Zes tekenen dat je aan de verkeerde kant van de geschiedenis staat
Hoe kijken de historici van morgen terug op onze beschaving? En hoe kijken ze terug op jou? Als jij de alarmsignalen in dit stuk herkent, is het misschien tijd om een stap te zetten richting de goede kant van de geschiedenis.
Een van de bizarste geschiedenisverhalen die ik ooit las, staat in de memoires van de Britse kapitein William Snelgrave. In 1734 publiceerde hij een verslag over zijn tijd als slavenhandelaar. Zo schreef hij over die keer dat hij door de vorst van Ardra, een koninkrijk aan de West-Afrikaanse kust, was uitgenodigd voor een feestmaal.*
Snelgrave wilde de uitnodiging niet afslaan, want de koning was een goede leverancier van slaven. Maar omdat de kapitein Afrikanen zag als ‘woeste brute kannibalen’, nam hij voor de zekerheid tien matrozen mee, bewapend met pistolen en musketten. De koning van Ardra wachtte hen op, ‘zittend op een stoel, onder enkele schaduwrijke bomen’. Terwijl Snelgrave zijn geschenken presenteerde, zag hij dat ze waren omsingeld door minstens vijftig krijgers met bogen en speren.
Gelukkig was de sfeer onder de bomen al snel gemoedelijk. De koning bleek in zijn nopjes met de cadeaus en het feestmaal kon beginnen, ware het niet dat de kapitein ineens, vanuit zijn ooghoek, een jongetje zag. Een dreumes was het nog maar, hoogstens anderhalf jaar oud. Het kind zat vastgebonden aan een paal, en er stonden twee Afrikaanse priesters naast.
‘Wat is de reden dat het kind zo is vastgebonden?’ vroeg de kapitein aan de koning. Die antwoordde dat het jongetje ‘die nacht geofferd zou worden aan zijn god Egbo’. Even wist Snelgrave niet waar hij het zoeken moest. Woedend beval hij zijn matrozen het kind te bevrijden. Onmiddellijk trokken ook de krijgers van de koning hun wapen, en stonden de Europeanen en de Afrikanen lijnrecht tegenover elkaar.
De koning riep dat Snelgrave het jongetje niet zomaar kon afpakken, ‘want het was zijn bezit’. Snelgrave brieste dat zijn geloof ‘expliciet verbood om zoiets gruwelijks te doen als het doden van een arm en onschuldig kind’. Hadden ze in Ardra dan nog nooit gehoord van de Gulden Regel, die ‘grote wet van de menselijke natuur’? Wist de majesteit niet dat je anderen moet behandelen zoals je zelf ook behandeld wilt worden?
De ruzie werd eenvoudig opgelost. Kapitein Snelgrave kocht het jongetje voor een paar blauwe kralen en de rest van het samenzijn verliep in opperbeste stemming. De mannen zetten het op een zuipen en sloegen liters palmwijn achterover. Op de terugweg vroeg Snelgrave aan een van zijn matrozen of hij ‘een moederlijke vrouw’ wist die voor de dreumes kon zorgen. Jazeker, zei de matroos. De dag ervoor hadden ze nog een vrouw gekocht met ‘veel melk in haar borsten’.
Zodra ze weer aan boord stapten van hun slavenschip stoof een zwarte vrouw op het jongetje af, ‘met grote gretigheid, en trok hem uit de armen van de witte man die hem vasthield’. Wat bleek: het was de vrouw aan wie de matroos al had gedacht. Sterker nog, zij was de moeder van het kind. ‘Ik denk’, schreef kapitein Snelgrave in zijn memoires, ‘dat er nooit een ontroerender gezicht was dan bij deze gelegenheid, tussen moeder en haar kleine zoon.’
Niet veel later voer de kapitein naar de Caraïben, waar hij moeder en zoon verkocht, samen met zijn driehonderd andere gevangenen.
Vroeger was slavernij volkomen normaal
Het is nu moeilijk voor te stellen, maar aan het begin van de achttiende eeuw was slavernij volkomen normaal. De meeste mensen vonden het logisch dat je anderen kon bezitten en verkopen, zoals je ook kippen en varkens mocht fokken en verhandelen. Sterker nog, tot 1800 was maar liefst driekwart van de wereldbevolking een horige of tot slaaf gemaakt.*
Dwangarbeid en slavernij waren normaal in Afrika, India, China en de Arabische wereld. Het was wijdverbreid onder de volken van Noord-Amerika, van de Cherokee tot de Chickasaw, en was de norm in het Rusland van de tsaren. De oude Grieken en Romeinen hadden het ook normaal gevonden om slaven te houden, net als de Maya’s, de Azteken en de Inca’s aan de andere kant van de oceaan.
En vanaf 1492, het jaar waarin Columbus voet aan wal zette op de Bahama’s, waren de Europeanen begonnen met de uitbouw van een van de grootste slavenrijken in de geschiedenis. Uiteindelijk zouden ze in 350 jaar tijd maar liefst 12 miljoen Afrikanen vervoeren.* Terwijl deftige wijsgeren dikke traktaten schreven over ‘de rechten van de mens’, kochten kooplieden als William Snelgrave talloze mensen aan de Afrikaanse kust, om hen te verschepen naar de Nieuwe Wereld.
