Wat is succes? Deze school heeft het antwoord

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs
Video en fotografie door Jurre Rompa (voor De Correspondent).

Hoe hoger je diploma, hoe succesvoller, is de aanname. Maar op deze praktijkschool leer ik anders naar succes kijken.

Ik kan kneden, staat bovenaan het recept dat de twaalf leerlingen uit klas 2 van praktijkschool Accent in Nijkerk vandaag tijdens de kookles maken.

‘Kneden is geduld hebben’, legt de docent koken uit. ‘Eerst denk je dat het niks wordt, maar als je het recept goed volgt komt het uiteindelijk toch goed.’

‘Net als het leven zelf’, vult de klassenmentor aan.

Deze les gaan de leerlingen havermoutkoekjes bakken – koekjes met maar heel weinig suiker, want suiker is niet goed voor je. Op tafel staan verschillende zakken.

‘Weten jullie welke suikers dit zijn?’

Een jongen veert op van zijn stoel: ‘Kristalsuiker. Bruine suiker. Basterdsuiker. Rietsuiker.’

Een andere leerling: ‘Je hebt toch ook geleisuiker?’

Weer een ander: ‘Ik ga geen fucking koekjes eten zonder suiker.’

Na de korte theorieles stuiven de leerlingen uiteen, ieder naar zijn eigen keukenblok. Ze maken hun mengschalen schoon, wegen enthousiast de boter met elkaar af, lezen het recept nog eens door, en nog eens, en niet omdat ze de beurt krijgen maar omdat ze fucking koekjes willen bakken.

‘Al het onderwijs zou praktijkonderwijs moeten zijn’, ‘Onderwijs is maar al te vaak wortels snijden zonder ooit te hoeven koken. Onderwijs is preien snijden voor een cijfer.’

Appje: ‘Nou. Weekje meelopen dan maar hè?’

Het appje komt van Henk ter Haar. Ter Haar is sinds drie maanden schoolleider bij Accent Nijkerk. We bellen, en niet veel later stuurt hij me nog een appje: ‘Woensdag om kwart voor acht in Nijkerk melden.’

Oké, Henk.

Nu moet ik eerst iets bekennen. Hoewel ik meer dan tien jaar over onderwijs schrijf, wist ik tot kort voor dat telefoongesprek eigenlijk niet zo goed wat praktijkonderwijs is. In die column bedoelde ik ermee: onderwijs dat meer op de dagelijkse praktijk aansluit. Dat ‘praktijkonderwijs’ ook de naam van een onderwijssoort is was me even ontschoten. Ik heb geen mensen in mijn omgeving die erheen zijn gegaan. Het zou goed kunnen dat u die ook niet hebt, en daarom denkt dat praktijkonderwijs zoiets is als ‘het mbo’ – maar dat is niet zo. 

Er is iets voor te zeggen om bewust voor praktijkonderwijs te kiezen

Praktijkonderwijs (pr.o.) werd in 1999 ingevoerd en is een vorm van voortgezet onderwijs voor leerlingen voor wie vmbo-basis/-kader (net) te moeilijk is. Toelatingseisen zijn dat een leerling op een IQ-test tussen de 55 en 80 gescoord heeft, en op minimaal twee van de vier domeinen begrijpend lezen, inzichtelijk rekenen, technisch lezen en spellen een

Sommige praktijkleerlingen zijn geboren met een afwijking, andere zijn naar Nederland gevlucht en de Nederlandse taal niet machtig, weer andere zijn opgegroeid in armoede of met veel problemen thuis en zijn nooit echt aan leren toegekomen. Op een praktijkschool worden ze van hun twaalfde tot hun achttiende begeleid om later

Waarom ik op Accent Nijkerk ben, los van Henks appje?

In maart van dit jaar stuurde oud-minister Robbert Dijkgraaf een brief aan de Tweede Kamer waarin hij schrijft dat we nog steeds zitten ‘met de restanten van een hiërarchisch negentiende-eeuws maatschappijbeeld waarin praktische beroepen en opleidingen En volgens filosoof Michael J. Sandel zijn hogeropgeleiden zelfs zo veel waarde aan hun academische diploma’s gaan hechten dat het voor hen moeilijk te zien is hoe hooghartig zij zijn, neerkijkend op

Wat te doen aan die hooghartigheid? Volgens Dijkgraaf zouden we anders naar onderwijs moeten kijken: in plaats van als een ladder van ‘laag’ naar ‘hoog’ ziet hij het onderwijsstelsel liever als een ‘waaier’ waarin verschillende opleidingen gelijkwaardig naast elkaar staan.

