Waarom een nieuwe babyboom geen oplossing is voor de vergrijzing (maar deze maatregelen wel)
Door de vergrijzing hebben we in Nederland een steeds groter tekort aan vakmensen in vitale beroepen: loodgieters, leraren, dokters. Helpt het als we het geboortecijfer opkrikken? Op de lange termijn wel, maar daar hebben we nú niks aan. Waaraan dan wel? Slimmer onderwijsbeleid en gerichte arbeidsmigratie.
We krijgen in Nederland inmiddels twee keer zo weinig kinderen als in de jaren vijftig. Nadat de anticonceptiepil zijn intrede deed in de jaren zestig, maakte het geboortecijfer een abrupte duikvlucht: in acht jaar tijd was er een daling van bijna 20 procent.* En die daling levert nu twee grote problemen op:
- Er zijn groeiende personeelstekorten in vitale beroepen. We hebben niet genoeg verpleegkundigen, loodgieters, leraren, bouwvakkers, tandartsen, ICT’ers of installateurs van zonnepanelen en warmtepompen. Het gevaar is dat Nederland een land van wachtlijsten wordt – of al is.
- Zorg kost steeds meer tijd en geld, maar die wordt geleverd door steeds minder mensen. In 1950 stonden er tegenover elke 65-plusser maar liefst zeven mensen in de leeftijd van 20 tot 64 jaar. Nu zijn dat er drie, over twintig jaar nog maar twee.* De verzorgingsstaat staat dus onder druk.
Pieter Omtzigt, voorman van Nieuw Sociaal Contract, hield begin deze maand de HJ Schoo-lezing, waarin hij zijn zorgen uitsprak: ‘We hebben heel lang het debat over demografie vermeden. En dan vooral het debat over het lage geboortecijfer in Europa [...] We kunnen dat niet blijven doen.’ Zijn woorden zorgden voor veel discussie* over het thema geboortepolitiek.
Waar is het krijgen van meer kinderen wel en niet een oplossing voor, en wat kunnen we nú nog doen om deze demografische uitdagingen het hoofd te bieden? Wie eerlijk naar die vragen kijkt, ziet dat een mogelijk antwoord niet in de wieg, maar op scholen en in het buitenland ligt.
Wippen tegen vergrijzing: too little, too late
Op het eerste gezicht lijkt het eenvoudig: de demografische problemen zijn het gevolg van een dalend geboortecijfer, dus we moeten dat cijfer weer opkrikken. Misschien is dit extra aantrekkelijk voor christendemocraten als Omtzigt. De Bijbel is immers duidelijk: ‘Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar’ (Genesis 1:28).*
Dit is geen gekke gedachte. Als het geboortecijfer de komende jaren nog een keer zo instort als in de jaren zestig, zitten we over veertig jaar nog steeds met deze sores. Dat is niet ondenkbaar, want de afgelopen paar jaar laat het geboortecijfer een flinke daling zien, van 1,8 kinderen in 2010 tot 1,43 in 2023.*
Maar een hoger geboortecijfer vormt geen oplossing voor de problemen in de komende twintig jaar. Integendeel: als we over drie jaar meer kinderen krijgen, betekent dit de komende jaren juist mínder voltijd werkende volwassenen. Want kinderen hebben – net als ouderen – zorg nodig van familie en geld van de staat. Pas na twintig tot vijfentwintig jaar gaan ze bijdragen aan de schatkist, en zelf zorgtaken overnemen. In demografentaal: op de korte termijn halen baby’s niet de grijze druk van de maatschappij af, maar voegen ze daar groene druk aan toe.
Internationaal vergelijkend onderzoek laat zien dat het geboortecijfer moeilijk te beïnvloeden is met financiële prikkels
Het is voor beleidsmakers belangrijk om die tijdlijn te begrijpen. Als zij aan knoppen gaan draaien in de hoop dat wij meer kinderen op de wereld zetten, helpt dat Nederland de komende decennia niet tegen de twee grote demografische problemen: een verzwakte verzorgingsstaat en forse personeelstekorten. Dergelijke ingrepen kunnen in het beste geval een vergrijzingsgolf in de verre toekomst enigszins temperen.
En zelfs dat is discutabel, want geboortepolitiek blijkt zo makkelijk nog niet.
De keuze voor een kind draait om veel meer dan geld
De overheid kan dingen doen die het makkelijker maken om meer kinderen te krijgen. Denk aan het verminderen van de kosten van kinderopvang, (beter) betaald ouderschapsverlof of een hogere kindertoeslag. Je zou kunnen denken dat het geboortecijfer toeneemt wanneer de overheid het financieel makkelijker maakt om een gezin te stichten.