Dit was een wereld waarin de kranten vol stonden met advertenties voor tot slaaf gemaakten. Een wereld waarin winkeliers reclame maakten voor hangsloten ‘voor Zwarten of Honden’, of voor een speculum oris, een instrument waarmee je de mond van een slaaf die weigerde te eten kon openwrikken. Een wereld waarin menig slaafgemaakte vernoemd werd naar een Romeinse keizer, een Franse koning of een Britse premier, zoals veel baasjes het nu grappig vinden om hun hond ‘Caesar’, ‘Napoleon’ of ‘Mark Rutte’ te noemen.
Het wemelde van de filosofen en intellectuelen die het prima vonden dat mensen tot slaaf werden gemaakt
Wat was de reactie geweest als je driehonderd jaar geleden op de hoek van een straat in Londen, Amsterdam, Parijs of Washington had verkondigd dat de slavernij moest worden afgeschaft? Dan was je keihard uitgelachen. De destijds populaire auteur James Boswell geloofde dat het afschaffen van de slavernij ‘een extreme wreedheid jegens de Afrikaanse wilden’ zou zijn, omdat zij nu werden ‘behoed voor afslachting of ondraaglijke slavernij in hun eigen land’.*
Zelfs de ex-slaafgemaakte en eerste zwarte predikant van Nederland, Jacobus Capitein (1717-1747), sloot zich aan bij de heersende gedachte dat de slavernij best te billijken was, en ‘niet strydig tegen de Christelyke vrijheid’.*
Zo wemelde het van de filosofen, vrijdenkers en intellectuelen die het prima vonden dat mensen tot slaaf werden gemaakt. De beroemde wijsgeer Aristoteles had eeuwen terug al geschreven dat sommige mensen van nature een slaaf zijn.* De kerkvader Augustinus had beweerd dat de slavernij tragisch maar onvermijdelijk was.* En de filosoof Immanuel Kant noteerde dat zwarte mensen ‘gemaakt lijken te zijn om anderen te dienen’ en ‘geschapen’ voor de brute omstandigheden op de Caraïbische suikerplantages.*
Of wat te denken van de Founding Fathers van de Verenigde Staten, die er allerlei revolutionaire ideeën op na hielden, maar aan de slavernij niets wilden veranderen. George Washington had negen van zijn verrotte tanden laten vervangen door negen tanden die uit de mond van slaafgemaakten waren getrokken.* Thomas Jefferson beweerde ‘dat alle mensen gelijk zijn geschapen’ en bezat toch zeshonderd slaven, van wie er vier waarschijnlijk zijn eigen kinderen waren.*
Ja, een enkeling twijfelde over de slavernij.
Kant werd later een fel criticus van het koloniale project,* Jeffersons geweten bleef knagen. Maar wat vooral in het oog springt, is de hypocrisie van deze zogenaamde vrijdenkers. De Britse filosoof John Locke vond de slavernij ‘zo smerig en ellendig’ en zo ‘tegengesteld aan het edelmoedige temperament’ van zijn natie dat hij het ‘nauwelijks voorstelbaar’ vond dat ‘een Engelsman, laat staan een gentleman, ervoor zou pleiten’.* Toch investeerde mijnheer Locke een klein fortuin in de slavenhandel van de Royal African Company.*
Minstens zo hypocriet was zijn Franse collega Voltaire. Op papier was Voltaire tegen de slavernij, maar hij kon zijn enthousiasme niet verbloemen toen in 1768 een slavenschip naar hem werd vernoemd.* En hij was niet de enige Fransman die er zo over dacht. In 1789 brak de Franse Revolutie uit onder het motto ‘Liberté, egalité, fraternité’. Prompt gaven meerdere Franse koopmannen hun slavenschepen nieuwe namen: Liberté, Egalité en Fraternité.*
Elke beschaving vindt zichzelf beschaafd
Wanneer sta je aan de goede kant van de geschiedenis?
Voor wie het pad van morele ambitie wil bewandelen, is dat een cruciale vraag. Als er nu nog gewoontes zijn die we straks barbaars vinden, dan zouden die immers bovenaan onze prioriteitenlijst moeten staan.
Het is verleidelijk om te geloven dat wij, moderne mensen, inmiddels wel goed zitten. Wij offeren geen peuters en we verkopen geen tot slaaf gemaakten. We verbranden geen heksen en hebben al tijden geen misdadiger gevierendeeld.* Vrouwen hebben stemrecht, het homohuwelijk is in meer dan dertig landen gelegaliseerd* en in sommige steden rijdt zelfs een dierenambulance rond. Wie is er beschaafder dan wij?
