We moeten af van het label ‘hoogbegaafd’, vindt deze hoogleraar hoogbegaafdheid

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs

Zijn slimme mensen sensitiever, perfectionistischer en hebben ze minder slaap nodig? Volgens Lianne Hoogeveen bestaan er veel fabels over hoogbegaafden.

‘Er wordt ongelooflijk veel gezegd over hoogbegaafdheid’, zegt Lianne Hoogeveen. ‘Ook heel veel tenenkrommende dingen.’

Bijvoorbeeld dat heel slimme mensen een ander soort mens zijn: dat ze van nature perfectionistischer en sensitiever zijn en minder slaap nodig hebben. Is Er zijn ook heel intelligente mensen die helemaal niet zo sensitief zijn, en minder slimme mensen die ontzettend perfectionistisch zijn.

Er is maar één gemene deler: dat hoogbegaafden hoge capaciteiten hebben. Veel potentie om op hoog niveau te presteren, omdat hun manier van denken – ‘tsja, wat zal ik zeggen’ – ‘complexer is, sneller, waardoor zulke leerlingen meer uitdaging nodig hebben om op school tot leren te komen.’ En de mismatch die daardoor ontstaat met de omgeving kan tot allerlei problemen leiden.

Hoogeveen kan het weten, want sinds 1 maart 2021 is ze bijzonder hoogleraar Zelf gebruikt ze het woord ‘hoogbegaafd’ liever niet, juist omdat al die slimme mensen zo van elkaar verschillen en aan de term ‘hoogbegaafdheid’ het idee kleeft dat het om een heel bijzondere groep gaat.

‘Een beetje alsof je over de problemen van miljonairs gaat schrijven’, zei een collega toen ik hem vertelde over dit interview. Waarom is het belangrijk aandacht te hebben voor deze groep?

‘Waar het om gaat, is de mismatch met het onderwijs en de maatschappij. Als iemand het idee heeft dat zijn capaciteiten niet gezien of gewaardeerd worden, of misschien zelfs een last zijn, dan zal dat probleem breder worden dan alleen binnen het onderwijs. Dan zie je mensen die een negatief zelfbeeld ontwikkelen, of die depressief raken.’

Wat matcht er niet?

‘Deze kinderen hebben meer nodig, andere dingen. Leerlingen met hoge capaciteiten kunnen aan de norm voldoen zonder ook maar iets te leren. Als alles lukt en je nooit tegenslag te verwerken krijgt, denk je dat dat het leven is.’

Een van de mythes is dat hoogbegaafde kinderen sociaal-emotioneel achterlopen

‘Tot de basisschool gaat het meestal wel goed: veel ouders volgen hun kinderen en zien wanneer ze klaar zijn voor een volgende stap. Dan loopt een kind pas vast in het voortgezet onderwijs of op de universiteit. Of nog later. Een relatie hoeft maar fout te lopen, en dan? Dan weten sommige mensen met hoge capaciteiten niet wat ze moeten doen, want ze hebben nog nooit tegenslag gehad. Ik zie het gebeuren: mensen die totaal wanhopig zijn. Of studenten die gewoon ophouden met hun studie na een eerste onvoldoende. “Blijkbaar kan ik het dus niet.” Klaar.’

Is er ook een mismatch met klasgenoten?

‘Ja. Maar een van de mythes is dat hoogbegaafde kinderen sociaal-emotioneel achterlopen. Integendeel: vaak zijn ze en dat blijkt in de communicatie met andere kinderen dan helemaal niet goed te gaan.’

‘Ik zag laatst een leuke cartoon van een jongetje dat met blokken speelt, samen met een paar andere kinderen. Op een gegeven moment vraagt hij aan een ander kindje om een rood blokje. Maar dan krijgt hij een blauw blok. Dus raakt hij geïrriteerd, want hij denkt: dat kind zit me te dissen. In het vervolg van de cartoon zegt die juf tegen de moeder: “Ik denk dat het kind een sociaal-emotioneel probleem heeft.” Zulke dingen gebeuren in het echt ook.’

Kan een kind dat zo'n blauw blok krijgt ook denken: blijkbaar weet mijn vriendje nog niet het verschil tussen blauw en rood?

