Wat er verloren gaat als bijna alles te koop is (en het kabinet de btw op kunst en cultuur verhoogt)
Een geschenk smeedt een band tussen gever en ontvanger. Als je iets verkoopt, bewaar je juist afstand. Zo bezien is het veelzeggend dat tegenwoordig bijna alles te koop is. Zelfs ‘onbetaalbare’ dingen, zoals goede zorg of kunst en cultuur. Wat verbindt ons nog als overal een prijs op wordt geplakt?
Stel: je wint een Oscar.
Na een paar jaar raakt je carrière desondanks in het slop en wil je dat gouden beeldje verpatsen. Maar dat mag niet. De officiële statuten van de Academy Awards vermelden expliciet dat winnaars het beeldje wel mogen weggeven, maar het niet mogen verkopen. Als ze ervanaf willen, moeten ze het schenken, óf het voor het symbolische schijntje van 1 dollar aanbieden aan de Academy zelf.* En die beperking geldt ook voor hun erfgenamen, of voor degene aan wie ze het beeldje cadeau doen.
Kortom: een Oscarbeeldje is geen koopwaar. Het is een geschenk – je mag het doorgeven, maar verkopen is taboe.
Tussen geven en verkopen ligt een gevoelig verschil. Er worden fora en adviescolumns volgeschreven over vragen als: Mag je een ongewenst cadeau op Marktplaats verkopen? Waarom kunnen mensen kwaad worden van een te gul geschenk? En is het immoreel om iets te verkopen aan een vriend?
Op het moment dat je een object de onzichtbare grens tussen geschenk en koopwaar over duwt, gebeurt er iets wat we meestal niet helemaal begrijpen, maar waarvan we voelen dat het een groot sociaal gewicht heeft.
Geven smeedt een band, verkopen bewaart afstand
Wat is het verschil tussen een geschenk en een verkoop?
Geld stelt ons in staat om dingen uit te wisselen zonder een relatie aan te gaan. Als ik de bakker de afgesproken prijs betaal voor zijn brood, hoef ik niet het gevoel te hebben dat ik die man iets verschuldigd ben. (Dat is ook wat betaalde seks voor sommige mensen aantrekkelijk maakt: no strings attached.)
Om die reden kan vragen om een betaling ook het signaal afgeven dat je geen relatie hebt, of wilt aangaan. Als ik pannenkoeken bak en ze met Koningsdag voor een euro aan voorbijgangers verkoop, kijkt niemand daarvan op. Maar als ik diezelfde pannenkoeken serveer als mijn zus komt eten, en ook haar vervolgens vraag om te betalen voor haar portie, is diezelfde transactie een soort oorlogsverklaring.
Geven smeedt mensen juist samen. Als je gift op wedergift stapelt, en die uitwisseling binnen een gemeenschap eindeloos herhaalt, dan schept dat een fijnmazig netwerk van verbanden. Het is alsof de weg die een geschenk aflegt van de een naar de ander een draadje achterlaat, als spinrag: nauwelijks zichtbaar, maar verrassend sterk.
Dit essay gaat over het web dat ontstaat wanneer geschenken worden uitgewisseld. Ik wil bekijken waar het allemaal glinstert, waar het wordt doorgeknipt, en waarom.
Wat me daarbij vooral fascineert, zijn dingen die niet te koop zijn (talent, liefde). En ook: dingen die we als koopwaar behandelen, maar die niet helemaal lekker lijken te passen in het economische systeem. Bijvoorbeeld omdat ze met subsidies in de lucht gehouden worden, zoals kunst en wetenschap. Of omdat hun status als ‘eigendom’ omstreden is. Wat betekent het bijvoorbeeld om te zeggen dat een stuk aarde ‘van jou’ is? En mag je je eigen bloed of organen verkopen?
Kortom: ik wil kijken naar dingen die we meestal niet op die manier zien, omdat er geen strik omheen zit, maar die – helemaal of deels – geschenken zijn, en wat dat betekent.
Aan sommige dingen mag je geen prijskaartje hangen
Ik begon na te denken over geschenken door een boek uit 1979: The Gift. Daarin buigt de Amerikaanse dichter Lewis Hyde zich over de grenzen van de marktlogica.
