Meer dan stereotypen en statistieken: waarom de verhalen van migranten verteld moeten worden

Hizir Cengiz
Gastcorrespondent Afkomst

In een politiek klimaat waarin de migrant wordt gereduceerd tot een gevaarlijk stereotype of een handige arbeidskracht, is het belangrijker dan ooit om ruimte te maken voor persoonlijke verhalen van migranten. Zoals het verhaal van mijn moeder.

Lang dacht ik dat mijn moeder, zoals iedere migrant, zielig was, omdat ze haar geboorteplek heeft verlaten. Maar er is weinig zo moedig als vertrekken.

Mijn moeder verliet Turkije omdat ze dacht dat ze hier zou kunnen werken. In ons geboortedorp was er weinig te doen. Al is de zorg dragen voor een gezin van vijf kinderen, als enige ouder, werk zat. Maar je kunt er geen kip of brood mee kopen, je krijgt geen loon, laat staan een pensioen.

En ze vertrok naar Nederland omdat er niet alleen voor haar, maar ook voor ons, de kinderen, meer kansen waren. Zoals wat ze essentieel vond.

Daarnaast wilde ze dat we bij onze vader konden zijn. Hij werkte inmiddels in Nederland. Ze wist: een kind, ongeacht zijn leeftijd, is vrijwel altijd het beste af bij beide ouders.

Wie migreert, beeldt zich in dat er (meer) geluk kan zijn, het veiliger kan worden, en fijner, zelfs tussen vreemden. Diegene neemt zich voor opnieuw te beginnen, zich dan in te zetten voor de samenleving, de kansen te pakken, zichzelf te ontplooien. Dat zegt ontiegelijk veel over hoe iemand naar zichzelf en de wereld kijkt; dat getuigt van zelfvertrouwen en een sterke verbeeldingskracht.

Vervolgens maakt iemand de keuze zijn dierbaren achter te laten en de vertrouwde omgeving te verruilen voor een nieuwe plek, zonder garanties, zonder te weten waar je zult eindigen.

Nu pas zie ik in dat vertrekken niet zielig, maar groots is.

Alleen: dat dappere, dat zelfvertrouwen en die verbeeldingskracht van een migrant worden nimmer genoemd in het politieke debat, nooit erkend, niet geëerd.

Het narratief dat de boventoon voert in het publieke debat over asiel en migratie: de migrant is een bedreiging voor de nationale veiligheid, voor vrouwen, de genen van Nederland, de normen en waarden. Op z’n minst is de migrant triest. Dit narratief is zo sterk dat zelfs ik neerkeek op mijn moeder.

Het gedachtegoed dat openlijk verspreid wordt, gaat steeds verder. De PVV die stelselmatig migranten wegzet als crimineel en staatsgevaarlijk, levert de verantwoordelijke minister: Zij gaat nu over vreemdelingenzaken, asiel, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, grensbewaking, internationaal migratiebeleid en het migratiepact van de Europese Unie.

In dit klimaat is er haast geen ruimte voor persoonlijke verhalen van migranten, over hun karakter, hun jeugd, de keuzes die ze ooit hebben gemaakt, hun menselijke – en dus universele – gevoelens, hun moed, hun herinneringen.

Terwijl die verhalen gedeeld moeten worden. Juist nu, wanneer migranten worden teruggebracht tot cijfers, als tegenwicht tegen het frame dat het van die rechts-radicale partij die de meeste zetels in het hart van de democratie bezit en de Kamervoorzitter en de minister van Asiel en Migratie levert.

Een van mijn eerste herinneringen in Nederland is een harde gil van mijn moeder. We stonden in een belhuis. Ze had net van een familielid aan de andere kant van de lijn te horen gekregen dat opa, haar vader, was overleden.

Moeder kon niet bij de begrafenis zijn. Er was geen geld voor een vlucht naar Turkije. Ook toen oma, haar moeder, overleed, kon ze haar geen laatste groet brengen. Dat verdriet draagt ze nog altijd met zich mee. We spreken er niet over. Ik hoor haar er wel over vertellen als ze belt met haar zus en schoonzus in Turkije.

Ik leerde: de keuze om te vertrekken zal je nog lang raken, zelfs je rouwproces – en nog meer leerde ik dat rouw geen grenzen kent.

Die ene keer op vakantie bezochten we samen hun graven. Nooit had ik haar zo hard horen huilen. Ze kon pas afscheid nemen in Turkije.

Mijn vader en moeder hadden het niet goed samen. Toen we naar een andere Haagse wijk verhuisden, zonder hem, trachtte mijn moeder de Nederlandse taal machtig te worden. Ze begon met taallessen.

Maar de woorden en grammatica bleven niet hangen. Ze was elders met haar hoofd: bij de taken thuis en haar gewelddadige verleden dat we ‘huiselijk’ noemden. Bovendien: waar was het voor nodig? In de buurt kocht ze haar brood bij een Turkssprekende man, en met de buren die geen Turks spraken communiceerde ze met haar glimlach, ‘goed’ en ‘dank je wel’.

Toch deed ze haar best om door te gaan, ook zonder de Nederlandse taal.

Met schoonmaakwerk koos ze er opnieuw voor haar leven, en zo ook dat van mij, te verbeteren, en dat getuigt van moed

Ze had al eens als baan onder andere groente geplukt. En ik herinner me dat ze als extra baantje schoonmaakwerk wilde doen. Ik, ongeveer zes jaar oud, ging met haar mee als tolk, omdat ik het Nederlands in no time leerde, door het spelen in de poppenhoek, het zingen van de liedjes in de kleuterklas en het maken van puzzels. Mijn moeder was trots op me.

