Deze Nederlandse club zorgt voor een internet dat wél voor iedereen werkt
Het internet is kapot. Big Tech bepaalt wat er wel en niet kan en in goede ideeën wordt alleen geïnvesteerd als ze genoeg geld opleveren. Stichting NLnet financiert idealistische pioniers op weg naar een beter, open internet. Niet in Silicon Valley, maar op heilige grond in Amsterdam-Oost.
Op een gure dag in november wijst Michiel Leenaars naar een aantal non-descripte gebouwen die tussen beekjes, weggetjes, grasstroken en parkeerterreinen staan. Dit deel van het Science Park is overduidelijk geen architectonisch uithangbord. Maar ook in Amsterdams-Oost geldt: echte schoonheid zit van binnen.
Daar, zegt Leenaars, zie je het Centrum Wiskunde & Informatica, het CWI. Precies ernaast ligt Nikhef, het Nationaal instituut voor subatomaire fysica. En even verderop staat het hoge gebouw van SURF, * voorheen Stichting Academisch Rekencentrum Amsterdam (SARA).
Je zou het niet zeggen, maar we kijken uit op heilige grond.
In de jaren tachtig maakte hier een clubje nerds van Nederland een digitale voorloper. In het CWI werd Nederland in 1988 als eerste Europese land aangesloten op het internet.* En AMS-IX, een van de grootste internetknooppunten ter wereld, ontstond in het CWI, Nikhef en SARA.
Die ietwat saaie afkortingen verhullen hoe opwindend dat was. Het Nederlandse internet kwam vroeg, het was snel, en het was anders. Het Amerikaanse internet begon als een militair project en ontwikkelde zich eind jaren tachtig als commercieel project. De Nederlandse pioniers waren geen militairen of ondernemers, maar onderzoekers; hier ontstond het internet als een academisch project.
Leenaars staat zelf zo’n honderd meter verderop, bij het gebouw van NLnet – ook al zo’n vlaggenschip van de Nederlandse internetgeschiedenis. Stichting NLnet was de oer-internetprovider van Nederland en gaf organisaties voor het eerst toegang tot het net.
Na de verkoop in 1997 werd NLnet een filantropische instelling. Het fonds financiert organisaties en individuen over de hele wereld die werken aan een open internet, geheel in de geest van de pioniers uit Amsterdam-Oost. Michiel Leenaars is director of strategy van de club.
Het internet is kapot
Een tijd geleden vroeg ik* aan de lezers van De Correspondent waar ik in Nederland een beter internet kon vinden. En dan niet een beetje beter – een beetje privacyvriendelijker, een beetje veiliger – maar fundamenteel beter, wat meestal betekent: fundamenteel anders. Ik ontving veel reacties op die oproep, en NLnet werd verreweg het meest getipt.
Praat een paar minuten met Leenaars en je begrijpt waarom.
Het internet is kapot, zegt Leenaars. Een paar monopolisten bepalen wat er kan en mag en er is weinig over van de ideeën van de pioniers. NLnet financiert projecten* die het internet willen ‘fixen’ – van veilige e-mail tot een onafhankelijke videodienst, van betrouwbare wifi-netwerken tot een tool waarmee iedereen chips kan bouwen, en van diensten die programmeren toegankelijker willen maken tot alternatieve sociale netwerken. Zolang het maar bijdraagt aan een ‘ open internet’, en iedereen die dat wil eraan kan meebouwen.
‘Het internet zou voor de gebruikers moeten zijn,’ zegt Leenaars. ‘Je moet privacy hebben en niemand zou jou mogen vertellen wat je wel en niet met die technologie kunt doen. Permissievrije innovatie, noemen wij dat.’
Het gaat de club niet alleen om technologische fixes: NLnet financiert een fundamenteel ander ecosysteem dan het dominante Big Tech-model. De waarden van de mensen die aan open source werken, zegt Leenaars, verschillen diametraal van die in Silicon Valley. ‘Wij zijn vrienden, we bewonderen elkaar. Wij werken aan een gemeenschappelijk doel en geven de ander credit als het kan. Dat is een totaal andere dynamiek dan wanneer de focus ligt op de vraag: wat is het populairst? Dat levert een oneindig snackmenu van oppervlakkigheid op, gedreven door algoritmes, gimmicks en influencers die gewiekst inspelen op gewoonte en kuddegevoel.’
Wij zijn vrienden, we bewonderen elkaar. Wij werken aan een gemeenschappelijk doel en geven de ander credit als het kan
‘Wij willen dat niet. Wij staan voor technologie die werkt zoals het in een lokale gemeenschap werkt.’
