Shell wint van Milieudefensie. Dat laat zien: de rechtsstaat kent zijn eigen grenzen
Hoe graag milieuorganisaties het ook willen: de Nederlandse rechter kan en wil een multinational als Shell niet dwingen tot minder uitstoot. Die taak ligt echt bij de internationale politiek.
Achter de vele rechtszaken die milieuorganisaties de afgelopen jaren hebben gevoerd over klimaat en natuur, steekt steeds één verlangen. Het verlangen naar een rechter die paal en perk stelt aan praktijken die al lang niet meer kunnen.
Dit [vul hier vervuilend gedrag in van een overheid of een bedrijf] kan niet meer door de beugel. Het moet stoppen.
Soms kan een rechter zo’n grens stellen. In de Urgenda-zaak tegen de Nederlandse staat bijvoorbeeld. Daarin werd in 2019 door de Hoge Raad bepaald dat bescherming van inwoners tegen weersextremen en andere gevaarlijke gevolgen van klimaatverandering een mensenrecht is. Staten hebben de plicht om dat mensenrecht te beschermen door afdoende klimaatbeleid te voeren. Nederland deed dat niet, dus won Urgenda en moest de overheid aan de bak.
Maar soms kan of wil de rechter zo’n duidelijke grens niet trekken. De uitspraak van deze dinsdag in de klimaatzaak van Milieudefensie tegen Shell laat dat zien – dat er grenzen zijn aan de grenzen die een rechter kan trekken.
Waarom Shell nu niet veroordeeld is
Milieudefensie eiste in 2019 dat Shell zijn uitstoot in 2030 met 45 procent zou verminderen ten opzichte van het niveau van 2019. De rechtbank ging daar in 2021 in een uniek en baanbrekend vonnis in mee. Maar het gerechtshof oordeelt nu in hoger beroep dat die specifieke verplichting toch niet op Shell rust.
Het is niet dat het hof onwelwillend staat tegenover de argumenten van Milieudefensie, integendeel. In het arrest staat namelijk dat Shell wel degelijk de plicht en verantwoordelijkheid heeft om bij te dragen aan het beperken van de klimaatopwarming.* Multinationals zijn, net als staten, verantwoordelijk voor hun ‘gedrag’: zij mogen niet doelbewust bijdragen aan schendingen van mensenrechten, ook niet als die het gevolg zijn van de verkoop van olie en gas.*
De erkenning van deze plicht is winst.
Maar wat het gerechtshof in Den Haag zegt níét te kunnen, is die algemene plicht van Shell vertalen naar een specifiek reductiepercentage dat in een bepaald jaar gehaald moet worden.
Om een maximale opwarming van 1,5 graad Celsius binnen bereik te houden, zou de gemiddelde wereldwijde uitstoot in 2030 met 45 procent moeten zijn verminderd ten opzichte van 2010, zei het toonaangevende VN-klimaatwetenschapsrapport IPCC eerder.
Maar het hof neemt afstand van het vonnis uit 2021 waarin dat gemiddelde percentage ook van toepassing werd verklaard op Shell. Milieudefensie heeft niet duidelijk genoeg aangetoond waarom Shell zich aan dat percentage zou moeten houden, aldus het arrest.
Dat oordeel is teleurstellend voor Milieudefensie, maar wel goed te volgen. Want Shell is een bedrijf dat wereldwijd olie en (steeds meer) gas verkoopt. Het concurreert daarbij onder meer met producenten en verstokers van steenkool, een viezere en goedkopere brandstof dan gas om stroom mee op te wekken.
Om de gemiddelde wereldwijde uitstoot met 45 procent te verminderen, zou het dan ook logisch zijn om steenkoolproducenten een hogere reductieverplichting op te leggen en de handelaars in gas een lagere. Er zijn ook sectoren die harder moeten lopen dan andere om de wereldwijde doelen te halen, omdat verduurzamen in de ene sector (zoals de elektriciteitssector) veel makkelijker is dan in de andere (zoals cementproductie). Daarover is geen discussie.
Maar volgens het gerechtshof is er wél discussie over wat specifieke sectoren in welk jaar zouden moeten hebben bereikt. Het parcours waar de wereld als geheel zich op moet begeven is duidelijk (snel minder uitstoten), maar wat daarin de plicht is van de olie- en gassector, laat staan van één oliebedrijf – daarover is geen consensus. Scenario’s noch de beleidsplannen van landen geven een duidelijk antwoord op die vraag.
Bovendien is het beleid van veel overheden, bijvoorbeeld die in de Europese Unie, er vaak juist op gericht om via een stijgende CO2-prijs uiteindelijk alle sectoren van de economie te vergroenen. Een strenge reductieverplichting voor een individueel bedrijf, of voor een sector, past daar niet bij.