Ik bezoek Accent Nijkerk omdat ik wil horen hoe dat hiërarchische maatschappijbeeld waar Dijkgraaf het over heeft, ervaren wordt aan de meest praktische kant van de waaier. Onbekend maakt immers onbemind. Wat kan ik van leraren en leerlingen in het praktijkonderwijs leren over ‘hoog’ en ‘laag’, over succes?

Van 'ik kan niks' naar 'jij kunt heel veel'

Wanneer ik ’s ochtends, nog voor die kookles, het lokaal van klas 2 binnenstap, verwelkomt klassenmentor en docent Judith Louter al haar twaalf leerlingen met een hand – ook de leerlingen die al aan hun tafeltje zijn gaan zitten. Louter geeft alle theorielessen aan deze klas, en allemaal in dit lokaal. Mijn oog valt op een poster tegen de achterwand van het lokaal, met daarop een rode en een groene duim en het gedrag dat van de leerlingen verwacht wordt.

Rode duim: alleen aan jezelf denken, negatief over jezelf denken, anderen de schuld geven.

Groene duim: denken aan de ander, positief over jezelf denken, verantwoordelijkheid nemen voor je eigen gedrag.

Louter opent de dag zoals ze een paar keer per week doet, met een verhaal uit de Bijbel (vandaag: Ze sluit de dagopening af met gebed. Voor onderwijs voor ieder kind. Voor het pasgeboren neefje van een van de leerlingen, en dat hij maar heel krachtig moge worden.

‘We vragen deze dingen in Jezus’ naam. Amen.’

Dan, tegen de stagiair: ‘Oké. Ga jij hem aftrappen?’

Stagiair Len trapt hem af. Voor het vak ‘Veilig op stage’, dat leerlingen moeten halen om komend schooljaar op stage te mogen, neemt hij de moeilijkste hoofdstukken van het lesboek nog eens door.

Hoofdstuk 1: Gevaren. Hoofdstuk 2: Ongevallen en rampen. Hoofdstuk 3: Bescherm jezelf.

Louter observeert de les van haar stagiair vanaf de raamzijde van het lokaal.

Voordat Louter in het praktijkonderwijs terechtkwam, gaf ze les aan groep 7 en 8 van de basisschool. Maar daar raakte ze gefrustreerd. Als haar leerlingen na de pauze naar binnen kwamen, dan hadden er bij wijze van spreken drie een bloedneus. ‘Dan moet je eerst met ze aan de bak’, zegt Louter, ‘want zonder veilige setting kan je niet leren.’ Maar daar kon Louter in het basisonderwijs geen recht aan doen, omdat haar van hogerop werd opgedragen dat ze vooral het curriculum moest behandelen.

De allerlaatste les voor de vakantie wordt juf Judith verrast door haar leerlingen.

In het praktijkonderwijs gaat dat anders. ‘Als hier iets gebeurt in de pauze, dan kan ik alles uit mijn handen laten vallen en adresseren we dat eerst met elkaar. Welzijn staat hier voorop. Pas op het moment dat die stabiliteit er is, kijken we van: oké, hoe gaan we jou een stapje verder brengen?’

Leerlingen die naar het praktijkonderwijs gaan, hebben die veiligheid in het basisonderwijs vaak niet ervaren. Louter ziet leerlingen binnenkomen die denken dat ze niks kunnen en niks zijn, omdat ze hun hele basisschoolcarrière lang het gevoel hebben gehad dat ze faalden. ‘Als je iets heel vaak hoort, gaat het leven in je. Dan ga je geloven dat je lager bent. “O, lukt het weer niet? Ach, ga dan maar naar het praktijkonderwijs.”’

Het is belangrijk dat ouders hun verwachtingen leren loslaten

Om gelijke kansen te bevorderen, hoor je de laatste jaren steeds vaker, zou het goed zijn om in te voeren in het voortgezet onderwijs, en kinderen pas een paar jaar later Dan hebben leerlingen meer tijd om ‘op te klimmen’. Voor praktijkleerlingen zou het bijvoorbeeld betekenen dat ze nog een paar jaar de tijd hebben om toch op het vmbo terecht te komen, maar de keerzijde is ook duidelijk: waarschijnlijk krijgen ze nog een paar jaar te horen dat ze de zwakste van de klas zijn. Op het praktijkonderwijs kunnen ze hun zelfvertrouwen juist opbouwen.

