Waarom we onze kinderen moeten leren zich in anderen te verplaatsen
Empathie ligt ten grondslag aan zo ongeveer alles wat een maatschappij doet functioneren: vertrouwen, altruïsme, samenwerking, liefde, liefdadigheid. En toch slaagt onze samenleving erin de empathie steeds verder in te dammen. Psychiater en neurowetenschapper Bruce Perry komt daar tegen in opstand. Een pleidooi voor meer empathie.
Enkele maanden geleden zond Brandpunt een interview uit met de Amerikaanse kinderpsychiater en neurowetenschapper Bruce Perry. Perry deed daarin een opmerkelijke uitspraak. Hij stelde dat we onze samenleving - zonder het door te hebben - hebben ingericht op het emotioneel verwaarlozen van onze kinderen. En dat, zo beweert hij, gaat ten koste van de ontwikkeling van hun aangeboren talent om zich te kunnen verplaatsen in en mee te leven met een ander. Met andere woorden: het vermindert hun empathisch vermogen.
De maatschappelijke gevolgen hiervan moeten volgens Perry niet onderschat worden. In het boek Born for love. Why empathy is essential and endangered (2010) schrijft hij samen met co-auteur Maia Szalavitz: ‘Empathie ligt ten grondslag aan zo ongeveer alles wat een maatschappij doet functioneren: vertrouwen, altruïsme, samenwerking, liefde, liefdadigheid. Een onvermogen om je in te leven is een van de hoofdbestanddelen van de meeste maatschappelijke problemen: misdaad, geweld, oorlog, racisme, kindermishandeling en ongelijkheid, om er maar een paar te noemen.’
Geef empathie-ontwikkeling de ruimte
Wie is deze Bruce Perry? Perry is in Amerika bekend vanwege zijn bemoeienis met schietpartijen op scholen sinds Columbine. Daarnaast is hij grondlegger van de Child Trauma Academy in Texas, een interdisciplinair expertisecentrum dat ernaar streeft de kennis over de (brein)ontwikkeling van kinderen te vertalen naar beleidsmaatregelen die de ontwikkeling van (risico)kinderen ten goede moeten komen. Zijn adviezen strekken verder dan alleen de Verenigde Staten. Enkele weken geleden was hij bijvoorbeeld in Londen op uitnodiging van twee Engelse ministers.
De strekking van zijn advies is dat westerse samenlevingen kinderen meer kansen moeten bieden om hun empathisch vermogen te ontwikkelen. Want in de huidige maatschappij, zo stelt Perry, worden de omstandigheden waarin dat empathisch vermogen tot ontwikkeling kan komen, steeds schaarser. Slechte verlofregelingen voor ouders die hen dwingen minder tijd door te brengen met hun kinderen in de cruciale eerste levensmaanden, kwalitatief slechte kinderopvang waar (slecht opgeleide) leidsters voor veel te veel kinderen moeten zorgen, de toegenomen stress die de combinatie van werken en zorgen onder deze omstandigheden met zich meebrengt en het groeiend aantal uren dat kinderen achter een beeldscherm doorbrengen waarin zij soms aan behoorlijk wat agressie worden blootgesteld; het zijn allemaal omstandigheden die ervoor zorgen dat kinderen steeds minder de kans krijgen om empathie te ervaren en er mee te ‘oefenen.’ En het zijn juist die ervaring en die oefening die ervoor zorgen dat die empathie zich kan ontwikkelen en verfijnen.
Het belang van de attente verzorger
Perry staat niet alleen in deze observatie. Een vergelijkbare boodschap komt van de Amerikaanse antropoloog en ‘feministisch socioloog’ Sarah Hrdy. In haar Niko Tinbergenlezing (2010) stelt ook zij dat empathie alleen tot ontwikkeling kan komen in aanwezigheid van attente verzorgers; mensen die je goed kennen, aanvoelen wat je nodig hebt en er plezier in hebben om voor je te zorgen. Dat hoeven beslist niet per se de vader of moeder te zijn – haar laatste boek heet niet voor niets Mothers and others (2009).
Maar het is volgens haar wel heel belangrijk dat áls je de zorg uitbesteedt, je daar heel zorgvuldig mee omgaat. In een interview zegt ze ‘dat kinderen goed gedijen bij verscheidene ‘allo-ouders’ [substituutouders, ME] is absoluut geen reden om je kind maar achteloos bij de kinderopvang af te zetten. Integendeel! Het debat moet gaan over de vraag hoe we kinderopvang beter kunnen maken.’
Ze eindigt haar Tinbergenlezing, waarin ze pleit voor veel meer steun voor jonge ouders, met de sombere opmerking ‘dat de manier waarop kinderen tegenwoordig worden grootgebracht kan leiden tot een ontsporing van precies die door evolutie gevormde ontwikkelingsprocessen die ons menselijk maken.’