Hij vertelt bijvoorbeeld over een automodel uit de jaren zeventig: de Ford Pinto. Bij die auto zat de tank vlak achter de bumper, met als gevolg dat een kleine botsing al genoeg was om de hele boel te laten exploderen. Levensgevaarlijk, en dat wisten de mensen van Ford. Maar de auto veiliger maken kostte geld. Om precies te zijn: 11 dollar extra per auto. Wat te doen?
Het bedrijf maakte een kosten-batenanalyse. Zonder de ingreep, schatte men, zouden er 180 mensen per jaar levend verbranden in een Pinto. Dat zou medische kosten betekenen, juridische kosten, het productiviteitsverlies moest worden meegeteld, en zo’n begrafenis kost ook wat. Het totale prijskaartje: zo’n 200.000 dollar per dode.* Met als saillantste kostenpost: 10.000 dollar voor ‘de pijn en het leed van het slachtoffer’.
Wat verliezen we door winst te maken op alles?
Een koopje, als je het afzette tegen de gestegen productiekosten van de veiligere auto. En dus werd het automodel op de markt gebracht zónder dat extra veiligheidsonderdeel. In de jaren daarop zouden zo’n 500 mensen levend verbranden in een Ford Pinto.*
Waarschijnlijk rijzen de haren je te berge als je dat leest. Er zijn dingen waarvan bijna iedereen voelt: daarvoor mag je geen prijs vaststellen. Er zijn dingen die je niet als koopwaar mag behandelen, stelt Hyde. Doe je dat wel, dan voelt dat als heiligschennis.
Is er in dat opzicht nog iets heilig? En wat verliezen we door winst te maken op alles?
Een economie van giften en wedergiften
Om dat uit te leggen, begint Hyde zijn essay met een uiteenzetting over bestaande en vroegere geschenkeconomieën. In zo’n economie circuleren geen goederen, maar giften. Men koopt en verkoopt niet; men geeft en ontvangt.
Natuurlijk gelden er in zo’n economie ook bepaalde regels: je wordt geacht weg te geven wat je hebt, aan te nemen wat je krijgt en een gift te beantwoorden met een gift. Nieuwe weelde die in zo’n geschenkeconomie wordt ingebracht – bijvoorbeeld een fiks geldbedrag of een honderdtal bijzondere schelpen – raakt binnen de kortste keren tot in de uithoeken van die gemeenschap verspreid, zo schrijft Hyde.
De belangrijkste regel bij geschenken is namelijk: the gift must always move. Elke gift moet worden doorgegeven.
Bezit en status werken in zo’n economie heel anders: de belangrijkste persoon in een gemeenschap is niet degene die het meeste oppot, maar degene die het meeste weggeeft. Omdat niemand bezit oppot en geld niet of nauwelijks een rol speelt, zijn zulke economieën in zekere zin straatarm. En tegelijk: omdat alle goederen rondgaan, zijn ze welvarend.
Al dat geven kent wel een grens. Er zijn bijvoorbeeld volken die onderling geen eten verhandelen, maar wel aan mensen ‘van buiten’. Het punt waarop je goederen gaat verkopen, schrijft Hyde, is de grens van de groep.
Daarom is het dus ongepast om een pannenkoek te verkopen aan je zus. Met dat gebaar zeg je eigenlijk: ‘Wij horen niet bij elkaar.’
Wat heilig is, is niet te koop
De grens tussen geschenk en product zegt niet alleen iets over wie er tot je groep behoort, hij zegt ook iets over de aard van het object dat van hand tot hand gaat. Er zijn dingen die te waardevol zijn om te verkopen; je kunt ze alleen maar krijgen of geven.
Denk aan die Oscar. Of denk aan de door de paus gewijde hostie die in 2005 op eBay te koop werd aangeboden. Voor katholieken is de hostie het lichaam van Christus, dat hij aan ons geofferd heeft. Dat geschenk mag je toch niet aan de hoogste bieder verpatsen? Op de verkoopadvertentie volgde zoveel ophef dat eBay besloot zijn reglement aan te passen,* en voortaan geen heilige objecten meer te verhandelen.
Stellen dat iets niet te koop is, is de ultieme waardetoekenning
Ook in andere religies en culturen geldt vaak dat je heilige objecten niet mag verkopen: dan verliezen ze hun heiligheid. Met andere woorden: stellen dat iets niet te koop is, is de ultieme waardetoekenning.
