Het verhaal gaat dat mijn overgrootvader altijd een driedelig pak droeg. Al was hij bij dertig graden aan het hooien, zijn jas bleef aan. Die hield de warmte buiten, zei hij. Job Oudman was een boer – maar desalniettemin beschaafd.
Ik ben geen boer meer. Mijn opa Arie verliet de kleine boerderij bij Stitswerd om in Wageningen te studeren en werd docent plantenziektekunde aan de Groningse Landbouwschool. Als ik hem hoorde telefoneren met een aardappelboer, verstond ik er geen hout van. Mijn opa sprak een prachtig Gronings dialect van het Hogeland.
Mijn oma, afkomstig uit een Zuid-Hollandse kruideniersfamilie, vond dat Gronings ‘boers’. Thuis mocht het dan ook niet gesproken worden. Mijn vader leerde het nooit, al is hij zo Gronings als de Martinitoren, en ik kan het niet eens meer verstaan. Zo kan het gebeuren dat een eeuwenoud dialect in twee generaties weg is.
Met ‘boers’ bedoelde mijn oma zoveel als ‘onbeschaafd’. Een beschaafd mens sprak natuurlijk Algemeen Beschaafd Nederlands. Tegenwoordig snappen we dat je het zo niet meer moet noemen, maar het idee dat het spreken van dialect je ‘beschaving’ in de weg zit, is nooit helemaal verdwenen.
Landbouw, dat is wroeten in de aarde. Computeren, dat is beschaafd.
Snapt de boer er werkelijk geen snars van?
Boeren zijn dom. Zo is het altijd geweest. En zo is het nu nog – sla de krant maar open.
De boeren en vissers zijn met ‘pathetische boerenromantiek’ ingepakt door de BoerBurgerBeweging, lees je in de Volkskrant. Ze zijn ‘bedrogen door het agrarische grootkapitaal’. Het enige wat ze van dit kabinet gekregen hebben, is de ‘V van visserij’ weer in de naam van het ministerie.
Had iemand hun maar verteld dat ze daar in de praktijk ‘geen zak aan hebben’, schreef Sheila Sitalsing vorig weekend in een column over de druipende boter op het hoofd van BBB-leider Caroline van der Plas. En progressief links smulde ervan.
Ik ook – tot ik bedacht: wacht even, wat staat hier nu eigenlijk?
70 procent van de boeren heeft op BBB gestemd. Waarom? Omdat ze dom zijn. Ze zegt het niet letterlijk, maar dat is wat deze vlijmscherpe columnist lijkt te impliceren. Ze is zeker niet de enige die vanuit dat idee redeneert. Je kunt het overal horen en lezen: boeren snappen geen snars van wat ík dondersgoed doorheb.
Is dat zo? Zwemmen al die boeren echt blind in de fuik van de multinationale agrobedrijven? Zien ze echt niet dat BBB een verlengstuk is van de FrieslandCampina’s, de Agrifirms en de Unilevers van Nederland? En dat het juist boeren als zij zijn die door deze bedrijven worden uitgeknepen? Zijn ze echt te stom om te begrijpen hoe het zit?
Nee, zo stom zijn ze niet.
Wie in de Europese geschiedenis duikt, ziet dat dit een stempel is dat al eeuwenlang op de boer wordt gedrukt. Een frame, waarmee de regerende klasse volgzaamheid heeft afgedwongen.
De boerencultuur: vergeten en verzwegen
Duizenden jaren lang werkte de overgrote meerderheid van de mensen in Europa in de landbouw. Tweehonderd jaar geleden gold dat nog altijd voor een derde van de Europese beroepsbevolking, en in Nederland de helft. Het platteland werd bevolkt door boerengemeenschappen die relatief geïsoleerd leefden, hun eigen eten verbouwden en ook de mensen in de steden van voedsel voorzagen.
Deze gemeenschappen hadden een eigen cultuur. Wat we er nog van kennen, zijn de zondagse klederdracht, de gehaakte gordijntjes en het volksdansen. Maar, zoals de Ierse hoogleraar Patrick Joyce beschrijft in zijn boek Boerencultuur: die dingen lagen slechts aan de oppervlakte. In de kern verschilt die oude Europese boerencultuur diepgaand van de westerse cultuur die we nu kennen.
Zo speelde voedsel een fundamentele rol. Wie zijn eigen eten met bloed, zweet en tranen uit de grond haalt (nee, niet alleen een paar courgettes. Alles! En niet voor de lol, maar omdat je anders geen eten hebt), eet een aardappel met gevoel.
In boerenculturen is eten een serieuze aangelegenheid, schrijft Joyce. Het leven in de boerengemeenschap werd eeuwenlang bepaald door het ritme van de landbouw: de cyclus van zaaien en oogsten, van verzorgen en bestrijden, van groeien en sterven. Lijden was een inherent onderdeel van het leven: honger was nooit ver weg, de dood altijd dichtbij.
