Goed nieuws! Kinderen met een migratieachtergrond krijgen niet structureel een te laag schooladvies
Bij gelijke prestaties krijgen kinderen met een migratieachtergrond niet een lager schooladvies dan kinderen met een Nederlandse achtergrond, blijkt uit onderzoek van econoom Thomas van Huizen en collega’s. Het is juist hoger! Voor onderzoekers is dat geen nieuws, voor het ministerie van Onderwijs wel.
‘Bijvangst’, noemt econoom Thomas van Huizen het.
Die bijvangst staat in een tabel op pagina 35 van een onderzoek dat Van Huizen begin 2024 deed met Madelon Jacobs en Matthijs Oosterveen naar teacher bias: vooroordelen van leraren bij het geven van schooladviezen. Ik, als neerlandicus, kan van alle tabellen en formules in het onderzoek weinig chocola maken.
Append is Van Huizen duidelijker: ‘Bij dezelfde prestaties en sociaal-economische achtergrond krijgen kinderen met een migratieachtergrond hogere schooladviezen dan kinderen zonder migratieachtergrond.’
‘Dat is niet zomaar bijvangst’, app ik terug.
Want het is voor mij op dat moment een nogal onverwachte conclusie.
Het gangbare verhaal is immers dat kinderen met een migratieachtergrond lagere schooladviezen krijgen dan hun leeftijdsgenoten met een Nederlandse achtergrond die hetzelfde scoren op de doorstroomtoets in groep 8. Dat las ik in Anousha Nzumes boek Hallo witte scholen, maakte ik op uit Joris Luyendijks De zeven vinkjes en zag ik in de documentaireserie Klassen. Het is een voor de hand liggende conclusie, omdat (institutioneel) racisme alomtegenwoordig is. Geen gekke gedachte dus dat leraren discrimineren, ook bij het schooladvies.
In de Handreiking schooladvisering van het ministerie van Onderwijs, die scholen moet helpen bij de advisering van leerlingen aan het eind van groep 8, worden kinderen met een migratieachtergrond ook genoemd als groep die te maken heeft met onderadvisering.* En vorig jaar rond deze tijd – toen leerkrachten in groep 8 hun schooladviezen moesten geven – kopte RTL Nieuws: ‘Leerling met migratieachtergrond vaak onderschat’.*
Het verbaasde me dus nogal dat Van Huizens data iets heel anders laten zien.
Wat wel zo is, zegt Van Huizen: kinderen met een migratieachtergrond krijgen minder vaak een havo- of vwo-advies. Dat komt doordat ze minder goed scoren op toetsen. Wat ook zo is: kinderen van ouders met een lagere sociaal-economische status krijgen vaker een lager schooladvies, en die groep bestaat voor een groot deel uit kinderen met een migratieachtergrond.*
Maar vergelijk je kinderen met en zonder migratieachtergrond en dezelfde toetsscore en sociaal-economische status met elkaar, dan krijgen kinderen met een migratieachtergrond volgens de data van Van Huizen dus juist een significant hoger schooladvies. En dat geldt niet alleen voor migrantenkinderen met een lagere sociaal-economische achtergrond, hetzelfde geldt voor migrantenkinderen uit hogere sociaal-economische klassen. Er is ook geen verschil tussen kinderen met een westerse en niet-westerse migratieachtergrond.
Voor onderzoekers geen verrassing
Van Huizen en zijn collega’s concluderen dit alles niet op basis van kleinschalig onderzoek. De gebruikte data gaan over de resultaten van ongeveer de helft van de basisscholen in Nederland, vier cohorten basisschoolleerlingen van 2018 tot en met 2022, en in totaal ongeveer 150.000 leerlingen.
En hoewel zijn resultaten voor mij verrassend zijn, ontdek ik al snel dat Van Huizen niet de eerste is die concludeert dat er van structurele onderadvisering op basis van (migratie)achtergrond geen sprake is.
Eind jaren tachtig* en begin jaren negentig* stelden onderzoekers al vast dat leerlingen met een migratieachtergrond bij gelijke toetsprestaties vaker doorstromen naar een hoger niveau in het voortgezet onderwijs dan kinderen met een Nederlandse achtergrond.