Het opmerkelijke is dat vrijwel iedere beschaving, in de hele wereldgeschiedenis, zo over zichzelf dacht. Neem de oude Romeinen. Zij vonden zichzelf buitengewoon fatsoenlijk omdat ze – in tegenstelling tot ‘barbaarse’ stammen – geen kinderen offerden aan de goden. Maar het doden van ongewenste baby’s? Dat vonden ze prima.* Het voeren van naakte vrouwen aan hongerige leeuwen in het Colosseum achtten ze ook geen probleem, want dat was leuk entertainment in het pauzeprogramma.*
Zo staat het verleden bol van gewoontes waar we nu van walgen. Ooit was het martelen en wurgen van ‘sodomieten’ (homoseksuelen) de normaalste zaak van de wereld.* Nog geen eeuw geleden werd in de Verenigde Staten gezellig gepicknickt tijdens het lynchen van een zwarte ‘misdadiger’. ‘Hele families kwamen samen, moeders en vaders, die zelfs hun jongste kinderen meebrachten’, schreef een Amerikaanse krant in 1930 over een lynchpartij in North Carolina.*
Als zoveel mensen zo blind waren voor zulke misdaden, dan roept dat de vraag op hoe de historici van de toekomst op ons zullen terugkijken. Zou het kunnen dat ook wij – net als kapitein Snelgrave, net als de koning van Ardra – blind zijn voor het kwaad dat we nu aanrichten? Het zou wel erg toevallig zijn als we de eerste beschaving ooit zijn die het allemaal voor elkaar heeft. Is de kans niet veel groter dat we in sommige opzichten nog steeds aan de verkeerde kant van de geschiedenis staan?
De zes alarmsignalen voor moreel ambitieuze pioniers
Ieder jaar vraagt de Amerikaanse rechtsgeleerde Robert P. George zijn studenten aan de universiteit van Princeton wat ze van de slavernij hadden gevonden als ze twee eeuwen geleden wit waren geweest in het zuiden van de Verenigde Staten. ‘En raad eens’, schrijft hij. ‘Ze zouden allemaal abolitionist zijn geweest! Ze zouden zich allemaal dapper tegen de slavernij hebben uitgesproken, en er onvermoeibaar tegen hebben gestreden.’
Onzin, natuurlijk. In werkelijkheid was een minuscuul percentage van de witte bevolking abolitionist, en deze voorlopers betaalden een hoge prijs voor hun idealen. George antwoordt zijn studenten altijd dat hij hen best wil geloven, mits ze kunnen aantonen dat ze nu ook opkomen voor de rechten van impopulaire slachtoffers, al gaat het ten koste van hun reputatie, hun carrière en soms zelfs hun vriendschappen.
De grote vraag is hoe we erachter komen wat we nu nog fout doen. Niemand heeft een tijdmachine en we kunnen onmogelijk in het hoofd van onze nazaten kijken. Toch denk ik dat er minstens zes alarmsignalen zijn waarop we kunnen letten.
Zes tekenen dat een gewoonte misdadig kan zijn
- Alarmsignaal 1: We hebben allang gehoord wat er mis mee is.
- Alarmsignaal 2: We zeggen dat het ‘nu eenmaal zo gaat’.
- Alarmsignaal 3: We duiken weg voor de ongemakkelijke feiten.
- Alarmsignaal 4: We maken de tegenstanders belachelijk.
- Alarmsignaal 5: We vinden het lastig om de gewoonte uit te leggen aan onze kinderen.
- Alarmsignaal 6: We vermoeden dat toekomstige generaties het barbaars zullen vinden.
In de eerste plaats: als een gewoonte achteraf verkeerd blijkt, dan hebben we de argumenten ertegen doorgaans al veel eerder gehoord. Het is niet zo dat een stelletje activisten aan het einde van de achttiende eeuw ineens, voor het eerst in de geschiedenis, bedacht dat er misschíén iets mis kon zijn met de slavernij. Die geluiden klonken al eeuwen, maar waren nooit uitgegroeid tot een protestbeweging.* Dus als we zulke geluiden horen, is het zaak ze serieus te onderzoeken – hoe vreemd ze in eerste instantie ook mogen klinken.
De tweede alarmbel gaat af als mensen hun gewoontes niet echt verdedigen, maar dingen zeggen als: ‘Het is altijd zo gegaan’, ‘Dat is nu eenmaal de menselijke natuur’, of: ‘We kunnen niet anders.’ Sociaal psycholoog Melanie Joy spreekt in dit kader van de drie N’en: misdaden worden vergoelijkt door ze normaal, natuurlijk en noodzakelijk te noemen.*
Slavenhandelaren als William Snelgrave deden precies dat. De slavernij bestond sinds mensenheugenis, zeiden ze, sommige mensen waren ‘van nature’ een slaaf en als je de slavernij verbood, dan zou de economie instorten.
De derde alarmbel rinkelt als mensen wegduiken voor onprettige feiten. Wie een bosje bloemen koopt, denkt liever niet aan uitgebuite arbeidsmigranten in de Westlandse kassen. Wie een vrolijk T-shirt aanschaft, denkt liever niet aan een sweatshop in Bangladesh. En wie naar de zon vliegt, denkt liever niet aan de stijgende zeespiegel, brandende oerbossen en miljoenen klimaatvluchtelingen.*
Psychologen merken op dat er twee vormen zijn van niet-weten. Je kunt oprecht geen idee hebben van wat er speelt, maar je kunt ook ‘strategisch onwetend’ zijn.* In dat laatste geval weet je genoeg om te weten dat je niet méér wilt weten. En ja, dan is het nogal irritant als iemand je herinnert aan de ongemakkelijke waarheid.
