Een betere wereld begint bij je zelfbeeld (de realistische versie daarvan, welteverstaan)
Typische therapietaal: ‘Ik heb een laag zelfbeeld.’ Maar wat is dat precies, een zelfbeeld? En hoe krijgt het vorm, omringd door spiegels, socials en selfies? Zelfvertrouwen is mooi, maar je goede én je slechte eigenschappen leren kennen is minstens zo belangrijk voor een gezond zelfbeeld.
Ik leef in de veronderstelling dat een hoekje van mijn wereldbeeld gemaakt is van tekenfilm. Het heeft zich gevormd in de jaren negentig, in de uren dat ik videobanden van Disney grijsdraaide. Via de buis werden me de onmisbare platitudes ingeprent dat schoonheid van binnen zit (Beauty and the Beast); dat echte liefde kloven overbrugt (Aladdin) en dat je voor de waarheid vooral diep bij jezelf naar binnen moet kijken (The Lion King – ‘Look inside yourself, Simba!’).
Een jongere garde kreeg van een reeks Pixar-films mee dat wij aardbewoners er een troepje van maken (Wall-E); dat je het van je vrienden moet hebben (Toy Story) en dat je je passie moet volgen als een rat in een keuken (Ratatouille).
En nu is er de Pixar-monsterhit die de nieuwste generatie kijkers uitlegt hoe de menselijke geest in elkaar zit. Inside Out zal voor veel kinderen een blauwdruk vormen voor een basaal begrip van de psychologie. In onze bovenkamer, zo leert de film, is een controlecentrum waar emoties – vreugde, woede, angst, allemaal met een uitgesproken persoonlijkheid – afwisselend aan de knoppen draaien.
Het recente vervolg Inside Out 2, dat in vijf dagen 30 miljoen keer gestreamd werd,* laat zien wat er met dat controlecentrum én die emoties gebeurt, wanneer Riley, de eigenaar van het hoofd in kwestie, in de puberteit komt. Er vinden grootscheepse verbouwingen plaats, er dienen zich nieuwe emoties aan, maar het concept blijft hetzelfde: de emoties zitten aan de knoppen, herinneringen worden razendsnel verwerkt door het computerachtige systeem. Het is één grote kleurige bedrijvigheid in het puberbrein van Riley – Googles hoofdkantoor is er niks bij.
De films bieden een schematische maar effectieve weergave van populairwetenschappelijke ideeën over ons mentaal functioneren. Nieuw in deel 2 is de grote rol die er – net als in die wetenschap – is weggelegd voor het ‘zelfbeeld’ van Riley. Midden in het controlecentrum is nu een sokkel verschenen waarop, als een artistieke sculptuur, dat zelfbeeld prijkt. Aan de emoties de taak om dit waardevolle kunstwerkje te beschermen tegen schadelijke invloeden.
Aanvankelijk straalt het zelfbeeld van Riley een engelachtig blauwe gloed uit; het blijkt te worden gevormd door positieve ‘kernovertuigingen’ (een term uit de cognitieve gedragstherapie)* zoals ‘ik ben een goed mens’ en ‘ik ben een goede vriend’. Maar naarmate de puberteit zich ontrolt, komen er kronkels in de sculptuur. Het gelijkmatige zelfbeeld verandert van kleur en vorm: het wordt grillig en rood door nieuwe, twijfelachtige kernovertuigingen zoals ‘ik ben niet goed genoeg’ en ‘succes is alles’.
De originele emoties, in hun jeugdige puurheid, staan machteloos tegenover hun nieuwe, nogal dwingende collega’s onzekerheid, schaamte, walging en verveling. In een van de vele verrukkelijke grappen van de film zien we vreugde, verdriet, woede en angst opgepot in een donkere kerker van Rileys bewustzijn. ‘Wij zijn onderdrukte emoties!’, jammeren ze.
Het pijnlijke verschil tussen een ideaal en een werkelijk zelf
Het zelfbeeld, en hoe het in de vormende jaren gestalte krijgt op zijn sokkel, is dus de kern van het verhaal. Dat reflecteert de ingeburgerdheid van het begrip. ‘Zelfbeeld’ is een pijler in het therapeutische jargon dat zich door onze cultuur geweven heeft. Ik herinner me boer Rob, uit Boer zoekt Vrouw, een paar seizoenen geleden, die zijn grensoverschrijdende kusjescompulsie vergoelijkte met de tekst: ‘Ik heb een laag zelfbeeld.’ Classic therapietaal.