Leenaars vertelt over een door NLnet gefinancierd project in de Amazone, waar mensen zelf hun gsm-netwerken bouwden.* ‘Dat deden ze met eigen speciale modems, waarmee ze de radiogolf op de wolken af lieten ketsen zodat ze een heel groot bereik konden hebben. Zij hadden autonomie, met een zeer beperkt budget. En dat is zó belangrijk – niet alleen in de Amazone. Door technologie in eigen beheer te hebben, kan geen leverancier de stekker eruit trekken of het stuk laten gaan. Als dat wel gebeurt, kan de samenleving ernstig verstoord raken. Ik wil dat niet op mijn geweten hebben.’
Denk bijvoorbeeld aan de oorlog in Oekraïne, zegt Leenaars, waar Rusland een aantal keer probeerde het land plat te leggen door de internetverbindingen uit te schakelen. ‘Dan hebben wij altijd wel een paar oplossingen die lokaal kunnen worden opgezet en mensen alsnog in staat stellen om te communiceren.’
'Geluk is goed voorbereid toeval'
Leenaars en zijn organisatie proberen daarbij vooruit te kijken en projecten te financieren die nu misschien nog niche zijn maar dat niet zullen blijven.
‘Het is daar gaan staan waar de bal naartoe gaat, in plaats van de hele tijd achter de bal aanrennen’, zegt Leenaars.
Zo vertelt hij dat op de dag dat bekend werd dat Elon Musk Twitter ging kopen, de Europese Commissie gebruik begon te maken van Mastodon, een open alternatief voor sociale netwerken, en van PeerTube, een alternatief voor YouTube. ‘Dat was geen reactie op het feit dat een arrogante miljardair een belangrijk communicatieplatform kocht’, zegt Leenaars met enige trots. ‘Nee, die alternatieven waren er al.’ Onder andere omdat NLnet zowel Mastodon als PeerTube had gefinancierd.
‘Geluk’, zegt Leenaars, ‘is goed voorbereid toeval.’
De meeste mensen die door NLnet worden gesteund kunnen volgens Leenaars bijna nergens anders aankloppen. ‘Het zijn kleine, onafhankelijke makers, die een oplossing hebben bedacht voor een probleem. De drop-out die ergens heel goed in is, of die persoon die na zijn promotieonderzoek niet verder wil aan de universiteit.’
Het zijn allemaal idealisten, zegt Leenaars. ‘Ze willen een scheve machtsverhouding herstellen, tussen gebruikers en technologie. Het maakt voor ons niet uit of dat is omdat ze politiek gemotiveerd zijn of omdat ze te maken hebben met corruptie in hun land, of dat ze juist erg libertarisch zijn.’
Er zijn genoeg andere partijen die knuffelbare projecten zullen financieren. Wij zijn er redelijk obsessief in dat alles moet kloppen
Daarbij moet het technologische verhaal kloppen, legt Leenaars uit. ‘Er zijn veel zielige verhalen te vertellen over privacy of over censuur, maar als de onderliggende technische basis van je plan waardeloos of ongeloofwaardig is dan zullen wij het niet financieren. Er zijn genoeg andere partijen die knuffelbare projecten zullen financieren. Wij zijn er redelijk obsessief in dat alles moet kloppen’.
Honderden visies op hetzelfde
Ik vraag Leenaars of het doel van de stichting is dat de initiatieven die ze financieren zo groot worden dat ze de monopolisten van de troon stoten. ‘Nee’, zegt Leenaars, en hij geeft het voorbeeld van een tool voor anticorruptie-onderzoekers waarmee veel data kan worden verzameld en gestructureerd. ‘Die onderzoekers zijn een kwetsbare groep die iets nu niet kan: op een veilige manier hele gevoelige informatie opslaan. Die kunnen dat niet in Excel doen want dan vallen er doden. Zo’n tool hoeft niet te schalen, maar kan wel in aangepaste vorm nuttig zijn voor journalisten of voor mensenrechtenwerkers in gevaarlijke gebieden. Wij gaan uit van herbruikbare bouwstenen, die klein en uniek kunnen zijn.’
Om hun financieringsfilosofie te illustreren, wijst Leenaars op twee projecten die nieuwe zoektechnologie ontwikkelen. Het ene, Meta-press.es,* wil dat gebruikers nieuws kunnen doorzoeken zonder getrackt te worden door commerciële partijen. Het andere, Marginalia Search,* wil alleen maar kleine websites aan de gebruikers laten zien omdat grote zoekmachines je vooral naar grote sites sturen. ‘Wij denken niet dat een van deze twee projecten gigantisch gaat worden en Google zal vervangen – dat denken de makers ook niet. Nee, Google Search heeft het internet voor de gebruiker tot iets heel kleins gemaakt, en het idee van het web is juist dat je honderden visies op hetzelfde hebt. Dat willen wij stimuleren.’