‘Sommige kinderen zijn wat dat betreft heel ver. Ik ken een meisje in groep 2 dat Sinterklaas vierde op school, en de school ging ervan uit dat ieder kind in groep 2 zijn eigen naam kon lezen. Dus er lag een berg pakjes met namen erop, en de kinderen mochten omstebeurt hun eigen pakje pakken. Dit meisje dacht: ik vind het helemaal niet leuk om mijn eigen cadeautje te pakken, dus ik pak die voor mijn beste vriendinnetje en geef het aan haar. Toen greep de juf onmiddellijk in. ‘Nee, nee! Dit is jouw pakje!’ Toen de moeder haar dochter kwam ophalen, zei de juf dat ze zich “een beetje zorgen” maakte, omdat haar dochter de enige in de klas was “die haar eigen naam nog niet kon lezen.”’

Wat moet de school dan doen?

‘Ga eens met die leerling praten. Op de basisschool gebeurt dat nog wel, maar op de middelbare school is daar bijna geen tijd voor. Wat bijvoorbeeld ook moet veranderen, is het tienminutengesprek. Ouders komen daarnaartoe, en dan zegt de leraar: “We hebben eigenlijk niks te bespreken, want uw kind haalt allemaal goede cijfers.” Dan is er juist veel te bespreken, want hoe kan dat? Is het kind dan nog wel aan het leren?’

Is er te weinig aandacht voor zulke leerlingen?

‘Op lerarenopleidingen wordt aan deze groep veel minder aandacht besteed dan aan kinderen die moeilijk meekomen. Het is ook een ingewikkeldere groep. Een kind met een leerprobleem kan dat niet verbergen. Kinderen die veel meer kunnen, kunnen dat heel makkelijk verbergen door op een toets expres fouten te maken.’

Van ouders hoor ik dat zulke signalen vaak niet serieus genomen worden

‘Een kind met hoge capaciteiten dat een AVI-toets moet maken kan denken: de eerste vragen zijn onder of op het gemiddelde niveau, dus die moet ik nog goed doen. Pas als ik denk dat de oefeningen boven het gemiddelde niveau zitten, ga ik expres fouten maken.’

Waarom zou een kind dat doen?

‘Wat we soms merken is dat kinderen niet willen laten zien dat ze hoogbegaafd zijn. Ze zijn bang dat klasgenoten denken dat ze een nerd zijn, of dat er sociaal iets mis is. Als je zo slim bent, is het heel makkelijk om dat op school niet te laten zien. Vaak wordt het niet herkend.’

Hoe kan een leraar toch opmerken of een kind meer kan dan het wil laten zien?

‘Onze tip is heel simpel: begin eens met de moeilijkste opgaven. Met een pokerface natuurlijk, niet vertellen dat je dat doet. Dan denken zulke leerlingen: dit zal wel het normale niveau zijn, en laten ze opeens wél zien dat ze het kunnen.’

Welke signalen kunnen leraren en ouders verder opvangen?

‘Je ziet iets waarvan je denkt: hé, dit past niet bij de leeftijd. Een kind kan bijvoorbeeld al heel vroeg praten. Of juist heel laat, maar wel meteen in volzinnen. Vaak zijn er aanwijzingen waardoor je denkt: dit kind kan meer. Het kan een opmerking in de klas zijn, of dingen die hij buiten school doet waar een leraar vaak geen weet van heeft. Ouders die bijvoorbeeld zeggen: hij is zes, maar thuis leest hij al boeken voor twaalfjarigen.’

En dan stapt vader of moeder naar de leraar: ‘Mijn kind is hoogbegaafd!’

‘Van ouders hoor ik dat zulke signalen vaak niet serieus genomen worden. Dan is het van: “O, daar heb je weer zo’n ouder.” Terwijl het de moeite waard is eens uit te zoeken of er werkelijk iets aan de hand is. En bij kinderen met een migratieachtergrond of uit een gezin met een lagere sociaaleconomische status zouden leraren nog alerter moeten zijn, want die ouders komen vaak niet naar school om te zeggen dat hun kind thuis wel leest.’

Wat vind je van ouders die zeggen: 'Mijn kind maakt steeds ruzie op school, want het is hoogbegaafd'? Alsof hun kleine klootzakje niet gewoon een rotkind mag zijn.

‘Zulk gedrag hoort niet per definitie bij een kind met hoge capaciteiten, maar vijandig gedrag kan wel een gevolg zijn van een omgeving die niet matcht. Maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat die leerling hoge capaciteiten heeft én een leer- of ontwikkelingsstoornis.’

‘Als ik ouders spreek, zeg ik altijd: begin niet met tegen de leraar zeggen dat je kind hoogbegaafd is. Zeg dat je je zorgen maakt. Leg uit waarom. Je hoeft die term niet te gebruiken, want die kan weerstand oproepen. Maar scholen moeten professioneel genoeg zijn om het serieus te nemen. Een huisarts krijgt ook te maken met mensen die niks hebben, en moet die ook serieus nemen.’