Niets is verkoelender dan een plons in de rivier. Hoezo mag dat op veel plekken niet meer?
In Nederland kan vrijwel iedereen zwemmen, en rivieren zijn schoner dan vroeger. Maar juist nu lijken we banger voor water dan ooit. We worden er voortdurend aan herinnerd hoe gevaarlijk natuurwater is, en veel open zwemplekken zijn inmiddels verboden. Wat is hier aan de hand?
Mijn zoontje moest afzwemmen. Bijna juichend sprong hij in het water, dook onder een mat en kwam proestend boven via een rond gat, dat een wak in het ijs moest voorstellen.
Ik was apetrots. Op hem, maar ook op mijn land. Want waar ter wereld krijgen kinderen nu standaard een soort mariniersopleiding waarin ze leren om te duiken onder ijsschotsen? Niet dat het hier nog vaak vriest. Maar toch: als je onder ijs kunt zwemmen, dan red je het overal.
Overal, ja. Maar in de praktijk zwemmen Nederlanders vooral in het kunstmatige chloorwater van een strak betegeld zwembad. De meesten hebben geen benul hoe het voelt als de rivier aan je trekt, of als je tenen waterplanten raken – of was het de snoet van een vis? Nederland heet ‘waterland’, maar we zijn juist doodsbenauwd voor water. Zelfs op zwemles leer je niet zozeer zwemmen, maar juist hoe je ‘na een onverwachte val in het water’ (zoals dat heet in de diplomavereisten)* als de sodemieter weer op het droge komt.
Bijna dagelijks fiets ik op dat droge naar mijn werk, kilometers langs de rivier die tussen het beton en asfalt van de grote stad slingert. De kades zijn kaarsrecht, je kijkt in een ravijn. Ik fiets langs een borrelboot, een pannenkoekenboot, een partyboot; langs terrassen, vrachtschepen, gigantische cruiseschepen. Maar je teen in de rivier steken, dat kan nergens.
Op snikhete zomerdagen is de rivier een ijskoud glas water pal voor je neus waar je alleen maar naar mag staren. Op de schaarse plekken waar je de rivier zou kunnen strelen, staan grote borden: ‘Verboden te zwemmen’.* En wie in de Nieuwe Maas zwemt, zelfs met een zwemboei, kan een boete krijgen van 160 euro.*
Je kunt nooit twee keer in dezelfde rivier stappen, zei de filosoof Heraclitus.* Maar in Rotterdam kan het zelfs niet één keer. Wie ‘wild’ wil zwemmen, moet naar zo’n ganzenkakplas, zo’n blauwalgkweekvijver; naar stilstaand water dat stinkt naar dode vis.
Waterwegen zijn publiek domein, alleen lijken we dat te zijn vergeten
‘De rivier is een snelweg, daar moet je niet met een driewielertje gaan spelen’, hoorde ik eens vanuit het havenbedrijf. En inderdaad: er varen dagelijks ruim driehonderd binnenvaartschepen door het centrum van Rotterdam.* De bodem van de Nieuwe Maas is bijna letterlijk geasfalteerd om verzanding te voorkomen. Een snelweg, ja, dát hebben we ervan gemaakt.
Maar het is zo armoedig om de rivier louter te beschouwen als een transportband voor kolen, olie, containers. De rivier is evengoed een duizenden jaren oud natuurgebied. Waterwegen zijn bovendien publiek domein, je mag er varen met een opblaaskajak. Alleen lijken we dat allemaal vergeten.
Er verdrinken nu tien keer minder Nederlanders dan een eeuw geleden
Laatst sprak ik een vrouw van rond de tachtig, die vertelde hoe het in haar jeugd vrij normaal was om op zomerdagen de Nieuwe Maas over te zwemmen. Gewoon tussen de vrachtschepen door.