Zo vroeg mijn eerste vriendje me of ik ooit tegen betaling met iemand naar bed zou gaan. Nee, zei ik. ‘Zelfs niet voor een miljoen?’ vroeg hij, en keek me gespannen aan.
Wat hij me eigenlijk vroeg, was: Is onze seks bijzonder voor je? Hóé bijzonder precies? En hoe zeker kan ik ervan zijn dat het tussen ons blijft, en dat niemand ‘van buiten’ eraan kan komen?
Als stellen dat iets niet te koop is de ultieme waardetoekenning is, dan geldt ook het omgekeerde. Dat is waarom het verhaal over de Pinto ons zo tegen de borst stuit. ‘Pijn en leed: 10.000 dollar’? Is levend verbranden niet erger dan dat?
Hoe de marktlogica ons intieme leven insluipt
Dat er steeds meer dingen zijn waar zonder blikken of blozen een geldwaarde op wordt geplakt, is een van de lijnen in The Gift.
Hyde schetst in grote halen de opkomst van de markteconomie in het Westen. Hij vertelt hoe er sinds de late middeleeuwen steeds meer domeinen die ooit niemand en iedereen toebehoorden, werden ingelijfd voor geld. Protest hiertegen werd met geweld onderdrukt. Velden, bossen en rivieren waren eens heilig en niet te koop – immers: ‘door God gegeven’ – maar uiteindelijk eindigden ze als privébezit.
De groei van de markteconomie heeft sindsdien doorgezet. Vandaag de dag wordt er uit de intiemste momenten van je leven nog geld geperst.
Wil je zien wat je vrienden bezighoudt? Je sociale leven – voor zover online – genereert data die veel geld waard zijn. Kijk je om je heen in de bus of op straat? Je blik wordt begeerd door marketeers. En ook online wordt er betaald voor je aandacht, die je deels kunt terugkopen door te dokken voor apps als Freedom.
Zelfs je behoefte om een geliefde te ontmoeten wordt gemonetariseerd: de meeste datingapps kun je weliswaar gratis gebruiken, maar je hebt meer kans op een leuke match als je voor een lidmaatschap betaalt.
Zo sluipt de marktlogica je intieme leven binnen. En dat is pikant, want de logica van de markt is er één van afstand; die van het geschenk is er één van verbinding.
Sommige dingen passen niet in de markteconomie
Steeds meer dingen zijn dus te koop, en toch gedijen sommige zaken nog altijd niet goed in de markteconomie, stelt Hyde.
Zo blijven we marktwerking verdacht vinden in bepaalde sectoren. Wil je echt dat er bedrijven concurreren om het zo winstgevend mogelijk verzorgen van oma’s doorligwonden – ook als dat betekent dat de verpleegkundige niet eens meer tijd heeft voor een praatje? En is het acceptabel als mijn oma betere zorg krijgt dan de jouwe, alleen omdat ze diepere zakken heeft? Zou zorg niet veel meer om mensen dan om geld moeten gaan?
Om dat gevoel te vatten, maakt Hyde een onderscheid tussen work en labor. ‘Work’ is werk waarvoor je per uur wordt betaald, met een duidelijk begin en eind. Denk aan vakkenvullen. ‘Labor’ dicteert zijn eigen ritme: je kunt het niet goed kaderen of dwingen, en daarom laat het zich slecht optimaliseren.
Bovendien is het resultaat van labor niet goed in geld uit te drukken. Een gedicht schrijven, een kind opvoeden, een ontdekking doen: allemaal vormen van labor. Labor is wat je doet in dienst van een geschenk, stelt Hyde: het geschenk van het leven, of een gegeven talent, vraagt om dit soort inzet.
Beroepen in het onderwijs, de zorg en de kunst- en cultuursector vallen vaak grotendeels in deze categorie: ze horen eigenlijk bij de geschenkeconomie. Dat geldt ook voor opvoeding en huishouden, oftewel ‘regeneratieve arbeid’ in dienst van het menselijk leven. Al deze ‘gift labor’ wordt in onze samenleving grotendeels door vrouwen gedaan én niet of slecht betaald.
