met data. Zonder te betuttelen laat ze zien: dit zijn de cijfers, de rest is aan jou.
Emily Oster is voor data in de wieg gelegd. Letterlijk. Toen ze twee jaar oud was, zetten haar ouders een bandrecorder onder het bed van de praatgrage Emily. Het leidde tot uren en uren aan tape, een goudmijn voor linguïsten. Narratives from the Crib, een boek dat enkel en alleen over Emily’s taal gaat, staat nog altijd op de plank bij veel taalwetenschappers.
Het is een passend begin van een leven dat in het teken zou gaan staan van data over kinderen. De Amerikaanse Oster is intussen micro-econoom geworden. Ze leert haar studenten hoe je op de juiste manier beslissingen neemt: je verzamelt de beste data en maakt dan een afweging tussen de plussen en minnen voor jou persoonlijk. Als je een huis koopt, bijvoorbeeld, verzamel je gegevens over huizenprijzen in de buurt, maar bedenk je ook wat voor jou en je eventuele huisgenoten belangrijk is.
Het voelde alsof ze weer kind was, niet alsof ze er eentje zou krijgen
Zo zal het nu ook gaan, dacht Oster toen ze zwanger raakte van haar eerste kind. Ik krijg van mijn zorgverleners de nodige data en dan kan ik daarna met mijn man bedenken wat ik wel en niet eet, welke prenatale testen we gaan doen en of ik een ruggenprik wil bij de bevalling. Maar in plaats daarvan belandde ze in een wereld van regels: drink geen koffie of alcohol, doe alleen een vruchtwaterpunctie als je ouder bent dan vijfendertig en neem vooral een ruggenprik.
Het voelde alsof ze weer kind was, niet alsof ze er eentje zou krijgen.
Dan zoek ik het zelf wel uit, besloot Oster, en ze dook in de wetenschap. Nu, ruim tien jaar later, heeft ze meerdere boeken geschreven, waaronder Expecting Better – over zwangerschap – en Cribsheet – over baby’s en peuters. Haar nieuwsbrief ParentData is uitgegroeid tot een online platform vol informatie over ouderschap en opvoeddilemma’s: van borstvoeding tot puberproblemen, van de gevaren van poep eten tot echtscheidingen.
Op het eerste gezicht lijken haar onderwerpen – ‘The Best Potty Training Advice’, ‘Should We Stay Together for the Kids’ – niet heel anders dan die van de zoveelste momfluencer die je online kunt vinden. Wat maakt Oster anders en écht de moeite waard om te lezen en volgen?
Wetenschappelijk bewezen – of toch niet?
Ouderschapsadviezen komen regelmatig met het predikaat ‘wetenschappelijk bewezen’. Maar dat een studie iets heeft ‘aangetoond’ wil nog niet zeggen dat het ook waar is. Oster laat zien: niet elke studie is even goed.
Onderzoek doen naar ouderschap is namelijk lastig. Je kunt niet zomaar experimenteren op zwangere vrouwen en kinderen. Wil je weten wat voor effect, zeg, alcohol heeft op een zwangerschap, dan kun je niet een willekeurige groep zwangeren verplichten om alcohol te drinken.
Dus is veel van het onderzoek ‘observationeel’: je verzamelt data zonder gedrag te beïnvloeden. Maar dan loop je tegen een probleem aan: correlatie is niet hetzelfde als causaliteit. Dit laat Oster zien aan de hand van een veelgeciteerde studie* waarin een verband wordt gelegd tussen vrouwen die gematigd dronken tijdens de zwangerschap én die vaker agressieve kinderen hadden. Er was dus blijkbaar een correlatie.
Oster legt precies uit hoe ze bepaalt of een studie deugt; en hoe ze vervolgens tot haar oordeel komt
Maar was er ook sprake van causaliteit? Leidde het drinken ook daadwerkelijk tot het agressieve gedrag? Toen Oster het betreffende onderzoek nader bestudeerde, schrijft ze in Expecting Better, bleek dat de vrouwen die dronken ook meer cocaïne gebruikten.
Oster vond meer van dit soort flutstudies toen ze in de literatuur over ouderschap dook. En niet zelden leidden zulke onderzoeken tot ‘panic headlines’, die ouders op de kast jaagden met hun bevindingen. Maar Oster zag ook genoeg wetenschap waar ze wel iets aan had – bijvoorbeeld een grote studie* naar alcoholgebruik uit Australië, waar vrouwen werden ingedeeld naar het aantal glazen alcohol per dag tijdens de zwangerschap. Niet perfect, maar zo waren de niet-drinkers en de lichte drinkers beter te vergelijken dan in de cocaïne-studie.
