In dit bedrijf wordt winst gemaakt door mensen in nood te helpen

Maite Vermeulen
Correspondent Migratie
Opslag van hulpgoederenproducent NRS International in Dubai. Foto: Pieter van den Boogert

De noodhulpsector is lang niet altijd non-profit. Er zijn talloze bedrijven die geld verdienen aan mensen in nood. Ik ging op bezoek bij drie van zulke ondernemingen. Wat is hun visie op noodhulp? En hoe gaan ze om met de ethische dilemma’s rondom winst maken aan andermans ellende?

Denk aan noodhulp en je denkt non-profit. Toch?

Maar waar je minder snel bij stilstaat, is dat de non-profitsector in de noodhulpsector op allerlei manieren is gebouwd op een fundament van commerciële bedrijfjes.

Transportbedrijven, producenten van dekens en tenten, adviesbureaus die de noodhulpketen doorlichten. Mensen die geld verdienen door hulp te bieden aan mensen in nood.

Dat is interessant. De wrijving van commerciële radertjes in een niet-commerciële machine.

Eerder schreef ik over door middel van partnerschappen met hulporganisaties. Daar zit zeker voordeel in voor de multinationals, maar de winst is niet direct: ze vangen geen geld voor de samenwerking.

Vandaag schrijf ik over bedrijven die wél directe winst maken op noodhulp. Ik ging op bezoek bij een aantal van hen, om te zien wat hun visie is op noodhulp. Hoe combineren zij winst maken met het redden van mensen in nood? Drie kleine bedrijfsportretten.

De tentproducent: NRS International

Een enorm aquarium. Dat is het eerste wat je ziet als je de koele airconditioning van het -kantoor in Dubai binnengaat. Een zuignapmeerval kust het glas schoon. Directeur Farhaj Sarwar ontvangt ons in zijn kantoor. Aan de muur ingelijste foto’s van hem tijdens een skydive en van de kroonprinses van Dubai. In de hoek een minigolfbaan.

Sawar is de directeur van NRS International, een bedrijf dat zogenoemde maakt: goederen die nodig zijn in de eerste dagen na een ramp. Die fabriek staat niet hier in Dubai, maar in zijn geboorteland Pakistan. De meeste sales worden vanuit dit kantoor geregeld: bijna alle grote noodhulporganisaties hebben een logistieke tak in

Het kantoor van NRS in Dubai. Foto: Pieter van den Boogert

NRS begon als een kleine tentenfabriek in Lahore te Pakistan. Toen de oorlog tussen Iran en Irak in de jaren tachtig escaleerde en vluchtelingenstromen richting Pakistan op gang kwamen, besloot de toenmalige directeur − de grootvader van Sawar − zijn tenten ook aan de humanitaire gemeenschap te verkopen. Inmiddels heeft het bedrijf vijfduizend werknemers en is het wereldleider op het gebied van core relief items: het bedrijf heeft 60 procent van de noodhulpmarkt voor de Verenigde Naties in handen.

Het maakt uit of je als hulporganisatie 30 of 100 dollar per gezin te besteden hebt. Als ze minder geld weten te werven, gaan ze voor goedkopere producten

‘Geld speelt een grote rol in het noodhulpspel, zo is het nu eenmaal’, zegt Sawar. Hij praat hard, haastig, met een constante lach op zijn gezicht. ‘No money, no honey,’ schatert hij. ‘Het maakt nogal uit of je als hulporganisatie 30 of 100 dollar per gezin te besteden hebt. Als ze minder geld weten te werven, gaan ze soms voor goedkopere producten. Of in elk geval voor minder producten. Dan heeft een kussen misschien geen prioriteit.’

Hoewel geld in de noodhulpsector vaak schaars is − ‘sommige ngo’s [non-gouvernementele organisaties, MV] gaan voor de 30 euro-tent van de Decathlon’ − is het volgens Sawar inmiddels wel tot veel hulporganisaties doorgedrongen dat het goedkoopste product geen optie is. ‘Je ziet het nog wel hoor: tenten die bij een beetje regen wegspoelen, of waar het dekzeil van wegwaait, of die in de fik vliegen. Maar er is wel een keerpunt gekomen in de industrie: de meeste organisaties volgen de standaarden van de VN of het Rode Kruis.’ Dan kopen ze bijvoorbeeld de Viva Family Tent, de standaard van VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR. Prijs: 450 dollar.