Volgens Hyde zijn de mensen die dit werk doen ‘automatisch minder goed in staat om zichzelf te verkopen’. Gift labor vraagt namelijk om een emotionele of spirituele toewijding die zelfvermarkting in de weg staat.’*
Je zou kunnen zeggen dat we intrinsieke motivatie in onze markteconomie misbruiken door mensen slecht te betalen voor werk dat ze uit liefde doen. Denk aan het zorgpersoneel tijdens de pandemie. Essentiële beroepen hoor, wat fijn dat jullie dit werk doen, je krijgt er zoveel voor terug: applaus! Maar weinig geld.*
De kunstenaar als begiftigd mens
Je hebt vast weleens een biopic gezien waarin iemand diens roeping moet beantwoorden, en daarbij allerlei ontberingen moet doorstaan – waarbij er op een zeker moment een of andere knoestige oude man indringend fluistert: ‘Je bent het aan je talent verplicht om…’
Begiftigd met een bijzonder kunnen? Die gift moet je doorgeven. Aan het publiek, aan de wereld, aan de groep. The gift must always move.
‘Deze roeping is een meester die ons slaat tot we bloeden’, noteerde de Italiaanse schrijver Natalia Ginzburg.* Ze ervoer haar roeping als onontkoombare verplichting. Een beetje zoals de spin Sebastiaan uit het beroemde gedicht van Annie M.G. Schmidt,* die ‘zo’n drang van binnen’ voelt ‘tot het weven van een web’!
Ginzburg móést wel schrijven. Maar tegelijk beschouwde ze die plicht als een geschenk. ‘Aanvankelijk hekelde ik [mijn roeping], en ik walgde ervan’, schrijft ze.* Maar ‘soms dacht ik dat [...] ik het lot er onterecht van beschuldigde onaardig voor me te zijn, want het had me mijn drie kinderen en mijn roeping gegeven. […] Die levert niet veel geld op, en ik moet er altijd ander werk naast doen om te kunnen leven. Maar af en toe levert het een beetje op, en het geeft veel voldoening om er geld mee te verdienen – het voelt dan alsof ik geld en cadeautjes krijg van iemand van wie ik houd.’
Kortom: schrijven is geen baan, en als het iets van geld oplevert, voelt dat als een geschenk en niet als een betaling. En elk geschenk komt met een verplichting: die van het doorgeven ervan.
Die logica werkt goed in een geschenkeconomie, maar ook een schrijver moet functioneren in de markteconomie van vandaag. De hypotheekverstrekker heeft immers weinig boodschap aan alle gift labor die de schrijver verrichtte, maar die niet leidde tot knaken.
Btw-tarieven zeggen iets over wat we speciaal vinden
Dat een schrijver in feite opereert in een spreidstand tussen geschenk- en markteconomie, merk ik wanneer ik mijn facturen opmaak. Daarop staat 0 procent btw: het creatieve werk van schrijvers en journalisten is daar namelijk van vrijgesteld (maar voor commercieel schrijfwerk geldt het hoge tarief).*
Er zijn wel meer dingen onbelast: op zonnepanelen heft de overheid ook geen btw,* net als op onderwijs, jeugd- en jongerenwerk, uitvaarten, gezondheidszorg en goede doelen. Op voedsel en de reparatie van je fiets:* 9 procent, het lage tarief. Op allerlei andere dingen: de gebruikelijke 21 procent.
Ik dacht altijd dat het btw-tarief afhing van welke dingen de overheid wel of niet wil stimuleren, maar het uitvaartwezen krijgt niet meer of minder klanten met een ander belastingtarief. Er speelt dus nog iets anders mee. Namelijk dat er dingen zijn waarvan we zeggen: hierop willen wij met z’n allen (vertegenwoordigd door de overheid) geen winst maken, dit is speciaal, dit hoort niet helemaal bij de harde economie.
Waar dan wel bij? Bij de geschenkeconomie. Onderwijs is iets wat je krijgt, kennis is iets wat je doorgeeft. Zorg verleen je en je krijgt goede zorg; via de verplichte zorgverzekering is ook dit een soort geschenk van de groep. Kunst en cultuur zijn van de makers ervan, maar meer nog zijn ze van iedereen: ‘onze cultuur’. Daarom vervalt het intellectueel eigendomsrecht dat ik op mijn teksten heb automatisch, ergens in de toekomst: wie kunst maakt, maakt iets wat uiteindelijk van iedereen is.