Ik dacht altijd dat het door de oorlog kwam, maar inmiddels begrijp ik dat ik van die cultuur het staartje nog heb meegekregen. Aan tafel bij mijn opa en oma werd er liever niet gepraat. Het eten werd letterlijk tot op de laatste kruimel opgegeten. Niet per se door ons, overigens: de kruimels werden met religieuze precisie van het tafelkleed overgebracht naar een daarvoor bestemd bakje, en vervolgens naar de voederplank voor de tuinvogels.
De laatste duizend jaar waren de meeste boerengemeenschappen christelijk, maar in de woorden van de Roemeense godsdiensthistoricus Mircea Eliade: het boerengeloof behield ‘een veel oudere kosmische structuur, die in de beleving van stedelijke christenen vrijwel ontbreekt’.
Witte wieven en rouwende bijen
In die oude boerengemeenschappen bleven de meeste mensen vrijwel hun hele leven binnen de straal van een dag lopen rondom hun geboorteplaats. Maar binnen die cirkel kenden ze hun omgeving op een manier die we ons nu niet meer kunnen voorstellen: boerentrots zat hem niet in verre reizen, maar in de kennis van de precieze manier waarop de ploeg op het veld de aarde keert – of een specifieke ploeg, in een specifiek hoekje van dat ene veld. Aan een perceel met kaarsrechte voren ontleende de boer zijn prestige.
In die kleine maar rijke belevingswereld was het hele landschap bezield, schrijft Patrick Joyce. En ook daarvan kreeg ik in mijn jeugd nog een laatste flard mee: als ik met mijn opa mee mocht langs de boeren, vertelde hij over de witte wieven, waar hij als kind zo bang voor was geweest. Geesten van jonge vrouwen, die in de vorm van ochtendmist uit de sloot komen opzetten en die je laag over de velden kunt zien zweven.
Joyce noemt ze ook, die witte wieven. Hij vertelt verhalen van de laatste traditionele boerengemeenschappen die nog in Europa leefden: in Ierland, Polen en Italië. Kraaien staan voor onheil, zwaluwnesten brengen geluk. De veldleeuwerik, hoog in de lucht, is de lievelingsvogel van de engelen: ‘Bij onweer houden ze het diertje in hun handen en telkens als het bliksemt en de hemel opengaat, mag het daar even binnenkijken.’
Joyce citeert ook Ronald Blythe (1922-2023), die in zijn boek Akenfield een ontroerend portret schetst van het leven op het Engelse platteland in de winter van 1966: ‘Billy was een van de ouderen. De ouderen zijn overleden en hebben veel waarheid over de wereld mee het graf in genomen. Toen Billy stierf, liep zijn vrouw de tuin in, vertelde het aan de bijen, en hing zwarte rouwbanden om de bijenkorf. Dat deed mijn opa ook. Volgens hem zouden de bijen doodgaan, als je dat niet deed. […] Toentertijd waren er zeldzaam veel bijen in het dorp.’
Inmiddels zijn er nauwelijks nog bijen te vinden in de meeste weilanden. En ook die oude verhalen verdwijnen. We zijn ze vergeten en vinden ze niet zomaar meer terug: de boerencultuur was een orale cultuur, waarin nauwelijks iets werd opgeschreven. Ook de geschiedenis werd niet door de boeren geschreven.
Maar dat een hele cultuur zo snel in de mist verdwijnt, ligt niet alleen aan het feit dat boeren geen schriftjes bijhielden. Dat ik geen Gronings kan, komt omdat mijn oma en al die andere oma’s dat onbeschaafd vonden. Zij gooiden het dialect, met die oude boerencultuur, persoonlijk overboord.
‘Boers’? Weg ermee.
Schuld en schaamte
De neerbuigende kijk op boeren is zo oud als de weg naar Rome. Het woord ‘elite’ komt van het Oud-Franse woord ‘eslite’, en dat is weer een samenvoeging van de Latijnse woorden ‘ex’ (uit) en ‘legere’ (kiezen). De elite is het uitverkoren deel van de samenleving dat níét op het land hoeft te werken. In plaats van met aardse zaken kan de elite zich beschaafd en wel bezighouden met het regeren van de rest.
De elite werd – en wordt – gevoed door de boeren. Maar tot voor kort konden boeren in heel Europa in tijden van schaarste zelden op de elite rekenen. In veel gevallen bezat de elite de grond waarop de boeren werkten. Deze boeren moesten pacht betalen, vaak in de vorm van een deel van de oogst. Ook in tijden van schaarste. En schaarste was er vaak – vooral in de lente, nog voor de eerste oogst.