Die schepen waren destijds kleiner en trager. Dat verleden hoeft ook niet verheerlijkt. Begin vorige eeuw verdronken er jaarlijks ruim negenhonderd Nederlanders.* Anders gezegd: elke twee jaar een Watersnoodramp aan slachtoffers.* Blader in vooroorlogse kranten en huiver: elke editie bijna standaard verdrinkingsnieuws, soms zelfs twintig in één zomerweekend. Tegenwoordig zijn er gemiddeld ‘slechts’ een kleine negentig verdrinkingen per jaar* (verkeersongelukken, suïcides en buitenlandse slachtoffers niet meegeteld).
Anders gezegd: er verdrinken nu tien keer minder Nederlanders. (Relatief gezien zelfs dertig keer minder mensen, als je de verdriedubbeling van de bevolking meetelt.)
Nu we vrijwel allemaal kunnen zwemmen, is het voor de overheid kennelijk gevaarlijk
Hartstikke mooi. Alleen: hoe komt dat? Vooral doordat Nederlanders nu zwemles krijgen. Pas toen na de oorlog zwemles de standaard werd, daalde het aantal ongelukken spectaculair. Een extra reden om die lessen (weer) gratis aan te bieden aan alle scholieren, en ook aan vluchtelingen en arbeidsmigranten, die nu nog relatief vaak verdrinken.*
Maar juist nu we vrijwel allemaal kunnen zwemmen, zelfs onder een ijsschots door, verbieden we het pootjebaden in riviertjes. Was men vroeger veel te roekeloos, nu is er mijns inziens te veel misplaatste vrees.
In het nieuws lees je vooral over de gevaren. ‘Zwem niet in rivieren, het kan je je leven kosten’, kopt de NOS.* ‘Niet in de rivieren gaan zwemmen. Daar zijn draaikolken, scheepvaart en koudwaterstromen’, benadrukt Rijkswaterstaat zodra het warm wordt.
Maar het ís toch ook levensgevaarlijk in de rivier? Wel als je niet kunt zwemmen of dronken bent. Maar dan is een recreatieplas of zwembad – of gewoon met een wijntje op wandelen langs een kabbelende Amsterdamse gracht* – ook levensgevaarlijk.
En er zijn ook wel degelijk risicovolle riviergedeeltes. De Waal bij Tiel, daar zou ik niet zomaar gaan zwemmen, hooguit pootjebaden.
Daar gaat de rivier allang niet meer ‘traag door oneindig laagland’, zoals Hendrik Marsman in 1936 nog dichtte. Daar hebben we de rivier ten bate van de scheepvaart vergraven tot een waterracebaan.
Zelfs aan zo’n wildwaterbaan vind je trouwens plekken waar je rustig kunt zwemmen. Zie Woudrichem, waar je een strandje hebt met ballenlijn én uitzicht op passerende containerschepen.
Maar wie puur op de mediaberichten let, denkt al gauw dat je in elke rivier meteen wordt meegesleurd zodra je ook maar een teennagel in het water steekt.
Neem het gevaar dat je als zwemmer onder een binnenvaartschip zou worden gezogen.* Dat is een steeds herhaalde mythe. Jaarlijks worden er weliswaar regelmatig zwemmers aangevaren, aldus een factcheck door NRC-journalist en ervaren rivierzwemmer Elsje Jorritsma, ‘maar door jetski’s en motorbootjes, niet door de trage, voorspelbare binnenvaartschepen’.*
Stel dat ik alleen in ‘officieel’ water wil zwemmen, dan kan ik in Rotterdam terecht op slechts drie locaties, en met alle drie is wat mis
De Rijksoverheid voert intussen een waar ontmoedigingsbeleid. Op de overheidssite Zwemwater.nl, met actuele informatie over zwemlocaties, lees je vooral over alle risico’s die je loopt als je buiten een zwembad zwemt. Zoals: kans op zwemmersjeuk, veroorzaakt door larven in poelslakken die in je huid kruipen; de nare ziekte van Weill (met hoge koorts, braken, hoofdpijn), die je kunt oplopen via rattenpis in zwemwater; de ‘vlijmscherpe’ Japanse oester in het Veerse Meer, die ‘diepe vleeswonden’ veroorzaakt die ‘moeilijk zijn schoon te maken’. Om nog te zwijgen van diarree of huiduitslag door chemische stoffen zoals pfas, die ook ‘tot schade op langere termijn [kunnen] leiden’.