Sommige gewoontes zijn niet uit te leggen
Zo komen we bij het vierde alarmsignaal: de boze reacties die morele pioniers oproepen. Keer op keer worden zij verfoeid, veracht en vervolgd. Denk aan iemand als Mary Wollstonecraft, die door veel historici wordt gezien als ‘de moeder van het feminisme’.* In 1792 publiceerde zij een revolutionair pleidooi voor de gelijkheid van man en vrouw: A Vindication of the Rights of Woman. Een prominente Londense filosoof pende direct een reactie, onder de titel A Vindication of the Rights of Brutes, waarin hij zich sarcastisch afvroeg of honden, katten en paarden dan ook gelijke rechten verdienden.
Wollstonecrafts reputatie werd besmeurd in gedichten en schotschriften, en ze werd afgeserveerd als ‘maniak’ en ‘hyena in petticoats’.* Het zou een eeuw duren voordat haar naam was gezuiverd en twee eeuwen voordat er een standbeeld voor haar werd opgericht. Zoals een Amerikaanse journalist eens schreef: ‘De maatschappij eert haar levende conformisten en haar dode onruststokers.’*
Een vijfde alarmbel gaat af als het ons moeite kost een gewoonte uit te leggen aan onze kinderen. Juist doordat ze nog niet ‘volwassen’ zijn, kunnen kinderen onze hypocrisie akelig goed blootleggen. We leren hun bijvoorbeeld dat je ‘eerlijk moet delen’, maar moeten vervolgens ook zien uit te leggen waarom wij in overvloed leven terwijl kinderen in arme landen honger lijden. Pas als ze ouder worden, leren ze leven met zulke contradicties.
Een eeuw geleden moesten ouders in het zuiden van de Verenigde Staten hun kinderen uitleggen waarom er zoiets bestond als rassenscheiding, en waarom witte kinderen niet met zwarte kinderen mochten spelen.
In de memoires van de Amerikaanse vakbondsleider Harry Mitchell lezen we over zijn kindertijd in Tennessee, en over die keer dat hij zijn moeder vroeg of zijn vriendje Johnny mocht komen logeren. ‘We konden allebei niet begrijpen waarom we niet bij elkaar konden slapen’, schreef hij. Harry’s moeder probeerde haar zoon wijs te maken dat er niet genoeg plek was in huis, waarop Harry zei: ‘Ik heb zat ruimte in mijn bed.’*
Vergroot je morele kring
Tot slot loont het om jezelf de vraag te stellen: Wat zullen de historici van de toekomst als onze grootste misdaad zien? Van welke gewoonte zullen zij straks gruwen?
Als je de afgelopen eeuwen bestudeert, zie je een opvallend patroon van morele vooruitgang. Ten tijde van de Amerikaanse en de Franse Revolutie, tweeënhalve eeuw terug, werd er gevochten voor de rechten van (mannelijke) burgers en stonden de eerste abolitionisten op. Vervolgens kwam de vrouwenbeweging en begon de strijd tegen kinderarbeid, terwijl ook de vakbonden groeiden. Toen het algemeen stemrecht was verwezenlijkt, volgde de tweede feministische golf, die uitmondde in de emancipatiestrijd van homo’s en lesbiennes. Telkens leek het een logisch voort te vloeien uit het ander.
In 1981 publiceerde de filosoof Peter Singer een boek met de titel The Expanding Circle. Lange tijd, schreef hij, had de mensheid een kleine morele kring. Maar in de loop van de geschiedenis zijn we de Gulden Regel (‘behandel anderen zoals je zelf ook behandeld wilt worden’) steeds breder gaan toepassen.
En als je begint met het vergroten van je morele kring, dan komt al snel de vraag op waarom je niet verder zou gaan. Is het toevallig dat veel van de eerste feministen ook abolitionisten waren?* En dat veel van de eerste homoactivisten ook actief waren in de vrouwenbeweging?*
Verbind de morele mijlpalen van de afgelopen eeuwen met elkaar, en misschien kun je voorspellen waar toekomstige generaties ons om zullen veroordelen. Als je het antwoord al denkt te weten, dan is dat het zesde alarmsignaal.
Welke moderne gewoontes zijn misdadig?
Laten we dan nu, met deze alarmsignalen in ons achterhoofd, onze eigen tijd onder de loep nemen. Welke moderne gewoontes zouden weleens misdadig kunnen zijn? En waartegen moeten wij ons verzetten als we in de voetsporen willen treden van pioniers als Mary Wollstonecraft?
Het is niet zo moeilijk om op voorbeelden te komen:
- Is het geoorloofd om miljarden uit te geven aan luxegoederen, terwijl 47 miljoen kinderen lijden aan acute ondervoeding?*
- Is het te verdedigen dat we zo weinig doen tegen catastrofale dreigingen als klimaatverandering en pandemieën, en daarmee de toekomst van de mensheid op het spel zetten?
- Is het mogelijk dat we in de toekomst heel anders zullen kijken naar het straffen van criminelen, en ‘vergelding’ barbaars zullen vinden?*
- Is het oké om je kinderen voor te lezen uit boekjes over vrolijke koetjes en kalfjes, terwijl de gemiddelde westerling ieder jaar zijn halve gewicht aan dieren uit de bio-industrie verorbert?*
De manier waarop we omgaan met dieren is misschien wel het beste voorbeeld van een gewoonte waarbij alle alarmbellen afgaan. Laten we de checklist maar eens afgaan.