Arme boer Rob. Ik herinner me ook de gedachte, bij het horen van zijn zelfdiagnose, dat iemand met zo’n laag zelfbeeld eigenlijk uit de buurt zou moeten blijven van reality-tv, sociale media en de giftige cocktail van beide. De ironie is – en dat geldt nauwelijks alleen voor deze boer – dat onze niet te vermijden beeldcultuur zich op allerlei manieren vastbijt in ons zelfbeeld en de prominentie ervan vergroot. Er bestaan vele andere manieren om de geest te begrijpen, maar het alomtegenwoordige ethos van zelfverbetering dat zich via onze schermen aan ons opdringt, wekt de indruk dat het ‘zelf’ een buitensporig grote rol speelt in de moderne psyche.
Deze buitensporigheid krijgt monsterlijke proporties in een andere recente filmhit, minder geschikt voor kinderen. In The Substance speelt Demi Moore de uitgerangeerde filmster Elizabeth Sparkle, die een fitnessprogramma presenteert. Ze is een vitale, knappe vijftiger met plezier in haar werk, maar wanneer de televisiebazen haar willen vervangen door een jonger exemplaar stort haar wereld in.
Die wereld, leren we, is gebouwd rond haar uiterlijk, haar beeltenis. In haar angstaanjagend eenzame appartement, boven in een wolkenkrabber, kijkt ze aan tegen een muurvullend portret van zichzelf. Een ijdelheid die na haar ontslag zomaar omslaat in een minstens zo grote zelfhaat – in een vlaag van frustratie vernielt ze het portret. Niet zo’n gezond zelfbeeld, kortom.
Als de wanhopige Elizabeth de kans krijgt om een duivelspact te sluiten, in de vorm van een technologie die het mogelijk maakt een ideale versie van zichzelf te worden, grijpt ze die aan. Op een manier die (zonder te spoilen) de horror van plastische chirurgie tot in het absurde trekt, wordt haar perfecte, half zo jonge dubbelganger Sue (Margaret Qualley) geboren. Haar ‘echte’ zelf blijft als een oud kledingstuk verwaarloosd achter in een donkere kast, met catastrofale gevolgen.
The Substance maakt iets grotesk wat iedereen in zekere mate herkent: het pijnlijke verschil tussen een ideaal en een werkelijk zelf, en de manier waarop media, roem, gendernormen, schoonheidsidealen en epidemisch perfectionisme daarop inwerken.
Sociale media zijn opvallend afwezig in de film (net als in Inside Out 2! ), en tegelijkertijd lijkt de hele setting wel een allegorie voor het soort kijken en bekeken worden dat we vandaag met de socials associëren. Overal om Elizabeth heen zijn glanzende oppervlakken, spiegels, ramen, billboards en schermen waarop ze zichzelf gereflecteerd ziet. Een gefragmenteerd zelfbeeld, waarvan de ingebeelde blik van het publiek deel is geworden.
Wat de film zo illustreert is iets wat de Amerikaanse socioloog Charles Horton Cooley (1864-1929) al aan het begin van de twintigste eeuw het looking-glass self * noemde: we zien onszelf zoals we denken dat anderen ons zien. Cooley beschrijft in drie stappen hoe individuen hun zelfbeeld ontwikkelen in sociale interactie. We stellen ons voor hoe we overkomen op anderen; we interpreteren de reactie van anderen op ons gedrag en uiterlijk; en aan de hand van die ingebeelde oordelen vormen we ons een beeld van onszelf. Je zelfbeeld is dus evengoed een sociologisch als een psychologisch verschijnsel. Evengoed een product van hoe we denken dat anderen ons zien, als van hoe we onszelf zien.
Cooleys theorie krijgt nieuwe betekenis in de context van sociale media, waar het oordeel van de ander vaak niet eens hoeft te worden ingebeeld, omdat het expliciet is in likes en comments. Dat oordeel wordt bovendien voortdurend uitgevraagd door jezelf tentoon te stellen zoals je gezien wilt worden – een selfie stelt* de vraag: vinden jullie me op deze manier leuk?
‘Perfection is the idea that kills’ – de relatie tussen zelfbeeld en zelfdoding
De menselijke psyche is dus van nature al een spiegelpaleis. Zet daar het immer reflecterende scherm van de smartphone tussen en het ontwikkelen van een zelfbeeld wordt nog ingewikkelder. In de verhitte discussie die al jaren woedt over de invloed van sociale media op de geestelijke gezondheid van jongeren, speelt zelfbeeld dan ook een grote rol.
De Amerikaanse psycholoog Jonathan Haidt, grote roerganger van het smartphonealarmisme, noemt een laag fysiek zelfbeeld – vooral bij meisjes – in zijn bestseller Generatie angststoornis* als een van de schadelijke effecten van sociale media. ‘Laat kinderen de meest kwetsbare periode van de ontwikkeling van hun brein doormaken’, bepleit hij, ‘voordat ze te maken krijgen met de stormwind van sociale vergelijking en door algoritmen uitgekozen influencers.’