Maar internationaal vergelijkend onderzoek laat zien dat het geboortecijfer moeilijk te beïnvloeden is met financiële prikkels. Vrijwel alle rijke westerse landen hebben de afgelopen veertig jaar méér geld uitgegeven aan beleid dat het krijgen en opvoeden van kinderen fiscaal aantrekkelijker maakt. En niet zo’n beetje ook: in de OESO-landen verdrievoudigden die uitgaven. Maar het geboortecijfer steeg niet mee. Integendeel: het daalde vrijwel overal.
Zelfs radicaal beleid haalt weinig uit. Zuid-Korea, het land met het laagste geboortecijfer ter wereld, heeft in de afgelopen twintig jaar meer dan 135 miljard euro uitgegeven om meer baby’s te krijgen.* Dat is meer dan Nederland de afgelopen tien jaar heeft uitgegeven aan defensie.* Maar onderzoek toont aan dat dit geld vooral terechtkomt bij stellen die toch al kinderen wilden krijgen,* en dat het budget nog véél groter zou moeten zijn om de gewenste vruchtbaarheidscijfers te halen.
Ook Hongarije heeft een hele rits aan maatregelen doorgevoerd en zag het geboortecijfer iets stijgen. Maar dat land geeft 5 procent van zijn bbp uit aan dit beleid.* Dat klinkt misschien als niet zoveel, maar in Nederland zit je daarmee aan de helft van alle inkomstenbelasting. En het geboortecijfer van Hongarije ligt amper hoger dan dat van Nederland.*
Wat blijkt: de keuze voor een kind draait om veel meer dan geld. Het is vooral een culturele kwestie.
Het geboortecijfer van een land vertoont bijvoorbeeld een sterkere correlatie met het percentage volwassenen dat samenwoont als stel, dan met de kosten van kinderopvang. Ook de tijd die moeders besteden aan actieve opvoeding blijkt een betere voorspeller van het geboortecijfer te zijn dan overheidsuitgaven voor geboortepolitiek: hoe méér actieve opvoeding, des te láger het geboortecijfer.*
Nog zo’n sterke voorspeller van het geboortecijfer? De mate waarin mánnen bijdragen aan huishoudelijke taken en kinderopvang ten opzichte van vrouwen. Zuid-Korea kan nog zoveel financiële middelen inzetten, zolang de conservatieve rolverdeling tussen man en vrouw en de veeleisende opvoedcultuur in stand blijven, zal het geboortecijfer blijven dalen.*
Culturele factoren blijken doorslaggevender te zijn dan economische prikkels. De overheid kan wel de geldkraan voor ouders openzetten, maar het is lastiger om de ongelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen bij het opvoeden of een cultuur van tiger parenting (die potentiële ouders afschrikt) aan te pakken.
Een serieus debat over demografische kwesties vereist daarom een bredere blik. We moeten ons afvragen hoe we de verzorgingsstaat betaalbaar kunnen houden en personeelstekorten kunnen tegengaan, zónder afhankelijk te zijn van een hoger aantal baby’s.
Wat de overheid wel kan doen: sturen op vitale beroepen
Laten we eerst kijken naar arbeidstekorten. Vakmensen worden niet geboren – ze worden opgeleid. Beleidsmakers hebben de mogelijkheid om direct na de middelbare school te zorgen voor voldoende instroom. Zo gebruik je de bestaande beroepsbevolking om te voorkomen dat het land vastloopt.
Enerzijds wil je studenten aanmoedigen voor een ‘tekortstudie’ te kiezen. Bij defensie hoef je je tijdens je opleiding geen zorgen te maken over bijbaantjes om rond te komen. Je ontvangt namelijk al tijdens het studeren een salaris,* krijgt je studiekosten vergoed en geniet van diverse extra’s, zoals een laptop, kleding en excursies.* Het leger is dusdanig essentieel dat de staat bereid is fors te investeren in het aantrekken van voldoende personeel.
Dit aantrekkelijk maken van een opleiding zou ook bij andere studies kunnen. Opmerkelijk genoeg zien we hier vaak het omgekeerde. Voor een studie tot verpleegkundige moet je jaarlijks ruim 2.500 euro collegegeld betalen,* nog los van de kosten voor levensonderhoud.