Onderwijsonderzoeker Geert Driessen, expert op het gebied van de onderwijspositie van kinderen met een migratieachtergrond, schreef in een onderzoek in 2011: ‘Evenals we enkele jaren geleden concludeerden, is er dus ook nu geen sprake van dat allochtone leerlingen systematisch worden ondergeadviseerd.’*
Het Centraal Planbureau (CPB) concludeerde in 2022 nog ‘dat studenten met een lagere sociaal-economische achtergrond gemiddeld een lager schooladvies krijgen, terwijl studenten met een migratieachtergrond gemiddeld een hoger schooladvies krijgen.’*
Na elk onderzoek met diezelfde conclusie werd opnieuw naar verklaringen gezocht.* In de jaren negentig zagen onderzoekers positieve discriminatie (bewuste bevoordeling) als mogelijke verklaring. Een andere interpretatie, die aan het begin van de eenentwintigste eeuw vaak werd gegeven, is dat leraren wél de potentie van leerlingen met een migratieachtergrond herkennen, maar niet die van leerlingen met een Nederlandse achtergrond uit lagere sociaal-economische milieus. Of, dachten onderzoekers: misschien hebben ouders met een migratieachtergrond hogere verwachtingen van hun kinderen, en laten leraren zich door hen beïnvloeden. En sommige onderzoekers suggereren dat kinderen met een migratieachtergrond zowel vaker lagere als hogere schooladviezen krijgen, omdat leraren het moeilijker vinden hun potentieel in te schatten.*
‘We weten het gewoon niet zo goed’, zegt Van Huizen.
Want wat hij in zijn data wel ziet, is dat de resultaten van kinderen met een migratieachtergrond op allerlei tussentijdse toetsen in de jaren voorafgaand aan groep 8 sterker verbeteren dan die van kinderen met een Nederlandse achtergrond. Ook dat kan een verklaring zijn voor de gemiddeld hogere schooladviezen. ‘Als leraren verwachten dat die groei nog wel even zal doorzetten, ligt het voor de hand dat ze wat hoger adviseren.’
Discriminatie? Of vermoedens van discriminatie?
Hoe kan onderzoek zo duidelijk zijn en het ministerie van Onderwijs kinderen met een migratieachtergrond toch aanwijzen als groep die structureel ondergeadviseerd wordt? Hoe kan RTL Nieuws dan toch koppen dat leerlingen met een migratieachtergrond vaak onderschat worden? Hoe kan het dat datzelfde geluid ook nu weer klinkt, nu leerkrachten hun schooladviezen moeten geven?
Mensen hebben de neiging om nogal gemakzuchtige conclusies te trekken, zegt Van Huizen.
RTL Nieuws kopte bijvoorbeeld wel dat leerlingen met een migratieachtergrond vaak onderschat worden, maar nuanceerde dat in het artikel door te schrijven dat het gaat om ‘vermoedelijke’ discriminatie. RTL baseerde zich op een onderzoek van het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS), maar in dat rapport wordt alleen gesproken over ‘risico’s op vooroordelen, bias en discriminatie’, niet over daadwerkelijke discriminatie.*
In een publicatie van een paar jaar eerder schrijft het KIS bovendien: ‘Onderzoeken in Nederland hebben tot nu toe laten zien dat sociaal-economische status een rol speelt bij schooladvisering, maar hebben geen bewijs gevonden dat leerlingen een lager advies krijgen door hun etnische achtergrond.’ Even verderop: ‘In ons onderzoek hebben we weinig tot geen steun gevonden voor het idee dat leerlingen met een migratieachtergrond structureel en bewust lagere adviezen krijgen door hun culturele of etnische achtergrond.’
Opvallend: dit is een van de onderzoeken waar het ministerie van Onderwijs naar verwijst om aan te tonen dat kinderen met een migratieachtergrond structureel te maken hebben met onderadvisering.
Wat betekent een bijgesteld advies?
Er is nog een argument dat regelmatig gegeven wordt om te onderbouwen dat leerlingen met een migratieachtergrond structureel te lage adviezen krijgen: uit hun doorstroomtoets komt vaker een hoger advies rollen dan de leerkracht eerder geadviseerd heeft, en dus worden hun adviezen vaker naar boven bijgesteld* – blijkt uit data* van de Onderwijsinspectie.* Je zou daaruit kunnen opmaken dat de adviezen van leerkrachten structureel te laag zijn, en dat er dus sprake is van discriminatie.