Oster legt precies uit hoe ze bepaalt of een studie deugt; en hoe ze vervolgens tot haar oordeel komt. In het geval van alcohol en zwangerschap: waarom je in het tweede en derde trimester een glas per dag zou kunnen drinken, en in het eerste voorzichtiger moet zijn. Tegelijkertijd laat ze zien dat de uiteindelijke keuze een individuele is; alle wetenschap ten spijt, je moet het als ouder toch zelf bepalen.
De keuze die je maakt is allesbepalend – of toch niet?
Binnen grote, universele opvoeddilemma’s ontstaan vaak twee kampen. Denk bijvoorbeeld aan de mommy war over borstvoeding: er zijn mensen die dit zien als de enige juiste voeding voor een baby, als iets dat hoort bij een ‘natuurlijke’ vorm van moederschap waarvoor je alles op alles moet zetten; het andere kamp vindt kunstvoeding net zo goed.
Ouders hoeven zich niet druk te maken over élke beslissing. Zo snel verpest je een kind niet
Duik je in de wetenschap, dan zie je dat het antwoord zelden zo zwart-wit is. Neem weer borstvoeding als voorbeeld: Oster vond, schrijft ze in Cribsheet, zesentwintig vermeende voordelen van het geven van borstvoeding – van een lagere kans op wiegendood tot een hoger IQ bij het kind.
Toen ze die vervolgens langs haar evidence-based-lat legde, bleven er maar zes over: een aantal kortetermijnvoordelen voor de gezondheid van het kind, een verlaagde kans op borstkanker van de moeder en – jawel – minder methaanuitstoot door koeien. (Let wel: deze conclusies gelden voor landen met schoon water. Als kunstmelk gemaakt wordt met vervuild water, dan zijn de voordelen van borstvoeding groter.)
Natuurlijk zijn er onderwerpen waar de wetenschap duidelijk over is: rook niet als je zwanger bent, val niet met je baby in slaap op de bank en sla je kind niet. Maar op veel andere thema’s is het antwoord niet zo eenduidig. Dus, concludeert Oster, ouders hoeven zich niet druk te maken over élke beslissing. Zo snel verpest je een kind niet.
Veiligheid boven alles – of toch niet?
In veel adviezen over ouderschap voert veiligheid de boventoon, waarbij de ‘veiligste’ optie vaak als de beste wordt gepresenteerd. Oster durft te vragen: is de veiligste optie wel altijd de beste? Als voorbeeld neemt ze het samen in bed slapen met een baby, wat gevaarlijk kan zijn doordat een ouder of deken op het kind terecht kan komen. Daarom wordt het door zorgverleners vaak ten strengste afgeraden.
Maar wat als dat de enige manier is om een baby te laten slapen? In plaats van die optie buiten beschouwing te laten, legt Oster in Cribsheet aan de hand van data uit wat de risico’s zijn. Zo laat ze zien dat het risico op wiegendood bij bedsharing een stuk groter is als ouders roken en drinken. Ook als je het zo veilig mogelijk doet, bestaat er een risico, maar Oster geeft een indruk van de grootte: bij gezinnen zonder andere risicofactoren overlijden 0,08 baby’s per 1.000 geboortes als je niet met je baby in bed slaapt, en 0,22 als je dat wel doet.
Ze zet ook andere risico’s in perspectief. Ouders willen hun kind graag beschermen tegen allerlei ongelukken, zoals het verslikken in een hapje eten, het vallen van een klimrek of een botsing met een auto. Maar, stelt Oster in een van haar nieuwsbrieven, je kind op die manier beschermen op de korte termijn kan risico’s geven op de lange termijn.
Ze verwijst naar de neerwaartse trend in de geestelijke gezondheid van tieners. Het Journal of Pediatrics kwam onlangs met een belangrijke mogelijke verklaring voor die ontwikkeling: kinderen zijn minder onafhankelijk dan vroeger. Kinderen mogen bijvoorbeeld minder vaak alleen naar huis lopen, besteden meer tijd aan school en mogen minder vaak enigszins gevaarlijke dingen doen buiten het zicht van volwassenen.
Het causale verband – minder onafhankelijkheid leidt tot de geestelijke gezondheidscrisis bij tieners – is nog niet voldoende bewezen, maar er zijn heel wat aanwijzingen in die richting. De beredenering erachter is dat kinderen een minder sterk gevoel van controle over hun eigen leven zouden hebben, wat samenvalt met een slechtere geestelijke gezondheid. ‘We hebben een sterk en goed ouderlijk instinct om onze kinderen te beschermen’, schrijft Oster. ‘Juist door ze wat vrijer te laten, bescherm je ze een beetje beter.’
Misschien is dat de rol die Oster voor ouders kan invullen. Voelde ze zich als zwangere vrouw weer als kind behandeld – door alle betuttelende regeltjes en algemene adviezen –, zelf wil ze ouders juist de onafhankelijkheid bieden om eigen beslissingen te nemen. Net als echte grote mensen.