Louter: ‘Leerlingen die hier komen, weten nog niet dat hier een andere benchmark is.’ Met haar collega’s is Louter hard bezig om dat beeld van ‘ik kan niks’ om te zetten naar ‘jij kunt heel veel, hier zien en erkennen we dat wél’.

Praktijkonderwijs? Dat is wel even schrikken

Ik zie dat de theorieles over elektriciteit nog bijna een uur zal duren, dus vraag ik een paar leerlingen of ik ze een voor een even mag spreken buiten het lokaal.

Dionne

Dionne (15) is een van hen. Ze bleef zitten in groep 4 van de basisschool, en kreeg in groep 8 als enige van de klas te horen dat het praktijkonderwijs voor haar de beste optie was. Eerst vond ze dat wel even rot en moest ze erom huilen. Maar, zegt ze nu, op het praktijkonderwijs heeft ze zichzelf ontdekt. ‘Ik durf meer dingen te vragen. En over m’n gevoelens te praten.’

Ze vindt alle mensen hier ontzettend aardig en er wordt niet gepest. Een coach helpt haar het juiste pad te vinden, en dat pad is voor haar: gewoon blij zijn, vrienden kunnen zijn, dat eigenlijk gewoon. Na Accent wil Dionne gaan werken; het lijkt haar leuk om barista te worden.

‘En hoelang doet u dit werk al?’ vraagt Dionne als we weer teruglopen naar het lokaal.

In dat lokaal lezen leerlingen een voor een een stukje uit het theorieboek voor. Stagiair Len stelt vragen.

‘Wat is het belangrijkste woord uit dit stukje tekst?’

‘Stroomkring.’

‘Goed zo.’

‘Welke letter staat voor weerstand?’

‘R.’

‘Precies.’

Ook Quinn (14) wil er wel even tussenuit piepen om me te spreken. ‘Als ik anderhalf uur lang moet luisteren, dan vind ik het niet leuk, dat kan ik gewoon echt niet. Meestal lukt het wel, maar soms denk ik: schiet op, ik wil eruit.’ Als hij deze reportage zou mogen schrijven, zou hij schrijven over de leuke leerkrachten, leuke lessen, en dat het gewoon een leuke school is.

Later wil hij voetbaltrainer worden, of in een café of restaurant werken. Hij vindt het leuk om een babbeltje te maken met mensen, te vragen hoe hun dag was, of ze nog iets te drinken willen. Of hij wil met oude mensen werken, want dan kan je ook veel praten.

Quinn

Toen hij twee jaar geleden in groep 8 zat, had hij eigenlijk naar het vmbo bij hem in het dorp gewild – daar gingen zijn vrienden heen. Maar zijn juf vertelde hem dat dat niet zou gaan lukken. Quinn: ‘Vmbo was ik te laag voor, dus toen moest ik naar praktijk. Ik vond het wel een beetje balen, maar ik had ook zoiets van: ik vind het wel leuk. En toen op de terugweg zijn we nog langs de Mac gegaan.’

Wanneer we weer terugkomen in het lokaal, is Len zijn les aan het afronden. ‘Maak een begrippenlijst’, geeft hij de leerlingen als tip mee, ‘dat maakt de toets een stuk makkelijker.’

Hoger diploma? Hoger salaris

In de pauze spreek ik Margreet Lakerveld, die al vijftien jaar als teamleider werkt op Accent en naar eigen zeggen is ‘aangestoken met het virus van het praktijkonderwijs’.

De opwaartse druk waar Dijkgraaf juist vanaf wilde, wordt ook in het praktijkonderwijs gevoeld, vertelt Lakerveld. Het aantal leerlingen dat na de basisschool doorstroomt naar het praktijkonderwijs nam afgelopen jaar met zo’n 15 procent af Lakerveld heeft daar niet één verklaring voor, maar het zou weleens te maken kunnen hebben met de verwachtingen van ouders. Die willen liever dat hun kind naar het vmbo gaat.

