Democratie? Leuk, maar niet hoe het nu gaat
Democratie, aristocratie, oligarchie, dictatuur, despotisme, totalitarisme, absolutisme, anarchie: elk politiek stelsel moet een evenwicht zien te vinden tussen twee fundamentele criteria: efficiëntie en legitimiteit. Efficiëntie gaat over de vraag: hoe snel kan een overheid succesvolle oplossingen vinden voor de problemen die zich voordoen?
Legitimiteit gaat over de vraag: hoezeer kunnen inwoners zich vinden in die oplossingen? In hoeverre erkennen zij het gezag van de overheid? Efficiëntie gaat over daadkracht, legitimiteit over draagvlak. De twee criteria zijn doorgaans omgekeerd evenredig aan elkaar: een dictatuur is ongetwijfeld de meest efficiënte vorm van regeren (één persoon beslist, en klaar), maar veel duurzame legitimiteit geniet ze zelden. Het omgekeerde, een land dat over elke maatregel eindeloos palavert met alle inwoners, verhoogt vast het draagvlak, maar zeker niet de slagkracht.
Democratie is de minst slechte van alle regeringsvormen, juist omdat het aan beide criteria tegemoet probeert te komen. Elke democratie streeft naar een gezond evenwicht tussen legitimiteit en efficiëntie. Soms is er kritiek op het een, soms op het ander. Het systeem houdt zich dan overeind zoals een schipper op het dek: door het gewicht van het ene op het andere been te verplaatsen, al naargelang de deining.
Maar vandaag kampen westerse democratieën met een legitimiteitscrisis én met een efficiëntie-crisis. Dat is uitzonderlijk. Dit is geen deining meer, dit wijst op storm. Om dat te begrijpen moeten we cijfers bekijken die zelden de voorpagina halen. Wanneer we enkel met de loep blijven turen naar de rimpelingen van elke opiniepeiling of verkiezingsuitslag, verliezen we het zicht op de grote zeestromen en weerspatronen.
In wat volgt kijk ik naar het niveau van de nationale overheid in diverse landen. Dat niveau leent zich het best voor een breed onderzoek naar de gezondheid van de representatieve democratie.
Kiesverzuim is zo stilaan de belangrijkste politieke stroming in het Westen
De crisis van de legitimiteit blijkt uit drie onmiskenbare symptomen. Ten eerste gaan steeds minder mensen stemmen. In de jaren zestig nam meer dan 85 procent van Europa deel aan verkiezingen. In de jaren negentig was dat minder dan 79 procent. In het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw zakte het zelfs onder de 77 procent, het laagste cijfer sinds de Tweede Wereldoorlog. In absolute aantallen gaat het om miljoenen Europeanen die niet langer naar de stembus wensen te gaan. Weldra betreft het een kwart van de stemgerechtigden. In de VS is het nog dramatischer: bij presidentsverkiezingen bedraagt de voter turnout minder dan 60 procent, bij midterm-verkiezingen slechts om en nabij de 40 procent.
Electoraal absenteïsme is de belangrijkste politieke stroming in het Westen aan het worden, maar daar gaat het nooit over. In België ligt het verzuim door de opkomstplicht uiteraard een stuk lager (de afgelopen tien jaar gemiddeld rond de 10 procent), maar het cijfer stijgt: van 4,91 procent in 1971 naar 10,78 procent in 2010. De hevig gemediatiseerde Belgische gemeenteraadsverkiezingen van 2012 kenden zelfs de laagste opkomstcijfers in veertig jaar. In steden als Antwerpen en Oostende liep het absenteïsme op tot 15 procent. Vooral dat Antwerpse cijfer is verbijsterend: de strijd om de burgemeesterssjerp beheerste maandenlang de nationale media. Bij de Nederlandse parlementsverkiezingen van september 2012 bleef maar liefst 26 procent van de kiesgerechtigden thuis. In 1967 was dat slechts 7 procent. De democratie heeft een ernstig legitimiteitsprobleem als burgers niet langer wensen deel te nemen aan haar belangrijkste procedure, de stembusgang. Is het parlement dan nog wel representatief? Moet er dan niet een kwart van de zetels vier jaar leeg blijven?
Zij die wel nog stemmen, zappen steeds meer
Ten tweede, naast kiezersverzuim is er kiezersverloop. Stemgerechtigden in Europa stemmen niet alleen minder, maar ook grilliger. Zij die nog wel gaan stemmen erkennen misschien nog wel de legitimiteit van de procedure, maar vertonen steeds minder loyaliteit met een en dezelfde partij. De organisaties die hen mogen vertegenwoordigen genieten slechts de zeer voorlopige steun van het kiezerskorps. Politieke wetenschappers spreken in die context van ‘electorale volatiliteit’ en stellen vast dat die enorm is toegenomen sinds de jaren negentig: scores van meer dan tien, twintig of zelfs dertig procent kiezersverloop komen voor. De zwevende kiezer heerst. Politieke aardverschuivingen worden steeds gewoner. ‘De verkiezingen die tot nog toe in de nieuwe eeuw zijn gehouden, bevestigen die nieuwe trend,’ stelt een recente synthese . ‘Oostenrijk, België, Nederland en Zweden hebben nieuwe recordhoogten bereikt, met de plotse groei van extreem rechts (in Nederland in 2002) of de plotse terugval ervan (Oostenrijk in 2002), waardoor verkiezingsuitslagen ontstaan die tot de meest volatiele van de West-Europese geschiedenis behoren.’
De politieke partijen lopen leeg
Ten derde zijn steeds minder mensen lid van een politieke partij. In de Europese lidstaten is nu nog slechts 4,65 procent van de kiesgerechtigden aangesloten bij een partij. Het gaat om een gemiddelde. In België heeft 5,5 procent nog een lidmaatschapskaart (tegenover 9 procent in 1980), in Nederland slechts 2,5 procent (tegenover 4,3 procent in 1980), maar de gestage neergang is overal onmiskenbaar. Een recente wetenschappelijke studie noemde het fenomeen ‘quite staggering’. Na een systematische analyse concludeerden de onderzoekers: ‘In extreme gevallen (Oostenrijk, Noorwegen) bedraagt het verlies meer dan 10 procent, in andere is het rond de 5 procent. Alle landen, met uitzondering van Portugal, Griekenland en Spanje [die pas in de jaren zeventig democratiseerden, DVR], noteren tevens een ingrijpend langetermijnverlies in absolute ledenaantallen: een terugval van 1 miljoen of meer in Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië, ongeveer een half miljoen in Duitsland en bijna evenveel in Oostenrijk. Politieke partijen in Groot-Brittannië, Noorwegen en Frankrijk hebben meer dan de helft van hun leden verloren sinds 1980, in Zweden, Ierland, Zwitserland en Finland bijna de helft. Dit zijn opvallende cijfers, die suggereren dat de aard en de betekenis van een partijlidmaatschap ingrijpend veranderd zijn.’
Wat betekent het voor de legitimiteit van het democratische bestel als steeds minder mensen aansluiting zoeken bij de belangrijkste spelers binnen dat bestel? Hoe erg is het dat politieke partijen de meest gewantrouwde instellingen zijn van Europa? En hoe komt het dat diezelfde politieke partijen daar zo zelden wakker van liggen?