Het eerste alarmsignaal is dat de argumenten tegen het uitbuiten van dieren al eeuwen klinken. In onze geschiedenis vinden we heel wat vegetariërs, van Pythagoras tot Tolstoj, van Mary Shelley tot Leonardo da Vinci.* En verzet tegen de moderne bio-industrie is er ook al jaren. De dierenrechtenbeweging kwam op in de jaren zeventig, toen legbatterijen en megastallen de nieuwe standaard werden.*
Sindsdien is de schaal waarop dieren worden uitgebuit alleen maar gegroeid. Inmiddels worden er wereldwijd meer dan 200 miljoen landdieren geslacht – per dag. Dat zijn 80 miljárd dieren per jaar.* Ter vergelijking: het aantal mensen dat ooit heeft geleefd wordt geschat op 117 miljard.*
Ja, er zijn nog altijd boeren die hun dieren houden zoals vroeger, met varkens in de modder en kalfjes in de wei. Maar zij vormen – helaas – de uitzondering. De moderne boerderij is een dierenfabriek, die enorme hoeveelheden goedkoop vlees produceert. Miljarden koeien, varkens, schapen en kippen worden doorgefokt om zo snel mogelijk te groeien. Ze worden opgesloten in kleine hokken en krijgen voortdurend antibiotica om net lang genoeg in leven te blijven.
Toch wordt de industriële veeteelt steevast verdedigd met – het tweede alarmsignaal – de drie N’en. Het zou ‘normaal’ zijn omdat de meeste mensen vlees eten, ‘natuurlijk’ omdat mensen nu eenmaal omnivoren zijn, en ‘noodzakelijk’ omdat we zonder vlees niet aan onze eiwitten zouden komen.
We steken onze kop in het zand voor de feiten
Het derde alarmsignaal klinkt al even luid en duidelijk, want sommige dingen over de moderne veehouderij willen we liever niet weten. Sterker nog, de meeste consumenten zijn niet op de hoogte van de simpelste feiten over hoe hun vlees en zuivel worden geproduceerd.
Bij een recente studie bekeken proefpersonen een foto van een doorsnee kippenstal, waarna hun werd gevraagd: ‘Zou u hier kip van willen kopen?’ Meer dan 80 procent zei nee.* Een Brits onderzoek wees uit dat de ruime meerderheid van de bevolking niet weet dat alle mannelijke kuikentjes (die dus geen eieren leggen) worden vergast of versnipperd.*
Uit een Nederlandse studie bleek dat slechts 18 procent van de ondervraagden weet dat kalfjes kort na hun geboorte worden weggehaald bij hun moeder. Bijna de helft van de Nederlanders weet niet eens dat een koe alleen melk geeft als ze is bevallen van een kalf – en dat koeien dus steeds opnieuw zwanger moeten worden gemaakt om melk te blijven geven.*
Dat we onze kop in het zand steken voor zulke feiten, verklaart misschien ook de vreemde resultaten uit andere peilingen. Zo bleek uit een Amerikaans onderzoek dat bijna de helft van de Amerikanen een verbod wil op slachthuizen. Andere wetenschappers konden dat resultaat niet geloven en voerden de peiling nog eens uit, met de vervolgvraag: ‘Wist u dat in slachthuizen vee wordt gedood en verwerkt tot vlees, en dat u zonder slachthuizen geen vlees zou kunnen eten?’ Driekwart hield voet bij stuk.*
In Nederland zien we dezelfde tweeslachtigheid: uit een recente peiling bleek dat maar liefst 60 procent van de bevolking een verbod wil op de bio-industrie. Toch eet 95 procent nog vlees.* ‘Ik koop alleen goed vlees bij de keurslager’, zeggen we dan, maar de meeste mensen lijken niet te weten – of niet te willen weten – dat vrijwel al hun vlees, ook dat van de keurslager, uit de bio-industrie komt.
Wellicht dat er daarom zo agressief wordt gereageerd op dierenactivisten – het vierde alarmsignaal. De geliefde televisiekok Anthony Bourdain schreef eens dat ‘vegetariërs de vijand zijn van al het goede en fatsoenlijke in de menselijke geest’ en noemde veganisten een ‘Hezbollah-achtige splintergroepering’.* Een Canadese studie uit 2015 wees uit dat alleen drugsverslaafden meer afkeer oproepen dan veganisten.*
Veel van de eerste strijders tegen de slavernij waren ook tegen het uitbuiten van dieren
Opmerkelijk genoeg denken veel kinderen dat ze al veganistisch eten. Vaak beseffen zij namelijk niet dat het vlees op hun bord van een geslacht dier komt. Sterker nog, uit een recente studie bleek dat veel vijf- tot zevenjarigen denken dat hotdogs en bacon van planten zijn gemaakt. Vier op de vijf kleuters gaven aan dat je sowieso geen koeien of varkens mag eten.* Kinderen kennen dieren dan ook een veel hogere morele status toe dan volwassenen doen.*
Je kunt zeggen: ach ja, dat grut heeft nog veel te leren. Maar waarom vinden ouders – alarmsignaal vijf – het dan zo lastig om eerlijk te vertellen waar het vlees vandaan komt? Veel ouders geven vage antwoorden als hun kinderen vragen hoe vlees wordt gemaakt, zo blijkt uit onderzoek.* En als eindelijk doordringt dat het plakje ham op hun bord is afgesneden van een geslacht varken – precies zo’n dier als die vrolijke Peppa Pig op televisie – dan zijn kinderen vaak geschokt.*
De weirdo’s van vandaag zijn de wijzen van morgen
Tot slot loont het om uit te zoomen, want dan kun je de zesde alarmbel horen. Na de bewegingen voor de rechten van burgers, vrouwen, kinderen en homo’s lijkt het opkomen voor de rechten van dieren een logische vervolgstap. Niet voor niets waren veel van de eerste strijders tegen de slavernij ook al tegen het uitbuiten van dieren.