En daar komt nog bij, oordeelt het hof, dat een opgelegde reductie voor Shell mogelijk niet effectief zou zijn, omdat andere producenten en handelaren in olie en gas paraat staan om marktaandeel van Shell over te nemen.
Met andere woorden: Shell kan wel activiteiten afstoten of opschorten om aan het vonnis te voldoen, maar het blijft onzeker of het klimaat daar iets mee zou opschieten.
Het percentage dat niet bleef plakken
Bij gebrek aan één internationale norm voor de olie- en gassector, en bij gebrek aan bewezen effectiviteit van een vonnis, kan het hof Shell dus niet veroordelen, luidt de uitspraak.
Wat dit laat zien? Zolang er geen consensus is over de precieze reductiepercentages die verschillende internationaal opererende sectoren moeten volgen, kun je niet van een nationale rechter verwachten dat zij zo’n percentage wél oplegt aan een specifiek bedrijf. Dat weten we nu.
Dat wil níét zeggen dat Shell ineens een voorbeeldig bedrijf is dat alle lof verdient omdat het zich zo netjes aan de wet houdt: de honger van de olie- en gasgigant naar almaar meer winst ten koste van toekomstige generaties is en blijft immoreel en onrechtvaardig. Zoals het gebruik van fossiele brandstoffen dat ook is.
Het hof suggereert nota bene zelf dat als Milieudefensie een eis had gesteld over Shells toekomstige olie- en gaswinning – over het feit dat het bedrijf telkens nieuwe bronnen aanboort terwijl de uitstoot al zou moeten dalen – daar misschien wél een veroordeling over mogelijk was geweest.
Maar dat deed Milieudefensie niet. Milieudefensie klampte zich vast aan een percentage. Een wereldwijd gemiddelde, dat het van toepassing verklaarde op één bedrijf. Dat was altijd de zwakke plek in deze zaak, en in het vonnis uit 2021. Shell dook erop, en won. De kans lijkt mij klein dat de Hoge Raad, als Milieudefensie in cassatie gaat, hier anders over zal oordelen.
Wie wat moet doen blijft een politieke vraag
Deze uitspraak betekent niet dat alle klimaat- en milieuzaken, ook die over bijvoorbeeld stikstof, nu gedoemd zijn te falen. Het betekent alleen dat de vraag wie wat moet doen in de energietransitie voorlopig een politieke vraag is en blijft.
Een vraag die door experts, wetenschappers, nationale overheden en de internationale gemeenschap duidelijker moet worden beantwoord.
In zekere zin is het vonnis dus een afspiegeling van het feit dat er over de precieze verantwoordelijkheid van grote ondernemingen in de klimaatopgave geen consensus is. Logisch ook, want daarbij gaat het over de verdeling van verantwoordelijkheden en plichten tussen sectoren en landen, tussen private en publieke spelers. Het idee dat een nationale rechter helderheid kan scheppen in dat internationale kluwen van belangen en plichten, als een soort duizenddingendoekje tegen taaie klimaatpolitiek, blijkt beperkt houdbaar.
En misschien is dat maar goed ook. Want op zijn slechtst is het verlangen van milieuorganisaties naar een sterke rechter die grenzen stelt de juridische versie van het verlangen naar een ‘sterke man’ in de politiek.
Er gaat het idee aan vooraf dat het debat nu wel gevoerd is, dat er genoeg feiten op tafel liggen, en dat het nu een kwestie is van afdwingen wat allang had moeten gebeuren. Als de democratische elite het nalaat, moet een autoritaire leider het maar doen. Als de politiek het nalaat, moet de rechter het maar doen.
Het arrest van deze dinsdag laat zien dat rechters daar niet altijd in meegaan, omdat dat hun rol niet is. Grenzen zijn dingen die mensen maken, of niet. Als mensen ze onvoldoende maken, kunnen rechters ze niet tevoorschijn toveren. En rechters die ondanks gebrekkig bewijs toch voorbarig een streep in het zand trekken, zoals de rechters in het vonnis in 2021 deden, kunnen later door andere rechters worden gecorrigeerd. De rechtsstaat werkt.
Boven de klimaattop in Azerbeidzjan die momenteel bezig is, hangt de donkere wolk van de verkiezing van Donald Trump in de Verenigde Staten, die zijn land niet alleen wil terugtrekken uit het Klimaatakkoord van Parijs, maar mogelijk ook uit het raamwerk van de mondiale klimaatonderhandelingen, het VN-Klimaatverdrag uit 1992. Dat is een rampzalige herinnering aan dit feit: het debat ís niet gevoerd.
De feiten blijven veranderen, de strijd voor een leefbare aarde is en blijft politiek, en wie een grens wil stellen aan vervuilende praktijken, zal meer moeten doen dan procederen.