Waarom zijn er in Libië weer opstanden uitgebroken?
Vandaag wordt in Libië een nieuw parlement beëdigd. Maar de afgelopen weken nam de onrust in het land flink toe. Ambassades werden gesloten en buitenlanders geadviseerd te evacueren. Waarom gaat het nu weer mis? Een explainer.
Vandaag wordt in Libië een nieuw parlement beëdigd. De onrust in het land nam de afgelopen weken flink toe. De regering vroeg om internationale hulp bij een grote brand in een oliedepot, die uitbrak tijdens gevechten op het vliegveld van de hoofdstad Tripoli. Verschillende ambassades, waaronder die van Nederland en Amerika, werden gesloten. Er werd een negatief reisadvies uitgegeven en buitenlanders die in Libië wonen, werd aangeraden te evacueren.
De situatie in het land wordt steeds gevaarlijker. Waarom gaat het nu weer mis?
Eerst even dit: wat is Libië voor land?
Libië werd pas in 1911 gesticht door toenmalig kolonisator Italië. De Italianen trokken drie provincies samen, die ze hadden veroverd op het Ottomaanse Rijk: Tripolitanië, Cyrenaica en Fezzan. Toen Libië in 1951 onafhankelijk werd, kwam koning Idris I aan de macht.
In de beginperiode was Libië arm en dunbevolkt, maar in 1959 werd er olie gevonden. De onvrede onder de bevolking groeide daardoor. Een te groot deel van de olie-opbrengsten zou namelijk bij de koning zelf terechtkomen. In 1969 pleegde toenmalig kolonel Moammar al-Khadafi een staatsgreep.
Khadafi nationaliseerde de olie-industrie en dwong Engelse en Amerikaans ingenieurs het land te verlaten. Het politieke systeem werd naar Khadafi’s eigen inzicht vormgegeven. Hijzelf had als ‘Leider’ van het land geen formele positie in de regering. Ook zijn zonen, in de praktijk oppermachtig, hadden geen officiële overheidsfuncties. Een volksvertegenwoordiging was er niet, slechts een netwerk van volkscongressen die lokale besluiten mochten nemen. Tenminste, als die overeenkwamen met de ideeën van Khadafi.
Ook het nationale leger stelde weinig voor. De echte militaire macht lag bij Khadafi’s zonen en bij groepen paramilitairen die waren verbonden aan Khadafi’s veiligheidsdienst.
Hoewel de betrekkingen tussen Libië en het Westen in de jaren tachtig ernstig verslechterden door onder meer de Lockerbie-affaire, werden de VS en Libië na 2001 bondgenoten. De ligging van Libië in het Midden-Oosten en de Amerikaanse oliebelangen speelden hierin een belangrijke rol.
Fast forward naar 2011. Waarom kwam het volk toen in opstand?
In februari 2011 braken in de Oost-Libische stad Benghazi protesten uit tegen de regering van Moammar al-Khadafi. Aangewakkerd door de arrestaties van enkele mensenrechtenactivisten en geïnspireerd op de volksopstanden in Egypte en Tunesië, verdreven opstandige burgers de veiligheidstroepen van de regering uit de stad. De protesten sloegen al snel over naar andere steden. Khadafi verloor de controle over grote delen van het land.
Maar hij vertrok niet, zoals de demonstranten eisten. In maart, toen hij alleen nog de hoofdstad Tripoli in handen had, begon Khadafi een offensief tegen de verschillende rebellengroepen die de macht hadden overgenomen in de rest van het land. Hevige gevechten volgden.
De Verenigde Naties kozen de kant van de opstandelingen: ze oordeelden dat Khadafi zijn eigen volk aan het uitmoorden was. Tevens werd een no-fly zone ingesteld. Er werd ingestemd met NAVO-bombardementen op Tripoli en de opstandelingen kregen wapens van de VS en Saoedi-Arabië. In augustus wisten verschillende milities uiteindelijk ook Tripoli te veroveren. Op 20 oktober 2011 werd Khadafi gedood tijdens gevechten rondom zijn geboortestad Sirte, aan de Libische kust.
Wat betekende de val van Khadafi voor Libië?
Het einde van het Khadafi-regime liet Libië in chaos achter. Er was nog altijd geen volksvertegenwoordiging. Er waren geen politieke partijen en geen onafhankelijke rechterlijke macht. Het leger was grotendeels ontbonden – tijdens de burgeroorlog sloten veel militairen zich aan bij rebellengroepen.