De quaker Benjamin Lay was zo goed als veganist, twee eeuwen voordat het woord überhaupt werd uitgevonden.* Toen zijn medequaker Anthony Benezet eens werd gevraagd of hij een stukje kip wilde, zei hij: ‘Wat? Wil je dat ik mijn buren opeet?’* Abolitionist William Wilberforce was op zijn beurt de medeoprichter van de eerste dierenrechtenorganisatie ter wereld, en abolitionist (en vroege feminist) Elizabeth Heyrick (1769-1831) redde ooit een stier van een stierengevecht door het beest te verstoppen en te wachten tot de woedende menigte voorbij was getrokken.*
Aan het einde van de achttiende eeuw was er ook al een filosoof, de Brit Jeremy Bentham (1748-1832), die consequent durfde door te redeneren over de rechten van mensen en dieren. Terwijl de abolitionisten streden tegen de slavernij, sprak hij zich als een van de eersten uit voor de gelijkheid van man en vrouw.* Hij schreef ook dat homoseksualiteit uit het strafrecht moest worden verwijderd, al durfde hij die passages nog niet te publiceren. En in een beroemde voetnoot uit 1780 schreef Bentham dat ‘de dag kan komen’ waarop we ook dieren zullen opnemen in onze morele kring.*
‘Wat zou anders de onoverkomelijke lijn moeten markeren?’ schreef hij. ‘Het verstand of misschien het spraakvermogen? Maar een volwassen paard of hond is toch een rationeler en spraakzamer dier dan een zuigeling van een dag, een week, of zelfs een maand oud. Maar stel dat dit niet zo was, wat zou het uitmaken? De vraag is niet: kunnen ze redeneren? Noch: kunnen ze praten? Maar: kunnen ze lijden?’*
Deze vraag van Jeremy Bentham – waar trekken we de grens? – is dé vraag in de strijd voor dierenrechten. Hoe groot durven we onze morele kring te maken? Ik ken niemand die deze vraag zo serieus neemt als Andrés Jiménez Zorrilla. Hij is een ex-zakenbankier die jarenlang bij de bank Morgan Stanley een vastgoedportefeuille van 2 miljard euro beheerde, en vervolgens zijn baan opzegde en zich inschreef bij een school in Londen die studenten goede doelen laat opzetten. Jiménez had geen idee wat voor stichting hij wilde oprichten, totdat hij hoorde van het leed van… garnalen.
Inmiddels heeft Jiménez een tatoeage van een garnaal op zijn arm en is hij de directeur van het Shrimp Welfare Project. Komt dit bizar over? Dat zal best. Maar in de afgelopen jaren stapelde het wetenschappelijk bewijs zich op: ook garnalen kunnen zwaar lijden.* Laat vervolgens de aantallen tot je doordringen – er worden jaarlijks 300 tot 400 miljard garnalen gekweekt en gedood* – en je komt tot de conclusie dat dit weleens een enorme misdaad zou kunnen zijn.
Dat wil zeggen: misschien gaat een rare vent als Andrés Jiménez Zorrilla wel de geschiedenis in als een moderne Benjamin Lay, die zich als een van de eerste quakers tegen de slavernij keerde. Zoals we eerder al zagen: de weirdo’s van vandaag kunnen de wijzen van morgen zijn.
Morele pioniers zijn geen heiligen
Maar juich vooral niet te vroeg.
Wie ziet dat onze morele kring in de loop van de geschiedenis steeds groter is geworden, zou de indruk kunnen krijgen dat er sprake is van een historische wetmatigheid. Idealisten mogen graag verkondigen dat ‘de boog van de geschiedenis’ naar gerechtigheid buigt, maar ik vrees dat dit een illusie is.
De geschiedenis doet niets. Mensen doen dingen. Als er rechtvaardigheid bestaat in deze wereld, moet ze uit onszelf komen. En als wij het laten afweten, dan is er geen gerechtigheid. Dit was precies de reden waarom Jodenredders in de Tweede Wereldoorlog hun leven riskeerden voor anderen. Want als zij het niet deden, wie dan wel? En als ze niet op dát moment in actie kwamen, wanneer dan wel?