Laat ook maar, denk je als argeloze burger. En dat lijkt de bedoeling; de Rijksoverheid zou ‘wild’ zwemmen het liefst verbieden.* Het RIVM heeft intussen al een ‘Wegwijzer wildzwemmen’ ontwikkeld, wat klinkt als wildplassen: fout en vies.
Alsof dat officiële water zo schoon is. Stel dat ik alleen in ‘officieel’ water wil zwemmen, dan kan ik in Rotterdam terecht op slechts drie locaties, en met alle drie is wat mis:
- Bij recreatiegebied de Kralingse Plas, maar daar staat een waarschuwing:* ‘Er zijn meerdere bezoekers met huidklachten na het zwemmen.’
- Het Zwarte Plasje in het deftige Hillegersberg, maar daar moet je lid worden (ongeveer 250 euro voor een gezin met twee kinderen,* een prijzige plons).
- Bij een buitenbad bij de Kralinger Esch kun je alleen lid worden op voordracht van andere leden; bovendien geldt er een negatief zwemadvies vanwege zware pfas-verontreiniging.*
Water is iets wat we moeten vrezen, leren we al jong
Kortom: nergens écht open zwemwater in Rotterdam. Terwijl er water in overvloed is.
Kijk naar de Zwitserse stad Bazel, stroomopwaarts vanuit Rotterdam aan de Rijn: daar bestaat de traditie om je door het water mee te laten voeren met een waterdichte plunjezak voor je kleren (en als drijfmiddel). ‘Men laat zich meedrijven met de stroom, kleren in een plastic tasje, midden tussen de schepen door. Belachelijk, echt bizar’, aldus een Nederlander over de traditie.*
Maar wat ook wel bizar is: dat we in Nederland waterland zo’n angst hebben voor precies datzelfde rivierwater. Zou het met onze eeuwige strijd ertegen te maken hebben?
‘Water, zo leren we op jonge leeftijd, is iets wat je moet vrezen’, schrijft Kirsten van Santen in haar fraaie ode aan het wilde water, Water pakken: Een zwemgeschiedenis. Ze constateert grote cultuurverschillen met de ons omringende landen. ‘Diep vanbinnen zijn Nederlanders doodsbang voor het water dat tegen de dijk klotst, wachtend op het moment om ons op te slokken.’
Daar zit wat in. Dat trauma van watersnoodrampen is niet in een paar generaties weg.
Zolang je de rivier als economische snelweg ziet, zijn zwemmers inderdaad hinderlijk
Toch verklaart het de krampachtige omgang met water maar deels. Want: over zwemmen in zee doen we dan weer niet moeilijk. In zee heb je sterkere stromingen, hogere golven en geniepiger muien dan je in een rivier zult vinden. Er verdrinken jaarlijks vele mensen in zee.* Toch hoor je zelden over de zee wat je wel over bijvoorbeeld de Waal hoort: nooit doen!
Zou er soms iets anders spelen dan veiligheid alleen?
Een antwoord vind ik in de Wateratlas van Rotterdam, met de toekomstplannen van de stad voor de Nieuwe Maas.
In Rotterdam heet de rivier tegenwoordig een ‘centraal park’: zoals je in New York een groene oase hebt, zo heeft Rotterdam een blauwe oase. Fantastisch beeld! Ik begon al te dromen van zwemsteigers en strandjes. Alleen: de rivier blijkt een park waar je alleen maar vanaf de zijlijn naar mag kijken.