Niet alleen de prijs van het product is belangrijk, ook de snelheid en betrouwbaarheid waarmee die geleverd wordt. Sawar: ‘Wij zijn een van de duurste producenten, maar toch winnen we vaak Wij weten precies wat onze levertijd is. We kunnen 10.000 dekens per dag maken, 4.000 watercontainers, 700 tenten, 5.000 zeilen. Dat is belangrijk: dat we zo veel en zo snel leveren als we beloven.’

In Pakistan mogen vrouwen vaak niet werken, omdat ze dan in contact komen met andere mannen. Wij hebben een fabriek die geheel door vrouwen gerund wordt, waardoor ze wel mogen werken

De meeste contracten van NRS zijn voor enkele jaren, met grote hulporganisaties als UNHCR, Artsen zonder Grenzen, Oxfam, IOM en WorldVision. Als er een ramp plaatsvindt moet NRS 24 uur per dag doorwerken. ‘Dat staat in vette letters in ons contract,’ lacht manager Mariam Shibib.

Wat niet wordt meegewogen in een aanbesteding, is de maatschappelijke betrokkenheid van de producent. ‘In Pakistan mogen vrouwen vaak niet werken, omdat ze dan in contact komen met andere mannen. Wij hebben een fabriek die geheel door vrouwen gerund wordt, waardoor ze wel mogen werken,’ vertelt Shibib. Dat klinkt mooi, maar in een aanbesteding bij de Verenigde Naties haalt NRS er geen voordeel mee. ‘We zien wel dat ngo’s soms eerder voor ons kiezen dan voor een bedrijf dat niets terugdoet voor de maatschappij.’

Of NRS ooit weleens in een rampgebied komt? ‘Jazeker, om nieuwe producten te ontwikkelen moeten we gaan kijken wat de problemen in het veld zijn,’ zegt Shibib. ‘Zo hebben we recent een nieuwe tent ontworpen met binnenin een vakje om je lampje op zonne-energie op te laden. We hoorden namelijk dat die lampen vaak werden gestolen omdat ze buiten stonden.’ Commercieel voordeel haalt NRS nog niet uit het nieuwe model: in de aanbestedingsprocedures is het vakje nog niet opgenomen.

De logistieke regelaar: IPA

De logistiek van noodhulp, dat is een vak apart. Genoeg goederen klaar hebben voor een ramp, die goederen zo snel mogelijk naar een moeilijk bereikbaar gebied krijgen, en dat alles zo goedkoop mogelijk. Lang niet alle hulporganisaties hebben zelf de capaciteit in huis om zo’n logistieke keten efficiënt op gang te brengen.

Daar komen logistiekbedrijfjes als om de hoek kijken. Ngo’s kunnen IPA inhuren om de inkoop, het transport en de distributie van goederen voor hen te regelen, bijvoorbeeld in geval van een ramp. Arie van Roon is logistiek manager bij IPA. ‘Vijfentwintig jaar geleden brachten hulporganisaties gewoon grote hoeveelheden goederen naar allerlei landen, of die nou wel of niet nodig waren,‘ vertelt hij in hun kantoor in een woonwijk in Bussum. ‘Nu zoeken ngo’s toch steeds vaker advies op het gebied van logistiek.’

Dat IPA winst maakt met de diensten die ze verlenen, is volgens Van Roon alleen maar positief. ‘Wij moeten performen om klanten te krijgen’

Dat IPA winst maakt met de diensten die ze verlenen, is volgens Van Roon alleen maar positief. ‘Wij moeten performen om klanten te krijgen − we moeten bewijzen dat we het geld waard zijn.’ Juist bij noodhulp speelt de bewezen kwaliteit een belangrijke rol, zegt Van Roon. ‘Het gaat om snelheid, om mensenlevens. Als ik nu een tentenboer bel, kan ik telefonisch een afspraak maken voor een order van een half miljoen. Hij gaat vast produceren, en overmorgen tekenen we het contract. Dat netwerk, dat moet je opbouwen en onderhouden. Ik wil niet zeggen dat ngo’s geen kundige logistieke mensen in dienst hebben, maar wij hebben een groter netwerk.’