Ook morele pioniers kunnen blinde vlekken hebben
Ja, het verhaal van kapitein Snelgrave is confronterend. Het is moeilijk te bevatten dat hij zich beriep op de Gulden Regel (die hij nota bene ‘de grote wet van de menselijke natuur’ noemde), terwijl hij zelf werkte als slavenhandelaar. Als iemand zo blind kon zijn voor zijn eigen verdorvenheid, is de kans dan niet groot dat wij ook nog blind zijn, hoe groot onze morele ambitie ook is?
Het is goed om te onthouden dat je moed altijd relatief is. Tegenwoordig is het makkelijk om tegen de slavernij te ageren, maar in de achttiende eeuw was het levensgevaarlijk. En ja, morele pioniers lopen vaak in meerdere opzichten op de troepen vooruit, maar toch kunnen ook zij hun blinde vlekken hebben.
Zo vocht de abolitionist William Wilberforce met alles wat hij in zich had tegen de slavenhandel, maar vond hij het idee van vrouwenrechten onzinnig.* Zo streed het feministische boegbeeld Elizabeth Cady Stanton haar leven lang voor het vrouwenkiesrecht, maar gaf ze minder prioriteit aan het stemrecht voor zwarte mannen en vrouwen.* Zo was Martin Luther King een van de grootste vrijheidsstrijders ooit, maar adviseerde hij een jongeman met homoseksuele gevoelens een goede therapeut te zoeken om van dit ‘probleem’ af te komen.*
Morele pioniers zijn geen heiligen. Ze lopen alleen maar voorop.
Het belang van pragmatisme
En dan komen we, tot slot, bij de immense uitdaging voor eenieder die ook voorop wil gaan lopen. Als je tot de conclusie komt dat de mensen om je heen – familie, vrienden en collega’s – medeplichtig zijn aan een misdadige gewoonte, dan is het makkelijk om de moed te verliezen. Om jezelf te verliezen in bitterheid en frustratie.
Denk weer aan het lot van veganisten. Wie de waarheid over de moderne veehouderij werkelijk tot zich laat doordringen, zal het moeilijk vinden om pragmatisch te blijven. Wie dieren opneemt in zijn morele kring en stilstaat bij het enorme leed dat ze wordt aangedaan, zal het lastig vinden om samen te werken met de ‘daders’ in de bio-industrie. Toch is dat noodzakelijk. ‘De genoegens van zelfexpressie moet elke serieuze revolutionair zichzelf vaak ontzeggen’, schreef de Amerikaanse psycholoog Herbert Simon.* ‘Hij moet zijn daden beoordelen naar hun uiteindelijke effecten.’
Zo is het niet genoeg om ‘Go vegan!’ te blijven roepen. Dat doen dierenactivisten al meer dan vijftig jaar, en toch is het aantal vegetariërs en veganisten in de afgelopen decennia nauwelijks toegenomen. Om een revolutie te ontketenen, zullen we ook moeten ‘herkaderen’ om andere argumenten te vinden tegen de bio-industrie en vóór een eiwittransitie.
Bijvoorbeeld: de intensieve veeteelt is niet alleen vreselijk voor dieren, maar ook een van de grootste uitstoters van broeikasgassen.* En: de ontwikkeling van kweekvlees biedt een enorme kans voor het bedrijfsleven. Naast deze herkadering zullen we coalities moeten bouwen met vleeseters en zelfs vleesproducenten om serieuze stappen te zetten.
Iemand die het belang van pragmatisme en samenwerking als geen ander begrijpt, is een activist genaamd Leah Garcés. Haar leven is een perfecte casestudy van morele ambitie, dus laat ik afsluiten met haar verhaal.
Samenwerken met ‘de vijand’
Als tiener in Florida zocht Leah Garcés naar een missie om haar leven aan te wijden. ‘Ik verlangde naar strijd’, zou ze later schrijven.* ‘Ik voelde me leeg zonder.’ Op een dag zag ze een documentaire over dierenmishandeling, en wist ze: dit is mijn roeping.
Garcés studeerde af in de zoölogie en in het decennium dat volgde, reisde ze de hele wereld over. Ze nam het op voor stieren in Spanje, honden in Thailand, paarden in Colombia, dolfijnen in Fiji, beren in Zuid-Korea en walvissen in Noorwegen. Op haar dertigste had ze elke vorm van dierenmishandeling wel gezien, maar één was duidelijk het ergst: de industriële veeteelt. Het astronomische leed van miljarden koeien, schapen, varkens en kippen.
In het voorjaar van 2009 besloot Garcés terug te keren naar de Verenigde Staten. Nog steeds bruiste ze van ambitie, maar ambitie is slechts rauwe energie. De vraag is wat je ermee doet.
Dus hoe ging Garcés vervolgens te werk?
Ze werd vrienden met grootschalige veehouders.
Je leest het goed. Garcés was namelijk tot het cruciale inzicht gekomen dat veel Amerikaanse boeren óók een hekel hebben aan de bio-industrie. Ze had een boer leren kennen die 25.000 kippen hield in drie donkere megastallen in North Carolina. Deze boer, Craig Watts, was op zijn zesentwintigste in zee gegaan met Perdue, een van de grootste kippenbedrijven van het land. Hij had een enorme lening afgesloten om de stallen te bouwen op het land waar zijn familie al meer dan een eeuw boerde.