In die atlas staan mogelijke Rotterdamse zwemlocaties aangegeven – op zich geweldig. Maar juist de twee ‘wilde’ zwemstrandjes die er nu al zijn – pal aan de rivier – zijn van de kaart verdwenen. Het strandje bij De Esch is straks afgegraven om plaats te maken voor een autobrug; het andere rivierstrandje is straks onderdeel van een hotel, waarbij de vraag is of het publiek toegankelijk blijft. Wel komt er mogelijk een drijvend zwembad.* En een zwemsteiger in een havenbekken.*
Zwemmen in de rivier, dat zogenaamde Central Park betreden, is klaarblijkelijk geen optie. En dan komt de aap uit de mouw: ‘Veilige en efficiënte doorvaart van beroepsvaart op de hoofdvaarweg staat centraal’, is ook in de toekomst nog steeds het uitgangspunt.*
Zolang je de rivier als economische snelweg ziet, zijn zwemmers inderdaad hinderlijk. Je verdient ook niets aan ze. Volgens die logica snap ik ook dat de stad wél voorzieningen aanlegt voor cruiseschepen, wél gifschepen door de stad laat varen, maar dat pootjebaden uit den boze blijft.
Als je gefocust bent op de flow van cargo, mis je wel mooi de extase van ‘wanneer de dingen gaan stromen’, zoals Kirsten van Santen het noemt in haar zwemboek.
De rivier is een magisch wezen waaraan we verwant zijn
Gelukkig zijn er elders tekenen dat de stroomrichting keert. De stad Parijs investeerde bijna 1,5 miljard euro om de Seine schoon te krijgen.* De burgemeester van Parijs zwom in de Seine om te laten zien dat het water schoon is. Ook de Franse minister van Sport plonsde erin. Tuurlijk, olympische zwemmers zullen preventief antibiotica moeten slikken, er schijnt een forse stroming te staan* en harde regen kan voorlopig nog voor problemen zorgen. Maar ik vind het hoopvol: de rivier is daar niet langer louter voor brommende boten.
Ook hier brokkelen de harde kades af. In Nederland verschijnen steeds meer strandjes aan rivieroevers – voor de natuur, weliswaar, maar er komen meteen mensen op af. ‘De grote rivieren worden beetje bij beetje bevrijd uit hun strakke keurslijf van steenbestorting’, constateerde rivierjournalist Wim Eikelboom.*
Nu al moeten vrachtschepen vaart minderen als ze door het stadscentrum van Rotterdam varen (naar 13 kilometer per uur);* dat kan best nog lager. Dan is er van alles mogelijk. Mensen kunnen dippen en dobberen, desnoods keurig achter ballenlijnen.
Vroeger vonden we het normaal dat er autosnelwegen door steden liepen; nu is dat not done. Nog geen halve eeuw geleden gebruikten we de rivier als een riool, we mikten de giftigste troep in het water; tegenwoordig is dat streng verboden. Ons water is gelukkig al veel schoner, het is tijd om erin te duiken.
Je hoeft niet te wachten tot de Olympische Spelen hier zijn. Je hoeft ook geen waterrat in een wetsuit te zijn. Je kunt gewoon naar een van de rivierstrandjes gaan, bijvoorbeeld aan de voet van de Van Brienenoordbrug. Op zomerdagen wemelt het hier van de mensen die de rivier opzoeken. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Hier kun je een bommetje maken in de natuur, het is gratis, je hoeft nergens lid van te worden.
Zelf wandel ik hier ook weleens het water in. Liefst in de schemering, als er weinig mensen zijn en de skyline aan de overzijde aanfloept. Eerst is het water net te koel, maar na een paar minuten slaat de lichaamskachel aan. Daarna worden je gedachten kraakhelder, waarna ze toch weer vervagen, dromerig en gewichtloos worden. Dan merk je dat de rivier een magisch wezen is waaraan je verwant bent.
‘Zwemmen is een indringende manier om aan het grootste leven van de natuur te participeren en tijdelijk de afscheiding van ons “ik” van de natuur te vergeten’, schreef antropoloog Ton Lemaire.*
Zelfs een simpele onderdompeling kan volstaan om dat te beseffen: dat je het volste recht hebt op je plons.