In tegenstelling tot geboortepolitiek, hoef je bij toekomstgericht onderwijsbeleid geen 25 jaar te wachten op de eerste resultaten
Waarom zouden we bij deze cruciale beroepsgroepen niet net zulke stimulerende maatregelen treffen als bij defensie om jong talent aan te trekken? Dat is laaghangend fruit.
Tegelijkertijd zijn er te veel studenten die kiezen voor studies als archeologie en kunstgeschiedenis.* Natuurlijk, allemaal waardevolle beroepen, maar het aantal afgestudeerden overtreft de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Deze opleidingen zouden best wat minder studenten kunnen hebben, zonder dat de samenleving er grote nadelen van ondervindt.
Naast het aantrekkelijker maken van tekortstudies, kunnen we ook een numerus fixus instellen op ‘overstroomstudies’. Misschien wordt het dan nog aantrekkelijker om voor een cruciaal beroep te kiezen. In ieder geval creëren we op deze manier ruimte voor opleidingen die essentieel zijn voor de samenleving en tegelijkertijd moeite hebben nieuwe studenten aan te trekken. En in tegenstelling tot geboortepolitiek, hoef je bij toekomstgericht onderwijsbeleid geen 25 jaar te wachten op de eerste resultaten.
Wat de overheid wel kan doen: strijden om vakmensen
Een andere oplossing die nu voorhanden is, heeft te maken met het onvermijdelijke m-woord. Of je het nu leuk vindt of niet: zonder nieuwe migranten is het haast onmogelijk om personeelstekorten op te vullen en de zorg behapbaar te houden.
De afgelopen jaren is er een internationale strijd om vakmensen losgebarsten. Amerikanen, Britten, Duitsers, Polen, Japanners en Canadezen namen allemaal bijzondere maatregelen om hun land aantrekkelijker te maken voor arbeidsmigranten.
Zelfs de Italiaanse premier Giorgia Meloni, die jarenlang scherp ageerde tegen immigratie, keurde het stilletjes goed dat er tussen 2023 en 2025 nog eens 452.000 werknemers van buiten de EU het land binnenkomen.*
Een kritische lezer zal tegenwerpen dat ongeveer twee op de drie Nederlandse kiezers willen dat het nieuwe kabinet juist meer doet om immigratie terug te dringen.* Het staat buiten kijf dat veel mensen ontevreden zijn met het immigratie- en integratiebeleid van de afgelopen decennia. Maar dat gaat over álle immigratie samen.
Onderzoek laat ook zien dat een meerderheid van de Nederlanders gelooft dat sommige sectoren alleen kunnen functioneren dankzij werknemers uit het buitenland. Tien jaar geleden was dat nog een minderheid: 41 procent.
Beleidsmakers staan voor een keuze: ze kunnen hun kop in het zand steken of gericht vakmensen werven die bijdragen aan de brede welvaart van Nederland. Het laatste is goed uit te leggen aan kiezers, mits de lusten en lasten eerlijk worden verdeeld tussen rijken en armen, theoretisch en praktisch opgeleiden, en stad en platteland. Dit vereist een breuk met de afgelopen jaren, waarin migratie vooral de welgestelden ten goede kwam en de problemen vaak werden afgewenteld op kwetsbare groepen.*
Sommigen vrezen dat migratie als middel tegen een verzwakte verzorgingsstaat een piramidespel is en dat we het probleem alleen maar doorschuiven als we veel mensen binnenlaten. Want deze mensen hebben zelf ook zorg nodig (en een woning, bijvoorbeeld). Dit kritiekpunt blijft niet overeind als we arbeidsmigranten inzetten om de harde klap van de vergrijzing te spreiden over een langere tijd en zo te verzachten, in plaats van hen te gebruiken om de vergrijzing volledig te compenseren.
Dan heb je nog het bezwaar van braindrain uit andere landen: het vertrek van hoogopgeleide en getalenteerde mensen uit ontwikkelingslanden naar rijkere landen. Dat bezwaar kan reëel zijn, maar daar staat heel veel tegenover: zowel de enorme welvaartssprong die arbeidsmigranten maken als de hoeveelheid geld die ze terugsturen naar hun land van herkomst.
Wie denkt dat de oplossing voor het probleem van ons lage geboortecijfer in geboortepolitiek ligt, zal bedrogen uitkomen. Wat we nodig hebben, zijn beleidsmakers die ons onderwijssysteem beter durven af te stemmen op de arbeidsmarkt en die er niet voor terugdeinzen te pleiten voor versterking van buitenaf.
Geen ‘baarbonus’, maar scholing en buitenlandse vakmensen verdienen onze volle aandacht.