Onder de kop ‘ Has Social Media Fuelled a Teen-Suicide Crisis?* ’ verzamelde journalist Andrew Solomon onlangs in The New Yorker verhalen van ouders die hun kind verloren aan zelfdoding. Velen van hen wijzen sociale media aan als de oorzaak van die tragedie. Solomon tekent hun hartverscheurende verhalen op zonder tot sluitende conclusies te komen, maar wat wel opvalt aan de overleden tieners is dat de schriftelijke sporen van hun wanhoop een laag zelfbeeld verraden.
Anna, een middelbare scholier uit Colorado, bijvoorbeeld, zinkt na een succesvolle periode als rodeokampioen van de ene op de andere dag in een poel van zwartgallige content over automutilatie en suïcidaliteit. ‘Ik ben niet mooi. Niemand vindt mij leuk. Ik hoor er niet bij’, lezen haar ouders na haar dood in haar dagboek. ‘Ik kijk naar profielen van andere meisjes en voel me nog slechter. Niemand zal iemand liefhebben die zo lelijk en gebroken is als ik.’
De veertienjarige Englyn uit Louisiana komt in eenzelfde fatale algoritmische fuik terecht. Op haar telefoon worden geheime notities aangetroffen die een worsteling laten zien met het beeld van zichzelf dat ze denkt te moeten uitdragen: ‘ I show ppl what they want to see but behind the social media life nobody knows the real me and how much I struggle to make sure everyone’s good even though I’m not. ’
De relatie tussen de kwetsbaarheid van het moderne zelfbeeld en een toegenomen suïcidaliteit die impliciet is in Solomons reportage, kwam ik een paar jaar geleden ook al tegen in het werk van de Britse schrijver Will Storr. Zijn boek Selfie: How We Became So Self-Obsessed and What It’s Doing to Us (2017)* opent met verhalen van zelfdoding, om de destructieve gevolgen te laten zien van een culturele obsessie met het perfecte zelf. Dezelfde waarden die maken dat het zelfbeeld zo centraal voelt in ons mentale welbevinden, kunnen leiden tot een constant gevoel van tekortkoming en zelfhaat. ‘[W]e’re living in an age of perfectionism, and perfection is the idea that kills. [...] People are suffering and dying under the torture of the fantasy self they’re failing to become.’
Storr traceert hoe er door de geschiedenis heen is aangekeken tegen het begrip ‘zelf’ en laat zien dat wat we ervaren als ons zelf geen vaststaand of authentiek gegeven is. We worden voortdurend gevormd en hervormd door verhalen, culturele normen en sociale situaties. Dat is altijd zo geweest, maar Selfie maakt het punt dat het zelf binnen hyperindividualistische samenlevingen een overdreven rol is gaan spelen in hoe we ons leven betekenis geven. De nadruk op persoonlijke prestaties en zelfverbetering – op het creëren van een ideaal zelfbeeld – is schadelijk en gaat voorbij aan de cruciale afhankelijkheid tussen mensen.
Uit de analyse van Storr – die verre van nieuw is en ietwat voorspelbaar uitloopt op een pleidooi voor meer gemeenschapszin – rijst dan ook de vraag of een focus op zelfbeeld wel de heilzaamste weg is naar een gezonde geest.
Look inside yourself, Simba! – leer je ideale én gevreesde zelf kennen
Als het aan hoogleraar neurocognitieve ontwikkelingspsychologie Eveline Crone ligt, bestaat er zeker zoiets als een gezond zelfbeeld, en is dat ook cruciaal voor een gezonde geest. Haar nieuwe boek Generatie zelfvertrouwen * (dat ze schreef met coauteur Renske van der Cruijsen) gaat over de ontwikkeling van het zelfbeeld bij jongeren. De positieve titel zou je kunnen opvatten als een reactie op het alarmisme van Haidts Generatie angststoornis. Volgens Crone kunnen ouders en opvoeders, alle doemberichten ten spijt, wel degelijk bijdragen aan een veerkrachtige en zelfverzekerde generatie jongeren.
Zelfbeeld staat daarin dus net zo centraal als in Inside Out 2. Daarmee bedoelt Crone ‘jezelf kennen in termen van je positieve én negatieve eigenschappen’, en ook dat sluit aan bij het verhaal van Riley. Waar haar zelfbeeld aanvankelijk te rooskleurig is en daarna tijdelijk té negatief, predikt de film uiteindelijk dat er een middenweg bestaat. Daarin mogen, om het maar even in therapietaal te stellen, alle emoties ‘er zijn’ en ontstaat er in het zelfbeeld ruimte voor zowel positieve als negatieve kernovertuigingen.
De middenmoot van de film, waarin we het zelfbeeld dus grillig en scheef zien groeien, valt samen met wat Crone in haar boek omschrijft als de dip waarin de meeste adolescenten terechtkomen tussen hun veertiende en zestiende.* Ze denken dan negatiever over zichzelf, mede omdat het de leeftijd is waarop de mening van anderen een doorslaggevende factor wordt in hun zelfbeeld.