De prijs van die schaarste werd door de boeren betaald. De Europese geschiedenis is doorspekt met de gruwelijkste verhalen. De aardappelhonger in Ierland bijvoorbeeld, die speelde van 1845 tot 1852. Nadat de aardappeloogsten herhaaldelijk waren mislukt, was er niet voldoende voedsel meer. Alsnog eisten de rijke Engelse grootgrondbezitters hun deel van de oogst op.
Een miljoen Ieren stierven, miljoenen anderen ontvluchtten het land; hele gemeenschappen verdwenen. En dat terwijl de export van boter en vlees uit Ierland in die jaren gewoon doorging. De boeren produceerden het voedsel – maar mochten het niet eten.
Zulke extremen kent de Nederlandse geschiedenis niet, maar ook hier werd het platteland getergd door bittere armoede, vaak ten bate van de elite. Die armoede werd tot diep in de negentiende eeuw simpelweg normaal gevonden. Ook de armsten, die in plaggenhutten woonden en vrijwel niets hadden, moesten belasting betalen. De staatskas moest worden gevuld.
Om dergelijke wandaden goed te praten, paste de elite overal in Europa dezelfde tactiek toe als bij slavernij en etnische zuiveringen: het ontmenselijken van de slachtoffers. Honger, vuil, ziekte en kapotte kleding: de misère van boeren in nood werd niet geweten aan bittere armoede als resultaat van een oneerlijke verdeling, maar aan een gebrek aan beschaving.
Boeren, zei de gegoede stedeling, zijn dom, ongeletterd, onbeschaafd. Ze wroeten in de aarde.
Wie ‘slim’ is, doet precies wat de elite zegt
Landbouw is altijd in ontwikkeling; de omstandigheden veranderen en de boer past zich aan. Maar zo’n tweehonderd jaar geleden begonnen overheden zich samen met grote bedrijven in heel Europa bezig te houden met het ‘verbeteren’ van de landbouw. Dat wil zeggen: de opbrengst moest worden verhoogd. Niet eens zozeer omdat er niet genoeg te eten was, maar om economisch te groeien.
‘Verbeteren’ betekende dus vooral meer efficiëntie, zodat er in dezelfde tijd meer verdiend kon worden. Dat was zeker niet altijd in het voordeel van de boer. Ook nu kwam het de elite weer uitstekend uit dat de boer bekendstond om zijn dommigheid: die snapte niet dat rationalisatie van de landbouw uiteindelijk voor iedereen beter is.
De Nederlandse geschiedenis van ruilverkavelingen is daarvan een goed voorbeeld. Historicus Auke van der Woud beschrijft in De Nederlanden, het lege land de enorme impact van deze veranderingen voor de boerengemeenschappen aan het begin van de negentiende eeuw: eeuwenlang bestonden boerenrechten uit onzichtbare en eindeloos ingewikkelde onderlinge afspraken – wie welk stukje land waar had, wiens koeien er mochten grazen, wie de noten mocht rapen. De overheid verving dit stapsgewijs door een rationeel (efficiënter) stelsel.
Daartegen was veel verzet. Dit nieuwe stelsel mocht de totale voedselproductie dan wel ten goede komen, de plattelandscultuur werd er volledig door ontwricht. Met de industrialisatie van de landbouw werden niet alleen de ploeg en de zeis overboord gegooid, maar de hele Europese cultuur die kort daarvoor nog het hele plattelandsleven omvatte.
Keer op keer kregen mensen te horen: een slimme boer gaat met zijn tijd mee, breidt uit, koopt machines, gebruikt kunstmest. Wie slim is, stopt met al dat rare bijgeloof en die omslachtige tradities. Wie wil overleven, volgt de wetenschap.
Van veldleeuwerik naar dertig liter melk – per koe, per dag
Zo lang geleden is dit allemaal niet. Sterker nog, het is nog aan de gang: verdere efficiëntieslagen van grote bedrijven en de overheid zorgen nog altijd voor minder boeren en een leger platteland. In Nederland werkt nog maar 2 procent van de beroepsbevolking in de landbouw (vaak in deeltijd), en dat percentage blijft dalen.
Europese boeren hoeven vandaag de dag niet langer te vrezen voor honger. Maar naast die honger zijn ook de boerencultuur en het landschap waarmee die samensmolt – met de veldleeuweriken, zwaluwen en witte wieven boven de velden – verdwenen. Dat bezielde land werd door de boer zelf afgebroken. Eerst afgedwongen door de regering, daarna uit volle overtuiging.
De resterende boeren omarmden de nieuwe cultuur – dat kon niet anders. Vertrouwen in de natuur werd vertrouwen in de markt. De oude trots op het ambacht en het handwerk werd aangevuld met trots op efficiëntie: dertig liter melk uit een koe halen, elke dag.