En daar is ook wel wat voor te zeggen. Dijkgraafs waaierdenken is een mooi streven, maar het is niet zo gek dat het onderwijs doordrenkt is van hoog-laagdenken. Hogere diploma’s leiden nu eenmaal tot tal van positieve levensuitkomsten: een een gezonder leven, een

Ook Max (14), die ik tijdens het koekjes bakken sprak, zag dat in. ‘Als je op praktijkonderwijs zit’, zei hij, ‘is het wel iets moeilijker om werk te vinden. Het is best laag.’ En hij wist ook wel dat dat negatief klinkt, maar ‘het is ook wel zo’. Hij zei dat hij het verschil in niveau merkte tussen wat hij op school moet doen en wat zijn broertje op de havo doet. ‘En als je havo doet, dan kom je er veel makkelijker.’

Wat Max de afgelopen jaren op Accent doorkreeg, is dat hij wel iets meer aankan. Vakken als rekenen en Nederlands blijken hem gemakkelijk af te gaan. Later wil hij tennisleraar worden of een opleiding Car Care gaan doen, en misschien wel een combi van beide. Succes is voor hem ‘een huis, goed werk, leuk werk – dat’.

Max

‘En hoelang doet u dit werk al?’

Hoewel leerlingen in het praktijkonderwijs geeft dat geen toegang tot vervolgopleidingen. Praktijkscholen mogen zelf bepalen wat er nodig is om dat diploma te halen. Wel kunnen praktijkleerlingen tijdens hun schooltijd Wie na het praktijkonderwijs door wil studeren, moet beginnen met een entreeopleiding op het mbo – waar

Toch is er ook iets voor te zeggen om bewust voor het praktijkonderwijs te kiezen, wanneer het vmbo ook een optie is. Praktijkscholen hebben meer financiële middelen, en dat betaalt zich uit in extra aandacht. In een praktijkklas zitten gemiddeld dertien leerlingen die terwijl een leraar in het overige voortgezet onderwijs al snel honderdvijftig leerlingen per week ziet.

Elk stapje is groei

Door die intensievere begeleiding in het praktijkonderwijs zijn de normen er veel minder strikt en kunnen leraren een stuk flexibeler zijn. Typerend is dat er met ‘streefdoelen’ wordt gewerkt. Leraren kunnen ervoor kiezen het programma van het speciaal onderwijs te volgen, of dat van het vmbo. Het is mooi als leerlingen een doel halen, maar dat is vanuit de overheid geen vereiste. Leraren kijken per leerling wat hij of zij kan.

En dat brengt rust, zie ik. Hoge verwachtingen van de buitenwereld lijken op Accent langzaamaan plaats te maken voor ontluikend zelfvertrouwen.

‘Het is belangrijk’, zegt teamleider Margreet Lakerveld, ‘dat ouders de verwachtingen die zij en de maatschappij van hun kind hebben leren loslaten.’ Dat ze niet kijken ‘naar wat hoort’, maar ‘naar wat kan’. ‘Dat gaat ook altijd over een stukje rouw’, weet Lakerveld. ‘Jouw kind kan niet worden wat hij wil. Ja, hij wil dokter of verpleegkundige worden, maar dat lukt niet.’ Zo’n 8 procent van de leerlingen op Accent stroomt uit in de 47 procent studeert door op het mbo en 45 procent gaat direct aan het werk.

‘Elk stapje is groei’, legt Lakerveld uit. ‘Dat stapje kan zijn dat je op tijd op je stage leert komen. Of dat je een stukje hout recht kan zagen. Of dat je beleefd antwoord kan geven op een vraag. Het zit in zo veel dingen. Uiteindelijk zijn ouders heel blij als hun kind achttien is en op een goede plek terecht is gekomen, of dat nu een vaste baan is of niet.’ Vorige week sprak Lakerveld nog een moeder die zo blij was dat haar dochter naar de dagbesteding was gegaan. ‘Zo fijn hoe het nu gaat’, had die moeder gezegd. ‘Ze zit nu zo op haar plek.’

Het hart van praktijkonderwijs: stages

In de middag rijd ik naar manege Stal Groenendaal, op twintig minuten van Nijkerk. Daar loopt Cas (18) stage.