We werden opgepikt bij de supermarkt achter ons huis. In een glimmende, zwarte auto. Nog nooit had ik in zo’n coole bak gezeten. We reden naar het huis van de bestuurder, waar moeder zou schoonmaken.

Dat baantje had ze zelf geregeld, via de eigenares van de supermarkt in de buurt, omdat ze minder afhankelijk van mijn vader wilde zijn. Het was de feminist in haar, die ze als kind al was: in ons geboortedorp demonstreerde ze voor het recht van meisjes om naar school te gaan.

Lang vond ik het onbegrijpelijk dat ze ervoor koos mij destijds als tolk mee te nemen, dat ze het überhaupt in haar hoofd had gehaald om als vrouw die de Nederlandse taal niet sprak bij een wildvreemde thuis schoon te maken.

Nu denk ik: had ik iets anders kunnen verwachten van iemand die haar dorp, district, jeugd en taal achterliet?

Met dat schoonmaakwerk koos ze er opnieuw voor haar leven, en zo ook dat van mij, te verbeteren, kansen op te zoeken, en ook dat getuigt van moed.

Ik ontwaar een patroon als er positief en goedbedoeld over migranten wordt gesproken. Waardigheid en menselijkheid worden afgemeten aan diploma’s, titels, de hoogte van de behaalde top.

Toen ik laatst bij een tentoonstelling van het Haags Gemeentearchief en Stichting Avrasya was, besefte ik opeens hoe onzichtbaar de geschiedenis van vrouwen als mijn moeder is in Nederland. In de zaal hingen de foto’s en verhalen van Turkse vrouwen die voor hun veiligheid of in het kader van gezinshereniging

Verfrissend, vond ik de tentoonstelling. Wie aan arbeidsmigranten uit Turkije denkt, ziet mannen met een dikke snor voor zich. In elk geval: mannen. Alsof de eerste paar generaties vrouwen die naar Nederland kwamen niet hebben gezwoegd in kantoorpanden en fabrieken. Hoezo krijgen deze vrouwen zo weinig ruimte?

Al voelde ik ook ongemak. De vrouwen in deze tentoonstelling zijn in zekere zin succesvol: zij of hun kinderen hebben diploma’s of een eigen bedrijf, of ze zijn op een andere manier geslaagd in het leven. Terecht en belangrijk, dat zij zijn geportretteerd. Maar word je als migrant ook als mens en volwaardig gezien als je niet die titels en diploma’s hebt? Ben je dan ook geslaagd als migrant?

Een tijdje geleden verhuisde mijn opnieuw naar een andere wijk. Ze leerde vliegensvlug een aantal Turkssprekende mensen uit de buurt kennen. Hier is ze nog niet verdwaald. Die ene keer dat moeder wel verdwaalde, kon een onbekende man haar vertellen dat ze aan het eind van de straat naar rechts en dan rechtdoor moest om thuis te komen. Ze kon de straatnamen op de borden lezen, maar had grote moeite de straten te plaatsen.

Ik vind het moeilijk als mensen wegkwijnen door hun herinneringen, in plaats van dat ze hun waardigheid en menselijkheid ermee bevestigen

Als degene of datgene waarnaar de straat is vernoemd je niets zegt of je ergens geen herinneringen hebt opgedaan, als je er geen vrienden hebt wonen, geen referentiekaders hebt,

Ze weet nu de weg naar het winkelcentrum te vinden. In haar uppie gaat ze op pad om bij de Wibra garen te kopen, zo vertelde ze onlangs trots. Daarna haalde ze haar tas vol met verschillende kleuren garen tevoorschijn. Inmiddels heeft ze haar eerste werkjes gehaakt, truien voor haar kleinkinderen. Het haken brengt haar terug naar Turkije: als tiener haakte ze al.

Ze wil terug. Ze moet, zei ze een paar weken geleden. Terug naar ons geboortedorp, voor de laatste periode van haar leven, omdat ze daar oud hoort te worden.

Mijn moeder mikt dus op Turkije. Misschien omdat je van een afstand de rimpels en littekens niet ziet.

Ik zuchtte en pufte en zei dat ze daar niks te zoeken heeft. Dat iedereen uit ons geboortedorp juist naar Europa vertrekt of ernaar verlangt. Ik vind het moeilijk als mensen wegkwijnen door hun herinneringen, in plaats van dat ze hun waardigheid en menselijkheid ermee bevestigen.

Maar, in alle eerlijkheid: ik herken het ook, die heimwee.

Al is mijn heimwee vooral een vlucht, Hier waar de grootste partij in de Tweede Kamer migranten en hun kinderen stelselmatig kleineert, beschimpt en hun waardigheid probeert te ontnemen. Na de verkiezingen in Nederland begonnen een aantal vrienden ook al over vertrekken.

Maar ik zou zelf nu niet kunnen teruggaan naar Turkije en kunnen aarden in mijn geboortedorp. Ik zou niet kunnen doen wat mijn moeder en velen van haar generatie zestig jaar geleden deden: vanuit Turkije hierheen komen, hun geboorteplek verlaten. Ik heb hun moed en verbeeldingskracht niet.

Ik hoop dat als mijn moeder minder ver terugdenkt, ze geen heimwee ervaart, maar trots. Trots omdat ze ervoor koos weg te gaan, trots omdat ze zich staande heeft gehouden, ondanks alles, trots omdat ze niet opgeeft, nog altijd niet. Ik hoop dat ze trots ervaart vanwege haar lef.