De meeste boeren wisten best dat de natuur leed onder die nieuwe manier van boeren. Ze waren de eersten die dat zagen gebeuren. Maar waren zij bij machte om de modernisering tegen te houden? Ze kwamen nog in verzet: in de jaren zeventig protesteerden boeren in Brussel massaal tegen de voortdenderende industrialisatie. Tevergeefs. Om in leven te blijven zat er voor boeren maar één ding op: het oude leven werd afgebroken.
En weer minder boeren...
En toen bedacht de regerende klasse zich. Doordat steeds meer mensen zich bewuster werden van milieuvervuiling en natuurvernietiging begonnen Europese overheden eind jaren zeventig in te zien dat de industrialisatie ook nadelen had. Het kleinschalige platteland, de extensief bewerkte hooilanden en de woeste gronden die boeren altijd bewust links hadden laten liggen, vervulden achteraf bezien ook belangrijke functies.
De biodiversiteitscrisis, watervervuiling, klimaatopwarming, stikstofuitstoot: het zijn allemaal echte problemen, en van al die problemen is de intensieve landbouw een belangrijke oorzaak. En opnieuw steekt daar het dedain uit de stad de kop op: de boeren hebben geen idee van wat ze allemaal aanrichten!
De afbraak van de boerencultuur werd door de overheid schouderophalend bekeken, maar nu lopen de belastingkosten keihard op om al die milieuproblemen binnen de perken te kunnen houden. En dus komt de overheid in actie.
Opnieuw probeert ze verandering af te dwingen. En opnieuw gaat dat ten koste van de boeren. Ze moeten land inleveren om natuurgebieden aan te leggen. Eeuwenoude familiehoeves zijn de afgelopen decennia onteigend, om plaats te maken voor nieuwe natuur. De Drentse heide, die ontstond door eeuwenlang schapen te laten grazen, wordt nu afgeplagd met graafmachines om hem te behouden. Omringende boeren worden uitgekocht om stikstofvervuiling te verminderen. Weer minder boeren.
Leer de boer kennen – en zijn geschiedenis
Dode kraaien die op hun kop aan de dakgoot van de schuur hangen. Voor de boer is het een gewoonte, voor wie de boer en zijn cultuur niet kent is het vooral een morbide gezicht.
Er zijn steeds minder mensen die de gewone boer begrijpen. De afstand tussen de boer en de rest is moeilijk te overbruggen. Ik kan me daarom best voorstellen dat boeren er weinig vertrouwen in hebben dat de overheid hun problemen kent en ze zelfs kan oplossen.
Ik denk eigenlijk ook niet dat veel boeren er vertrouwen in hebben dat de BoerBurgerBeweging dat wel kan. Maar ik snap wel dat boeren daar toch op stemmen. Niet omdat ze dom zijn, maar omdat ze door deze partij in ieder geval niet worden miskend.
Natuurlijk: de milieuproblemen die door de moderne landbouw worden veroorzaakt en versterkt, zijn echt. Ze raken iedereen, ook de boer. En ja, het is essentieel dat de overheid die problemen aanpakt. Dat betekent dat de intensieve landbouw op de schop moet.
Daarbij is het vertrouwen in en van de boer noodzakelijk. Als we dat vertrouwen willen herwinnen, zullen we moeten erkennen wat er op het platteland is verloren, hoe snel dat ging en wie daarvoor verantwoordelijk was.
We durven onze geschiedenis langzaamaan onder ogen te komen. Denk aan de gruwelijke vernietiging die Nederland in andere werelddelen heeft aangericht: in Suriname, Indonesië en Zuid-Afrika.
We beginnen nu pas in te zien dat we ook ons eigen oude land, onze eigen natuur, onze eigen boerencultuur hebben vernietigd. De kloof tussen boer en burger hebben we zelf gemaakt. Wat ons nu te doen staat, is die dichten. Dat begint met het besef dat boeren niet dom zijn.
Over de beelden In de achttiende en negentiende eeuw was het in veel West-Europese landen gebruikelijk om de bijen op de boerderij te informeren over belangrijke gebeurtenissen in het leven van de boerenfamilie. Reizen, ziektes, geboortes, huwelijken en sterfgevallen: de bijen moesten het weten.Bijen zouden bovennatuurlijke krachten hebben. Als ze niet snel genoeg op de hoogte werden gebracht, zou dat ongeluk brengen. Sommige families knoopten zwarte linten om de kast en stelden de bijen fluisterend of zingend gerust: ‘De meester is dood, maar ga niet weg! We zullen goed voor jullie zorgen.’
Fotograaf Jurre Rompa maakte verschillende series over hedendaagse imkers. Voor De Correspondent bracht hij dit oude gebruik opnieuw in beeld.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!
Je bent niet ingelogd. Log in om andere verhalen te lezen, verhalen op te slaan, bijdragen te lezen en plaatsen, correspondenten te volgen en meer.