Je zou de verschillende btw-tarieven kunnen zien als een instrument waarmee we een soort grijze zone scheppen voor dingen die geen keiharde koopwaar zijn, maar in hun kern de aard hebben van een geschenk.
Hyde benadrukt hoe belangrijk het is dat er ook in een markteconomie enclaves blijven bestaan die de logica van de geschenkeconomie nog kunnen volgen. Subsidies of kindertoeslag kun je zien als geschenken van de samenleving aan mensen die op hun manier iets teruggeven: zorg, wetenschap, kunst.
Een kabinet dat niets wil geven
Tornen aan het btw-tarief van een bepaalde categorie – zoals het huidige kabinet dat doet bij de kunst- en cultuursector* – is dan ook méér dan een bezuiniging. Het is ook een manier om bepaalde dingen uit de categorie van geschenk te stoten.
Bedenk nog even dat de grens van het geschenk (het moment waarop je stopt met geven, en tot verkopen overgaat) ook de grens is van de groep. Dan zie je hoe veelzeggend het is dat dit kabinet voor bepaalde soorten cultuur wél het lage btw-tarief wil behouden: namelijk bioscopen en ‘dagrecreatie’ (kermissen, dierentuinen en attractieparken).* Wie een dagje naar de Efteling of Artis wil, hoort blijkbaar nog wel binnen ‘onze groep’, ‘ons soort mensen’. Maar wie houdt van theater, boeken en concerten niet.
We zijn de gift als gif gaan zien
Het hekelen van subsidies en uitkeringen is het hekelen van geschenken die de hele groep – de samenleving – geeft aan bepaalde individuen. Een gift schept een band; het opschorten van die gift is het verbreken van de band.
Hoe we omgaan met kunst, cultuur, zorg en onderwijs is een maatstaf voor hoe ver de marktlogica is opgerukt, en hoeveel ruimte onze samenleving nog maakt voor de logica van het geschenk – die ook de logica is van de verbinding.
Zo bezien is de 21 procent btw die het kabinet-Schoof wil invoeren op kunst en cultuur een aanslag op het laatste beetje geschenkeconomie. Net zoals de verregaande marktwerking in de zorg, de uitkleding van de verzorgingsstaat, de voorgenomen bezuiniging op het hoger onderwijs* en de forse groei van het privéonderwijs.
Blijkbaar voelen we een groeiend ongemak bij geschenken. We vertrouwen er niet op dat we er iets voor terugkrijgen. We wantrouwen de ander, met wie we niet verbonden willen of durven zijn. We zijn de gift als gif gaan zien.
Een ander soort welvaart
Die weigering om verbondenheid te ondergaan of te accepteren en de wens om ‘de ander’ zo ver mogelijk weg te houden, zie je ook scherp terug bij het thema migratie. Daarover wordt een verhit debat gevoerd, liefst in economische (want ‘neutrale’) termen. Die ‘buitenlanders’ kosten te veel, is dan de teneur.
Je zou zeggen dat mensen of partijen die zich zorgen maken over de kosten van migratie opgelucht zouden zijn over het nieuws dat migranten de samenleving minder ‘kosten’ dan autochtone burgers (zoals volgens onderzoek van de Universiteit Leiden het geval is).* Maar het omgekeerde is waar – die partijen produceren hun eigen onderzoeken, die dan tot de conclusie leiden dat de kosten van migratie juist veel hoger zijn dan de baten.*
Migranten mogen ons niks komen brengen, want een geschenk aannemen is een band aangaan; wie iets komt brengen, hoort erbij. Wie alleen komt halen, kunnen we als uitzuiger wegzetten en buiten de groep plaatsen. Die wens – hen buiten de groep plaatsen – is primair; het kosten-batendebat is maar een middel om het te bereiken.
Het verbreken van het web dat geschenken weven terwijl ze rondgaan, lijkt te leiden tot rijkdom. Weg met de profiteurs! Bezuinigen! Maar welk sóórt rijkdom?
Hyde schrijft dat geschenkeconomieën welvarend zijn, hoewel economisch arm. Andersom is de pure markteconomie misschien economisch welvarend, maar in alle andere opzichten pover.