Libië moest vanaf nul beginnen. Het enige waar het land over beschikte was de Nationale Overgangsraad in Benghazi. Deze werd op 27 februari 2011 door de opstandelingen opgericht als tijdelijke volksvertegenwoordiging.
Op 8 augustus 2012 hief de Nationale Overgangsraad zichzelf op om de macht over te kunnen dragen aan een centrale volksvertegenwoordiging, de Algemene Nationale Raad. Dit nieuwe parlement bestond uit tweehonderd leden die of individueel, of als lid van een politieke partij gekozen waren.
De Algemene Nationale Raad koos zelf een regering, een premier en een president. Om zeker te stellen dat het Khadafi-regime nooit meer terug zou kunnen keren, werd een integriteitscommissie aangesteld. Deze onthief zeventien parlementsleden uit hun functie omdat zij banden hadden met het oude regime.
De nieuwe centrale regering had veel moeite het land te verenigen. In de ordeloosheid van de burgeroorlog hadden veel verschillende milities in delen van het land de macht overgenomen. Uit angst dat de centrale regering een nieuwe dictatuur zou vestigen, of erger, dat leden van het oude regime de macht over zouden nemen, weigerden de milities de wapens neer te leggen en hun macht over te dragen aan de Algemene Nationale Raad.
De nieuwe regering probeerde de grote milities aan zich te binden door ze te financieren, in ruil voor het uitvoeren van veiligheidstaken. Zo kreeg de Al-Qaqa-brigade de taak om hoge ambtenaren en ministers te beschermen en werd de zwaar bewapende 17 Februari Martelaarsbrigade ingezet om de veiligheid in het oosten en zuiden van Libië te verbeteren. Ondanks de financiering van de overheid bleven de meeste milities hun eigen gang gaan. Zoals de Al-Qaqa Brigade, die vermoedelijk betrokken is bij de ontvoering van parlementsleden, wapensmokkel, drugshandel en aanvallen op rivaliserende milities.
Om de kleinere rebellengroepen in het land te verenigen, richtte de regering in 2012 de Libya Shield Force op. De missie van deze eenheid om deze kleinere groepen aan te sluiten bij het nationale veiligheidsapparaat mislukte, omdat de Libya Shield Force al snel zelf overhoop lag met verschillende, door de overheid opgezette eenheden - zoals de elite-eenheid van het nationale leger.
De centrale regering heeft nog altijd weinig gezag in Libië. Zij richtte onder andere een politiemacht en een nationaal leger op, maar deze zijn zwak en worden door de bevolking niet als legitiem beschouwd. De bewapende milities hebben elk in verschillende delen van het land de macht in handen. Ze beïnvloeden parlementsleden, vechten om grondgebied en werken waar het uitkomt samen om hun macht te consolideren. En dan zijn er ook nog de federalisten, die in het oosten van het land al langere tijd meer autonomie wensen voor de provincie Cyrenaica. Stammen uit het zuiden en oosten oefenen ook druk uit op de regering. En de daadkracht van het parlement wordt van binnenuit lamgelegd, omdat er rivaliteit heerst tussen islamisten en anti-islamisten.
Hoe kunnen de milities zo machtig blijven?
De milities in Libië bestaan grotendeels uit jonge mannen. Velen van hen hebben zich pas na de val van Khadafi bij milities aangesloten. Hoewel hun motieven complex en gevarieerd zijn, zijn er twee belangrijke redenen om lid te worden - en te blijven - van een militie. Allereerst dwingen de milities veel respect af onder de Libische bevolking, omdat ze het Khadhafi-regime verslagen hebben. Ten tweede zijn de economische voordelen groot. Onder Khadhafi was er veel jeugdwerkloosheid in Libië. De milities kunnen hoge salarissen uitbetalen: deels met overheidsgeld, deels met ‘tol,’ die geheven wordt op handelsroutes langs de grenzen van Libië. Ook hebben veel milities tegen het einde van de burgeroorlog bedrijven en privé-eigendommen, zoals vermogens en huizen, in beslag genomen. Deze leveren veel geld op.
De machteloosheid van de regering tegenover de milities wordt zichtbaar in de blokkades van de olie-exporthavens. De inkomsten uit olie, die de regering gebruikt om zichzelf te bedruipen, zijn het afgelopen jaar flink teruggelopen. In 2012 richtte de centrale regering een eenheid op die de olieraffinaderijen en havens moest beschermen: de Petroleum Facilities Guard (PFG).