Cas

Stages zijn een belangrijk onderdeel van het praktijkonderwijs. Leerlingen beginnen op Accent met stage op school zelf, bijvoorbeeld door koffie en thee rond te brengen in de klassen en papierbakken te legen. Later volgen leerlingen een beroepsopleidende stage bij een bedrijf of organisatie waar ze later graag zouden willen werken, om werknemers- en beroepsvaardigheden op te doen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat leerlingen na een jaar of zes landen in een ‘plaatsingsstage’, bij een bedrijf waar ze op hun achttiende zicht hebben op een contract.

Als ik aankom bij de manege, staat Cas al te wachten. Hij is net klaar een jongen van 23 op zijn paard te helpen. ‘Die is spastisch en moet levenslang in een rolstoel zitten’, legt Cas uit. Cas helpt hem een paar keer per week zijn paard op.

We lopen langs een tafel waaraan een groep jongeren met…

‘Ja, hoe moeten we het noemen?’ zegt de eigenaar van de manege.

‘Afstand tot de arbeidsmarkt’, vult de stagecoördinator aan.

‘Een speciale… speciale hulp…’ zegt de eigenaar van de manege.

‘Een beperking’, zegt Cas.

Een van de jongeren neemt Cas onder luid gegiechel mee een werkruimte in. Wat blijkt: twee van hen hebben zich verstopt. Cas speelt het spelletje mee. ‘Huh?! Ha!’ reageert hij als een van de twee gierend achter een deur vandaan springt, en de ander onder een tafel blijkt te zitten.

We lopen door. Op manege Groenendaal, vertelt Cas, schept hij de stallen leeg, borstelt en voert hij de paarden, snoeit hij het groen, en helpt hij bij de paardrijlessen voor mensen met een beperking.

Dat zijn zusje op het vwo zit, maakt hem niet zo veel uit. ‘Ik zou het niet kunnen, de hele dag in boeken zitten. Mij moet je ook niet op kantoor zetten, daar word ik niet vrolijk van. Laat mij het maar met m’n handen doen en het technische gedeelte oppakken. Dan maak je mij een stuk blijer. Ik ben goed met paarden. Met machines. Met mensen. Ik zie makkelijk wat er aan de hand is.’

Succes = talent + hard werken?

Ik geloof dat ik dat waaierdenken van Dijkgraaf begin te begrijpen.

De afgelopen jaren werd de hooghartigheid van hogeropgeleiden vaak geweten aan de gedachte dat dat succes de som is van talent en hard werken, en werd met die gedachte meermaals ‘We hebben de illusie dat succes je eigen verantwoordelijkheid is’, zei socioloog Thijs Bol onlangs bijvoorbeeld nog in een interview met ‘Maar dan is falen ook je eigen verantwoordelijkheid. Je kiest er dan zelf voor niet succesvol te zijn.’

In het praktijkonderwijs zie ik dat deze discussie – is succes je eigen verdienste of het product van je afkomst? – voorbijgaat aan een veel belangrijkere vraag. Want wat ís succes eigenlijk? En zit in het antwoord op die vraag niet voorál de hooghartigheid van de hogeropgeleiden? Op de vraag of er wel genoeg succes is voor iedereen, antwoordt Bol: ‘Nee.’

Maar succes, leer ik in het praktijkonderwijs, kan beter individueel begrepen worden. Succes is niet wat de maatschappij verwacht, maar een stapje dat je zelf zet. Succes is ook een stukje hout recht leren zagen. Succes is spastisch zijn en kunnen paardrijden. Succes is barista worden. Succes is een overwinning op jezelf, en dus altijd hard werken. Wat is er ontmoedigender dan tegen al die harde werkers te zeggen: nee, dat succes is niet je eigen verdienste? Wat is er hooghartiger dan denken dat iedereen die niet aan jouw verwachting van succes voldoet gefaald heeft?

Vanaf september komt Cas, na een stratenmaker en een logistiek distributiecentrum, in dienst bij Stal Groenendaal. Dan is hij vijf dagen per week op de manege te vinden. Hij heeft er hard voor gewerkt en is er blij mee. Hij wilde altijd al iets met ‘paarden, mensen en planten’ doen.

Cas was al langer een waaierdenker. ‘Dat groepje waar we net bij stonden’, vertelt hij terwijl we uitkijken over de springbak, ‘daar zit ik gewoon bij. Het zit gewoon allemaal een beetje door elkaar. Er wordt niet echt onderscheid gemaakt in wie bij wie zit. Zolang het maar een beetje uitkomt, is het goed.’