Lang leve de braam, de zondebok van de natuur

Arjen van Veelen
Correspondent Natuur

In de tuin van de buren groeit een braamstruik die met zijn stekelige tentakels over de schutting graait naar mijn bloemenweelde. Knip ik een tentakel af, komt-ie driedubbel terug. Net Herakles in gevecht met de

Vanochtend heb ik verse bramenblaadjes van een tentakel geknipt. Glanzend groen vanboven, wit en viltig aan de onderkant. Ik heb ze gewassen en daarna een kwartier in kokend water laten trekken. When life gives you bramen, make bramenthee.

Dit schrijf ik dus onder invloed. En ik wacht op magie. Want ik wil een ode brengen aan die klotestruik. Ik wil denken aan het licht van augustus en aan knappende capsules vol bramensap in je mond. Aan zoet. Aan zuur. Aan zuurzoet. Aan dat prachtige woord ‘plukken’. En aan van de Ier Seamus Heaney over bramensap: ‘Summer’s blood was in it.

Zomerbloed – maar terwijl ik dit schrijf, in juli, zijn de bramen nog helgroen. Mijn bramenthee smaakt naar andijvie en gras. Naar niemandslandjes langs spoorwegen. Naar heksensoep.

De thee smaakt, kortom, zoals je verwacht. Want samen met de brandnetel staat de braam tegenwoordig symbool voor armoedig woekergroen. Je knikt meteen ‘ja’ als mensen misprijzend zeggen: stikstofnatuur.

Bramen horen gewoon bij Nederland

Op zoek naar smakelijke argumenten voor mijn ode pluk ik dan maar wat zinnen uit het rapport Bramenland Nederland, dat vorige zomer verscheen. Het is geschreven door drie bramenwetenschappers (en -liefhebbers, denk ik).

‘In de stikstofdiscussie worden bramen zonder meer weggezet als aanwijzingen voor verslechtering van de natuur en het landschap’, schrijven ze.

Nederland is een schatkamer van tweehonderd verschillende bramensoorten

Als bramen woekeren, heeft dat vaak niets met stikstof te maken. Maar bijvoorbeeld met oud bos, waarin het bladerdek afneemt en er dus meer lichtinval is. En andersom: je hebt volop natuur die wel degelijk geteisterd wordt door stikstof, maar waar je geen braam aantreft, zoals bepaalde Veluwse bossen.

Bramen zijn juist erg goed voor de biodiversiteit, pluk ik ook uit het rapport. Nederland is een schatkamer van met elk een eigen beharing, bestekeling en poëtische naam: van de harige koepelbraam en de peterseliebraam tot aan de rivierviltbraam en de egelschuilbraam. Sommige zeldzaam, andere alomtegenwoordig.

Bramen horen gewoon bij Nederland, stellen de auteurs. Bramen leveren niet alleen nectar en vruchten, maar ook rustplekken. Juist die ondoordringbare koepels zijn safespaces voor veel dieren. Soortnamen als braamsluiper of braamkikker komen niet uit het niets.

Deze braam lijkt wel degelijk op rooftocht

Al plukkend uit het rapport dunkt me dat ik de conclusies alleen maar hoef te kopiëren en mijn ode is af – tot ik stuit op de De Rubus armeniacus.

De armeniacus is een invasieve exoot, vermoedelijk uit Armenië, hier ontsnapt via fruitteelt of volkstuinen (of via tuincentra, waar de struik nog altijd wordt verkocht). Deze braam lijkt wel degelijk op rooftocht in Nederland. Met name in de Randstad: zie je daar een braamstruik, dikke kans dat het de dijkviltbraam is.

‘Bestrijd dijkviltbraam in een zo vroeg mogelijk stadium’, lees ik in En: ‘In grote delen van Laag Nederland lijkt de strijd tegen dijkviltbraam al verloren [...]’.

De dijkviltbraam is minstens zo problematisch als de Japanse duizendknoop, gewijd aan bestrijding van de vreemdeling.

Een van de problemen: het ontstaan van verstikkende ‘monodominante dijkviltbraamstruwelen’. Methoden om deze soort te vermoorden: wegbranden, verdrinken, chemische wapens, bevriezen,

Zodra mensen beginnen over het bestrijden van ‘invasieve exoten’ is het oppassen geblazen. De de en niet te vergeten de mens zelf zijn in Europa invasieve exoten. Maar ze (we?) horen er nu bij.

De rivierkreeft en de Japanse oester gelden nu als delicatesse. Zelfs de Japanse duizendknoop werd onlangs welkom geheten met een dus dan zal het de halsbandparkiet en de hoornaar ook wel zo vergaan.

Elke braam is een traktatie

Een poosje geleden lag ik op een mooie zomerdag in een oud weilandje in de zon naast een bijna menshoge muur van bramen. Zo’n vervloekt ‘monodominant dijkviltbraamstruweel’, dus. Maar dit groene prikkeldraad was bespikkeld met roze bloemen – ik lag in het schilderij Boomgaard met rozen

Rondom de oudroze bloemen met hun cartooneske wimpers dansten bijen, hommels, wespen, kevers, vlinders. Allemaal stomdronken. En dan moesten de struiken nog vrucht zetten, het sappigste zomervuurwerk zou nog komen. Elke braam een traktatie voor een vogel, een marter, een mens.

Er bestaat een legende over de duivel die uit de hemel valt en in een stekelige braamstruik terechtkomt, Maar we moeten niet zo dom zijn als de duivel. We moeten de vruchten plukken.