Maar de leider van de PFG, Ibrahim Jathran, keerde zich tegen de regering. Hij verdacht hen van corruptie in de olie-industrie. Jathran richtte een zelfstandig bestuur op in het oosten van het land en blokkeerde de havens voor olie-export. Op deze manier wil hij meer zelfstandigheid en een groter aandeel in de olieopbrengsten realiseren voor de oostelijke provincie Cyrenaica.
De steun voor de milities blijft onder de bevolking onverminderd groot. De veiligheidssituatie in het land is sinds de burgeroorlog verslechterd: het land wordt geteisterd door wapengevechten, ontvoeringen en gewapende overvallen. De smokkelhandel is toegenomen omdat de grenzen met Niger en Tsjaad slecht bewaakt worden. De politiemacht en het leger van de regering zijn te klein en te zwak om deze problemen aan te kunnen. Veel milities baseren hun macht op het feit dat ze beter bewapend zijn dan de regeringstroepen, en zo de veiligheid van burgers in Libië kunnen garanderen.
Waarom is de situatie nú zo gevaarlijk in Libië?
In mei dit jaar bestormde oud-generaal Khalifa Haftar, met steun van verschillende anti-islamistische milities, het parlement in Tripoli. Hij vond dat de regering een broedplaats was geworden van islamitisch terrorisme en eiste het vertrek van het parlement. Zijn eis werd niet ingewilligd en leidde tot de zwaarste gevechten in Tripoli en Benghazi sinds 2011.
Enkele dagen later begon Hiftar met zijn zelfbenoemde nationale leger operatie-Waardigheid. Hij voerde luchtaanvallen uit en begon een grondoffensief tegen islamistische milities. De operatie begon in de oostelijke stad Benghazi en verspreidde zich snel door de rest van het land.
Na Benghazi was de hoofdstad Tripoli aan de beurt. Daar heeft de Zintan-brigade sinds 2011 het nationale vliegveld, symbool van de nationale eenheid, in haar macht. De Misrata-militie, die samenwerkt met de islamistische 17 Februari Martelaarsbrigade, voelt zich door Hiftars operatie-Waardigheid bedreigd in haar macht en voerde aanvallen uit op het vliegveld in Tripoli. Dit leidde tot zware gevechten tussen Misrata en Zintan, waarbij het vliegveld grotendeels verwoest werd en twee oliedepots vlam vatten. Hierop werd de Amerikaanse ambassade gesloten, waarna verschillende andere ambassades, waaronder die van Nederland, volgden.
Hoe moet het nu verder met Libië?
Zowel in het oosten als in het westen van het land vinden dus hevige gevechten plaats tussen verschillende milities. Ondertussen heeft Libië zich voorbereid op de beëdiging van een nieuw parlement, dat vandaag plaatsvindt. Dit parlement is in juni gekozen. De verkiezingen hadden een lage opkomst: 400.000 kiezers brachten hun stem uit, terwijl drie keer zoveel burgers zich hadden ingeschreven om te stemmen.
Om de positie van het nieuwe parlement te versterken, is een aantal veranderingen doorgevoerd. Zo zijn de leden van het nieuwe parlement individueel gekozen: ze mogen geen lid zijn van een politieke partij. Op deze manier kan de invloed van islamistische partijen in het parlement worden verkleind. Ook zetelt het nieuwe parlement in Benghazi, in plaats van in de hoofdstad Tripoli. De regering hoopt hiermee tegemoet te komen aan de eisen voor meer inspraak in het oosten van Libië.
Maar de kans dat het nieuwe parlement iets kan veranderen aan de situatie is klein. De rivaliteit tussen islamisten en anti-islamisten zal de daadkracht van het parlement waarschijnlijk lamleggen. De lage opkomst tijdens de verkiezingen in juni wijst erop dat weinig vertrouwen hebben in dit parlement. Verschillende milities zullen hun macht blijven gebruiken om het onder druk te zetten.
Een directe oplossing voor de verdeeldheid in Libië is niet voorhanden, totdat de milities bereid zijn de wapens neer te leggen. Wel heeft de regering inmiddels ingezien dat Libië internationale hulp nodig heeft. De roep om hulp bij de brand in de oliedepots is hierbij een eerste stap.