Het gaat om beter internet, niet om de winst
Toch lijkt het mij soms best irritant dat je problemen ziet aankomen, daar oplossingen voor mogelijk maakt, en dan – als de shit the fan hits – ziet dat die oplossing niet breed over wordt genomen.
Dat maakte NLnet mee toen corona uitbrak. In de jaren daarvoor had de organisatie Jitsi* gefinancierd, een veilige en open videocall-dienst die het prima doet en geliefd is onder activisten. Maar toen grote delen van de wereld thuis gingen werken, videocallden ze vooral met Zoom en Teams en was Jitsi vooral populair onder de privacyminnende types onder wie het daarvoor ook al populair was.
Frustrerend, niet? ‘Een beetje’, zegt Leenaars. ‘Aan de andere kant: iedereen die op een privacyvriendelijke manier wilde lesgeven of vergaderen, kon dat. Dat is al heel wat, toch?’
‘En tegelijkertijd is dit ook hoe dingen gaan. Ik ben daar wel realistischer in geworden. Toen ik zestien jaar geleden begon bij NLnet ontmoette ik techneuten die echt tot de absolute wereldtop behoorden. Die maakten geweldige software. Toen dacht ik: dit is briljant en dit schaalt als een lier. Maar vervolgens kom je de realiteit tegen, de bureaucratie, de belangen.’
Als je op berenjacht gaat en bij de beer wil komen, dan moet je er soms onderdoor en soms er overheen
Zoals wanneer het grote geld een NLnet-initiatief kaapt. Leenaars vertelt over een aantal Amerikaanse promovendi van MIT die een inventieve oplossing hadden voor een hardnekkig probleem met het Linux-besturingssysteem. ‘Dat was vrij technisch maar geloof me: heel handig.’ NLnet was de eerste financier van dit project. ‘Toen kregen die jongens een aanbod van het Amerikaanse techbedrijf Oracle en konden ze een bedrag van zeven cijfers op hun naam zetten.’
Maar ook dat frustreert Leenaars niet, legt hij uit. Want omdat deze software open was, konden anderen er ook mee aan de slag. ‘Het waren wel PhD’s van MIT,’ zegt Leenaars, ‘dus het was niet niet complex. Maar iedereen die dat wilde kon door blijven werken aan deze technologie. Dat is de bedoeling. Wij hebben geen eenduidig doel en hoeven er geen winst uit te halen.’
Daarom, licht Leenaars toe, financiert de club een ‘lappendeken’ aan oplossingen. ‘Wij willen duizenden bloemen laten bloeien’, zegt hij. ‘Voor ons is het helemaal prima als mensen in verschillende subgroepjes verder gaan. Ik wil juist dat het zo gaat. Als je op berenjacht gaat en bij de beer wil komen, dan moet je er soms onderdoor en soms eroverheen. ’
Een reusachtige opdracht
En dan is er nog: geld. Het oorspronkelijke bedrag uit de verkoop van 60 miljoen gulden (!) uit 1997 is allang uitgegeven. Nu moet de organisatie het hebben van subsidies van de EU, de Nederlandse en Franse overheid en van particuliere giften.
Het gaat best goed, zegt Leenaars. Het tij zit mee – een ‘beter internet’ staat op de politieke agenda’s, en dat betekent ook meer gevulde potjes voor NLnet. Dit jaar geeft het fonds tien miljoen euro uit. Veel geld, maar niet in het grotere geheel der dingen, zegt Leenaars. ‘Ik durf te wedden dat het rotondebudget van de gemeente Amsterdam per jaar groter is.’
Hij hoopt daarom op een ‘grote collectieve pot’ om overal ter wereld een beter internet te kunnen bouwen. ‘Dan heb je autonomie. Dan heb je altijd talentopbouw. En altijd geld.’
Hij las laatst dat de drempel om in de Quote-500 te komen op 180 miljoen euro ligt. ‘De nummer 500 kan probleemloos onze hele geschiedenis financieren en er geen boterham minder om eten’, zegt hij. ‘Mijn hoop is dat een van de Quote-500 mensen zegt: het gaat helemaal fout met de ICT. Ik zie hoe dominant Google is, ik zie dat de Nederlandse overheid maar niet van Microsoft Office afkomt, en ik zie ook dat die bedrijven steeds grotere winsten maken terwijl steeds meer mensen er ontevreden over zijn. Daar zet ik gewoon een stuk van mijn vermogen voor in.’
Want kijk eens naar de reusachtige opdracht van de filantropische club. ‘Neem de reis naar de maan. Vergeleken met onze opdracht was dat eigenlijk een peulenschilletje. Daar was maar tien jaar voor nodig met tienduizend man. Wij moeten de grootste infrastructuur die de mens ooit heeft gebouwd vervangen terwijl alle mensen er met hun volle gewicht op staan. Dat is een moonshot plus plus.’