Een van de redenen waarom IPA ook interessant is voor grotere ngo’s is het hete hangijzer van de overheadkosten. Ngo’s met een mogen maximaal 25 procent van hun inkomsten besteden aan overhead. ‘Als een ngo een logistieke afdeling moet onderhouden voor noodhulp, zijn dat enorme kosten,’ legt Van Roon uit. ‘Maar als ze ons daarvoor inhuren, zijn dat projectkosten.’

Waar ik ook kom in Afrika, er is altijd wel iemand die Coca Cola aanbiedt. Waarom werkt dat wel, en de distributie van gratis goederen niet?

Vroeger werden commerciële bedrijven als IPA gewantrouwd door de non-profitsector. ‘Maar de samenwerking wordt beter,’ meent Van Roon. ‘Het dringt steeds meer door dat wij niet allemaal in Mercedessen rondrijden. Niemand doet moeilijk over een piloot die betaald wordt om hulpgoederen te vliegen − wij zijn ook gewoon professionals die een beloning krijgen voor ons werk.’

Of ze het nu willen of niet, de humanitaire sector heeft nu eemaal ook met commercie te maken. Van Roon: ‘Neem chloortabletten. Een emmer van 14 liter is handig om uit te delen in rampgebieden. 10 liter is namelijk te weinig water voor een gezin, maar 20 liter is te zwaar om te tillen. Maar chloortabletten worden alleen geproduceerd voor 10 liter: je doet er dan dus ofwel één tablet in, maar dan is het water niet goed gezuiverd, of je doet er twee in, maar dan is het niet meer te zuipen. De industrie zegt dan: we willen best 14 liter-tabletjes maken, maar dan moet je er wel 10 miljoen afnemen. Soms is de humanitaire sector te klein om een commerciële markt naar zijn hand te zetten.’

Sowieso denkt Van Roon dat een beetje commercie de sector wel goed zou doen. ‘Waar ik ook kom in Afrika, er is altijd wel iemand die Coca-Cola aanbiedt. En beltegoed. Waarom werkt dat wel, en de distributie van gratis goederen niet? Dat heeft met de economische prikkel te maken: mensen verdienen er geld aan. De economie draait bijna altijd gewoon door.’

Een van de projecten die Van Roon nu uitvoert voor een grote Nederlandse ngo, is het zorgen dat ook in het productieproces van de goederen de maatschappelijke component wordt meegewogen. ‘We scoren de aanbesteding niet alleen op prijs en kwaliteit, maar ook op de CO2-voetafdruk en in hoeverre de producten lokaal en in armere landen geproduceerd worden.’ Door zulke systemen te ontwikkelen, wordt het logistieke proces op een eerlijker manier ingericht.

De start-up met een nieuw idee: Hospitainer

We staan in een loods in Apeldoorn, tussen een park en een woonwijk. Aan de ene kant de opslag van Kisjes Transportverhuur, aan de andere kant Intrapec Verpakkingsmaterialen. Voor onze neus staan vijf op elkaar gestapelde witte containers. Van buiten lijkt het weinig bijzonders, maar aan elkaar geschakeld is dit een ziekenhuis. Een ziekenhuis waarin op Haïti na de aardbeving van 2010, 2.000 mensen zijn geopereerd.

Rolof Mulder is de oprichter van een bedrijfje dat robuuste, gemakkelijk te verplaatsen ziekenhuizen maakt in containers, om gezondheidszorg te verlenen in humanitaire crises.

Het idee voor de Hospitainer bedacht Mulder tijdens een bezoek aan een ziekenhuis in Ghana, dat voor 15 miljoen dollar aan onder meer Nederlandse steun was neergezet. Het was het neusje van de zalm, vol high-techapparatuur. Twee maanden na de oplevering moest het ziekenhuis sluiten: het was niet te onderhouden in de lokale context.