Maar, ziet Van Huizen, die conclusie wordt om meerdere redenen veel te snel getrokken.
1) Allereerst wordt in het onderzoek van de Onderwijsinspectie nergens voor ‘gecontroleerd’. Dat wil zeggen: er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de sociaal-economische achtergrond van leerlingen.
2) Voor dit soort onderzoek is de doorstroomtoets in groep 8 bovendien niet goed te gebruiken, zegt Van Huizen, omdat die pas wordt afgenomen als het voorlopige schooladvies al gegeven is. Voor wie van de leerkracht al een voorlopig vwo-advies heeft gehad, is de doorstroomtoets een stuk minder belangrijk. Zo’n advies kan nog wel omhoog, maar mag niet meer naar beneden worden bijgesteld. Voor kinderen met een voorlopig vmbo-advies (die vaker een migratieachtergrond hebben) is die toets dus veel belangrijker dan voor kinderen die toch al een vwo-advies op zak hebben – en dus valt te verwachten dat ze gemotiveerder zijn om de toets goed te maken.
3) Leerlingen met een vwo-advies kunnen bovendien helemaal geen bijgesteld advies krijgen. Dat vertekent de statistieken nogal. Leerlingen met een vwo-advies hebben vaker een Nederlandse achtergrond, terwijl leerlingen met een voorlopig vmbo- of havoadvies vaker een migratieachtergrond hebben. Er zijn dus simpelweg relatief meer kinderen met een migratieachtergrond die een bijgesteld advies kunnen krijgen.
Zelf vergelijken Van Huizen en zijn collega’s in hun onderzoek daarom het voorlopige schooladvies niet met de score op de doorstroomtoets in groep 8, maar met de toetsen die leerlingen aan het eind van groep 7 hebben gemaakt. Die toetsen zijn voor alle leerlingen even belangrijk. Het ligt voor de hand dat leraren hun voorlopige advies mede op die toetsen baseren, omdat het de laatste belangrijke toetsen zijn voordat zij dat advies moeten geven. Wie tekenen van vooroordelen wil vinden, kan dus beter naar die toetsscores kijken.
Een complexe verklaring: de statistische meetfout
En hoe zit het dan met leerlingen van ouders met een lagere sociaal-economische status? Zij krijgen wel structureel lagere schooladviezen, ook al presteren ze even goed als kinderen uit hogere sociaal-economische klassen.
Is daar dan wel sprake van vooroordelen?
Ook daarover is Van Huizen voorzichtig. In het onderzoek dat hij met zijn twee collega’s deed, en waarvan de ‘bijvangst’ nu besproken is, werpt hij twee andere mogelijke verklaringen op: 4) dat leraren (terecht) rekening houden met persoonlijkheidskenmerken die op de doorstroomtoets niet gemeten worden en 5) dat er sprake is van een ‘statistische meetfout’. Het drietal berekende dat een substantieel deel van het verschil in schooladviezen (35 tot 43 procent) door die meetfout verklaard kan worden. Voor een belangrijk deel, zegt Van Huizen, zijn die lagere schooladviezen voor kinderen met een lagere sociaal-economische status dus een ‘statistisch artefact’.
Het zijn complexe verklaringen. Vooral die statistische meetfout is moeilijk te begrijpen en wordt daarom zelden als reden gegeven. Het is makkelijker om ‘vooroordelen’ en ‘discriminatie’ te roepen, en de leerkracht aan te wijzen als zondebok. Dat is jammer, want zulke conclusies verbloemen goed nieuws: leraren discrimineren als het om het schooladvies gaat niet zo sterk als vaak gesuggereerd wordt, en zeker niet op basis van een migratieachtergrond.
Van Huizen: ‘Mensen hebben de neiging de eenvoudigste verklaringen te geloven en complexere verklaringen te negeren. Kansenongelijkheid in het onderwijs is een groot maatschappelijk probleem, maar om dat op te lossen moeten we het eerst goed begrijpen. En we moeten écht verder kijken dan de schooladviezen.’