Maar twijfelen aan jezelf, schrijft Crone, helpt je uiteindelijk om jezelf goed te leren kennen. Je ontwikkelt een beeld van wie je zou willen zijn, je ideale zelf, maar ook van wie je absoluut niet wilt zijn, je gevreesde zelf. Het verschil tussen beide levert conflict op in het puberbrein, en daar spelen hormonen, de omgeving en de (online) cultuur dan ook nog eens op in.
Juist al dat tumult in het puberhoofd draagt uiteindelijk dus bij aan de ontwikkeling van een accepterend zelfbeeld, waarin je goede én minder goede eigenschappen geïntegreerd zijn. Want dat is hoe Crone een gezond zelfbeeld omschrijft: realistisch. Het doel is zelfkennis – Look inside yourself, Simba! – en daarmee zelfvertrouwen.
We zijn meer dan een zelfbeeld
Het is opmerkelijk dat Crone juist dat woord, zelfvertrouwen, heeft gekozen voor de opbeurende titel van haar boek. Vooral omdat het Engelse equivalent self-esteem, dat al decennia een speerpunt is in allerlei onderwijsprogramma’s in de VS, door sommige psychologen de laatste jaren aan een herevaluatie onderworpen werd.
De Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Kristin Neff pleit er in boeken en praatjes bijvoorbeeld voor om de focus te verleggen van zelfvertrouwen naar zelfcompassie.
Met self-esteem, dat al door William James als een belangrijke component van psychisch welbevinden werd beschouwd, en dat hij in 1890 definieerde als je ‘succes gedeeld door verwachtingen van succes’,* is op zich niets mis, meent Neff. Problematisch is wat mensen doen om het te vergaren. Sommige onderzoeken suggereren dat het verlangen naar een grotere eigenwaarde verband houdt met ‘self-enhancement bias’,* waarbij mensen zichzelf positiever inschatten dan realistisch is. Een bekend voorbeeld is het better-than-average effect:* mensen schatten zichzelf structureel in als deugdzamer dan hun medemens – een betere chauffeur, een betere luisteraar, een betere burger.
Zelfvertrouwen mag dan goed voor je zijn, meent Neff, maar als daarvoor nodig is dat je je superieur voelt aan anderen, zitten we met een moreel probleem. Een opgeblazen ego ten koste van anderen maakt je bovendien psychologisch kwetsbaar, omdat alleen het superieure goed genoeg is – zie Elizabeth Sparkle uit The Substance, wier ‘reële’ zelf tragisch ten prooi valt aan haar mooiste versie.
De nadruk die er in onze samenlevingen gelegd wordt op zelfvertrouwen, schrijft Neff, heeft ertoe geleid dat de narcismescore onder studenten een vlucht heeft genomen– een studie in 2006 wees uit dat Amerikaanse studenten 30 procent hoger scoorden op narcisme dan voorgaande generaties,* terwijl ook hun zelfvertrouwen steeg.
Er bestaat kortom een betere manier om ons goed te voelen over onszelf dan zelfvertrouwen, aldus Neff. Zelfcompassie komt voort uit de boeddhistische psychologie* en verwijst naar het vermogen om compassie op te brengen ten aanzien van je eigen lijden en tekortkomingen (in die zin lijkt het op dat wat Crone beschrijft en wat het happy end van Inside Out uitdraagt).
Daarvoor is niet alleen mildheid nodig jegens jezelf, maar ook de erkenning dat lijden deel uitmaakt van de menselijke conditie die ons met elkaar verbindt. Iedereen lijdt immers. Negatieve gevoelens, ten slotte, hoef je dan ook niet te onderdrukken – ‘Wij zijn onderdrukte emoties!’. Je kunt ze erkennen, denkt Neff, zonder met ze samen te vallen in een pijnlijke cyclus van identificatie. Daarvoor is, je voelt het al aankomen, mindfulness nodig.
Zo beschouwd is een gezond zelfbeeld niet iets wat je isoleert van anderen – omdat je je beter ofwel slechter voelt dan de rest, of een ziekelijk heen-en-weer tussen beide polen. Jezelf herkennen als feilbaar mens tussen de andere (feilbare) mensen is een constructievere vergelijking dan de voortdurende kwaliteitswedloop die de prestatiemaatschappij stimuleert.
In het hoofdkantoor van Riley verschijnt in de nog volgende delen van de filmserie hopelijk ook een sokkel voor een mensbeeld en een wereldbeeld, zodat ‘generatie zelfvertrouwen’ meekrijgt dat we meer zijn dan een zelf.
Denk je aan zelfdoding? Neem dan 24/7 gratis en anoniem contact op met 0800-0113 of chat op 113.nl.*