‘Voor dat bedrag moet je vijftig, misschien wel honderd ziekenhuisjes kunnen neerzetten, die robuuster zijn, en langer meegaan,’ zegt Mulder, die van opleiding verpleegkundige is. In de tuin van de overbuurman begon hij te bouwen aan een werkend prototype van zijn visie: een ziekenhuiscontainer. Na een jaar, in 2010, was de eerste Hospitainer af. En toen belde Artsen Zonder Grenzen: hun ziekenhuis in Haïti was met de aardbeving ingestort. Of ze de Hospitainer konden kopen.

Prototype van het interieur van de Hospitainer. Foto: Pieter van den Boogert.

Inmiddels zijn er ook Hospitainers gestuurd naar Darfur, de Filipijnen en Syrië en heeft Mulder zeven mensen in dienst. Op de buitenplaats naast het kantoor wordt druk gezaagd en geboord aan een aantal containers.

‘Onze “markt,” als je dat zo kunt zeggen, is enorm,’ vertelt Mulder. ‘Jaarlijks sterven bijvoorbeeld 300.000 zwangere vrouwen door gebrek aan medische voorzieningen. En er zijn voldoende geldpotjes die daar wat aan willen doen. Er is behoefte en er zijn middelen. Maar je moet met goede plannen komen.’

Waarom Hospitainer geen ngo is, maar een bedrijf dat winst nastreeft? ‘Ik heb daar wel over nagedacht,’ zegt Mulder. ‘Maar ik ben een echte ondernemer, het past bij mij om snel beslissingen te kunnen maken. Voor een ngo moet je fondsen werven, een bestuur hebben − allemaal aspecten die de gang van zaken vertragen.’

Wel probeert Mulder veel samen te werken met de overheid en ngo’s. Er loopt nu een proefproject met het ministerie van Economische Zaken. Met drie ngo’s is bovendien een consortium gevormd om in Syrië samen op te trekken. Daarnaast is er in Europees verband een Hospitainer speciaal voor zwangere vrouwen ontwikkeld.

‘Dat samenwerken is nu nog best lastig. Veel ngo’s hebben procedures waardoor ze er nog niet klaar voor zijn: alles moet via offertes lopen, meerdere bedrijven moeten kunnen inschrijven op elke aankoop die een ngo doet. Maar als je een lange samenwerking met ons aangaat kan dat niet en zullen dus andere manieren gevonden moeten worden om transparant te blijven.’

De Hospitainer wordt klaargemaakt voor vervoer naar Syrië. Foto: Pieter van den Boogert
De Hospitainer, in Apeldoorn, klaar om naar Syrië gestuurd te worden. Foto: Pieter van den Boogert

Een van de oplossingen is het inhuren van een onafhankelijke accountant. Mulder: ‘Die laat dan zien aan de achterban van de ngo dat wij ons geld op een verantwoorde manier gebruiken: dat we geen dure auto’s kopen, dat we efficiënt werken. Maar we zoeken nog naar de juiste manier: als bedrijf ga je natuurlijk niet precies je winstmarges openbaarmaken, dat maakt je kwetsbaar voor concurrentie.’

Geld is voor Mulder niet de motivatie, zegt hij. ‘Ja, je verdient je boterham, maar je probeert ook een gezond bedrijf op te bouwen. Maakt mij niet uit hoeveel ik verdien, het gaat om de intentie.’ En zelfs al zou men puur voor het geld gaan, wat zou dat dan uitmaken? vraagt Mulder zich af. Die mensen heb je ook nodig. ‘Als je bulldozers inhuurt om puin te ruimen, kijk je ook niet hoe discreet het geld wordt besteed door dat bedrijf.’

Mulder wil graag klein blijven, om een start-upsfeer te behouden in het bedrijf. ‘Ik denk dat we constant moeten blijven innoveren. Dan kunnen we tot de beste oplossingen komen.’

Of hij weleens vervelende reacties krijgt? ‘Je hoort weleens: de een z’n dood is de ander z’n brood. Je kunt het ook zo zien: als er een ramp plaatsvindt, staan wij tenminste klaar om te helpen.’

Links: Farhaj Sarwar, NRS International, Dubai . Rechts: Rolof Mulder, Hospitainer, Apeldoorn. Foto’s: Pieter van den Boogert

Deze serie wordt mede mogelijk gemaakt door het en het