Op papier had het een goed idee geleken. Watts was goed met cijfers, en hij dacht dat hij wist waar hij aan begon. Maar de praktijk viel tegen. Om de zoveel tijd kreeg hij een nieuwe lading kuikens die hij moest vetmesten, waarna firma Perdue ze ophaalde voor de slacht.
Al snel besefte Watts dat er iets mis was met de kippen: ze groeiden zo snel dat hun organen scheurden en hun botten braken. Dit bleek normaal voor industriële vleeskuikens. In 2013 berekenden wetenschappers voor het blad Poultry Science dat als een pasgeboren baby net zo snel zou groeien als zo’n vleeskuiken, het kind in twee maanden al 300 kilo zou wegen.*
Elke ochtend moest Watts dode dieren rapen van een vloer die was bezaaid met uitwerpselen, en dat in een giftige lucht vol ammoniak. Ondertussen kwam hij in geldnood – hij bleek niet op te kunnen tegen de sluwe boekhouders van Perdue, die steeds weer nieuwe kleine lettertjes vonden in zijn wurgcontract.
Watts besefte dat hij niet meer terug kon: net als veel andere boeren was hij veranderd in een moderne horige. (De meeste Amerikaanse kippenhouders zitten diep in de schulden en leven onder de armoedegrens. Ze kunnen alleen stoppen als ze het land verkopen dat vaak al jaren in de familie is.)*
Garcés had boeren als Watts haar hele leven als de vijand beschouwd. Maar toen ze Watts voor het eerst sprak, in de zomer van 2014, schaamde ze zich. Nu pas begreep ze zijn kant van het verhaal. ‘Ik had nooit gedacht dat hij zich net zo gevangen zou voelen als de kippen.’
Het gaat om wat wérkt
En dus besloot ze het roer om te gooien. Garcés nam het op voor de boeren uit de bio-industrie. Watts had nog nooit een dierenactivist ontmoet – hij noemde hen half spottend ‘ecoterroristen’ – maar met Garcés kon hij goed opschieten.* Zij luisterde tenminste naar zijn verhaal. En zelf was hij ook in woede uitgebarsten toen hij een spotje van Perdue had gezien met blije kippen, schone stallen en een directeur die beweerde dat de dieren ‘humaan’ werden behandeld.
Watts liet Garcés filmen in zijn kippenstal. Haar camera draaide terwijl hij door zijn raamloze stallen liep, langs de dode, kreupele en naar adem happende dieren. Toen stuurden ze de beelden naar The New York Times. In de weken erna waren Watts en Garcés allebei doodnerveus. Hij vreesde dat hij alles zou verliezen: zijn huis, zijn land, zijn vrienden. Zij werkte zich te pletter om zich voor te bereiden op de publicatie van de beelden.
De video sloeg in als een bom. Slechts 24 uur na publicatie hadden een miljoen mensen hem al bekeken. ‘Martel een enkele kip en je riskeert arrestatie’, schreef The New York Times,* ‘maar martel honderdduizenden kippen hun hele leven lang? Dat is de bio-industrie.’ Perdue werd in grote verlegenheid gebracht, want nu kon iedereen zien hoe het eraan toeging in hun kippenstallen. En nee, dit waren geen incidenten. Dit was de norm.
Garcés had ondertussen een cruciale les geleerd. Wilde ze het verschil maken, dan moest ze haar eigen ongemak omarmen. En daar kreeg ze al snel weer de kans toe, want in februari 2016 ontving ze een uitnodiging van niemand minder dan Jim Perdue, de man die ze tot de boeman van haar video met Watts had gemaakt. Wat bleek: meneer Perdue was bereid zijn bedrijf te veranderen en hij vroeg Garcés om hulp.
‘Het was een ongelooflijke draai voor mij’, zou ze later schrijven.* Dit was het bedrijf dat ze aan de schandpaal had genageld, en dát bedrijf besloot nu om de omstandigheden in de stallen te verbeteren. Sterker nog, Perdue wilde investeren in de ontwikkeling van plantaardige alternatieven.
Tegenwoordig helpt Garcés tientallen kippenboeren om op een andere manier hun geld te verdienen. Die donkere megastallen zijn namelijk ook geschikt om, bijvoorbeeld, paddenstoelen te kweken. Nee, Garcés denkt niet dat de hele dierenrechtenbeweging de vredespijp moet roken met zo veel mogelijk boeren. Ze is ook lovend over de keiharde campagnes van collega-activisten, die cruciaal zijn om de druk op bedrijven op te voeren.*
Het gaat volgens haar om de combinatie van tactieken. Het gaat om het bouwen van coalities. Het gaat om wat werkt.
Garcés weet dat er nog een lange weg te gaan is voordat de bio-industrie is afgeschaft. Ze weet dat het nog wel een eeuw kan duren en dat ze het einde misschien niet eens meer zal meemaken, zoals veel abolitionisten het einde van de slavernij ook niet hebben meegemaakt. Ze beseft dat ze onderdeel is van een veel groter verhaal, en dat ze het stokje straks mag doorgeven aan een nieuwe generatie van morele pioniers.