Van een ander word je ook gelukkig
Maar het is niet alleen deze ‘relatiearmoede,’ zoals Perry het gebrek aan tijd en zorg noemt, die een bedreiging vormt voor ons empathisch vermogen. Volgens hem speelt er nog iets: de verheerlijking van onafhankelijkheid. In westerse samenlevingen overheerst de gedachte dat ieder individu voor honderd procent zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen geluk of ongeluk dan wel zijn eigen succes of falen. Veel psychiaters en psychologen propageren bijvoorbeeld nog steeds het idee ‘dat je om echt gezond te zijn, je alleen jezelf nodig hebt; dat je geen relaties nodig hebt om gelukkig te zijn.’ Het zou psychologisch ongezond zijn om je eigen geluk te koppelen aan dat van een ander.
In westerse samenlevingen overheerst de gedachte dat ieder individu zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen geluk of ongeluk
En dat is onterecht, vindt Perry. In zijn boek haalt hij de psycholoog en schrijver Jonathan Haidt aan die stelt dat als je wilt voorspellen hoe gelukkig iemand wordt en hoe lang hij zal leven (en je diegene niets mag vragen over zijn genen en persoonlijkheid), je moet zorgen dat je iets te weten komt over zijn sociale relaties. ‘Het hebben van sterke relaties versterkt het immuunsysteem, verlengt het leven (meer nog dan stoppen met roken), versnelt het herstel na een operatie en vermindert de kans op depressie en angststoornissen.’
Empathie is niet voor losers
Dat wij in het Westen zo hardnekkig vasthouden aan het tegenovergestelde – die onafhankelijkheid dus – zorgt er volgens Perry voor dat compassie ‘een bezoedeld begrip’ is geworden. ‘Het feit dat ‘afhankelijkheid’ nu het medische eufemisme is voor een verslaving, vat dit probleem goed samen,’ schrijft hij in zijn boek. En daarmee wordt empathie gezien ‘als een soort reformvoeding, iets wat niet lekker smaakt maar waarvan we doen alsof we het lekker vinden omdat we hopen dat onze kinderen zich dan beter zullen gedragen.’ De indirecte boodschap die kinderen krijgen is dat empathie en vriendelijkheid eigenlijk iets voor losers is.
De gedachte dat iedereen volledig verantwoordelijk is voor zijn eigen succes, zorgt er volgens Perry ook voor dat veel westerse landen de steeds grotere verschillen tussen arm en rijk blijven rechtvaardigen. En dat verschil draagt op zijn beurt óók weer bij aan minder empathisch handelen. Mensen zijn van nature makkelijker te bewegen om zich behulpzaam op te stellen als zij zich kunnen identificeren met een ander. Bij een grote kloof tussen arm en rijk bereik je eerder het tegenovergestelde: mensen gaan zich van elkaar afkeren.
Overhaaste beslissingen
Niet iedereen is even enthousiast over Perry’s politieke bemoeienis. In The Guardian schrijft columnist Zoe Williams zich zorgen te maken om de mogelijke gevolgen voor het Engelse regeringsbeleid. Zij hekelt het feit dat Perry er steeds maar weer op hamert dat de zorg die je in de eerste levensjaren krijgt, allesbepalend is voor je breinontwikkeling en dus voor je toekomstige sociale gedrag. Dat is volgens haar nog helemaal geen uitgemaakte zaak; een slechte start leidt niet altijd tot meer (psychologische) ellende. Maar als de Engelse overheid nu gaat doen alsof dit wel zo is, zou dit kunnen leiden tot overhaaste beslissingen: kinderen zouden te vroeg en onnodig het stempel ‘risicokind’ opgeplakt kunnen krijgen en - erger nog - het zou ertoe kunnen leiden dat deze kinderen misschien wel ten onrechte worden weggehaald bij hun ouders.
Hoewel dit artikel leidde tot een zeer kritische ingezonden brief van kinderarts en neurowetenschapper professor Charles Nelson (Harvard) die de stellingen van Williams weerlegt, is Perry zelf de eerste om te beamen dat een slechte jeugd niet altijd leidt tot asociaal gedrag en andere gedragsstoornissen. In zijn boek wijdt hij een heel hoofdstuk aan een vrouw die ondanks haar rampzalige jeugd in de getto’s van Los Angeles opgroeit tot een vrouw die zich vrijwillig inzet voor kinderen die in dezelfde slechte omstandigheden moeten opgroeien als zij. Maar hij stelt ook dat zij deze veerkracht niet alleen te danken heeft aan haar aangeboren intelligentie en haar sociale talent, maar aan een buurvrouw was die haar steeds op cruciale momenten heeft bijgestaan.
Met andere woorden, haar veerkracht was deels afhankelijk van het toeval. Maar helaas, zo betoogt Perry, doen die toevallige omstandigheden zich in de huidige maatschappij waarin onafhankelijkheid en ‘eigen verantwoordelijkheid’ sterk worden verheerlijkt, steeds minder vaak voor.
Door empathie heeft de mens kunnen overleven
Het is vooral op dit punt dat Perry bijval krijgt van schrijver en primatoloog Frans de Waal. In zijn boek Een tijd voor empathie (2009) stelt hij dat zowel bij apen als mensen ‘het vermogen om de emoties van anderen te kunnen meevoelen en de situatie van een ander te begrijpen’ ervoor heeft gezorgd dat wij als soort hebben kunnen overleven. Maar in veel westerse samenlevingen wordt vooral de competitieve kant van de mens benadrukt. Daarvoor heeft de Waal een historische verklaring: lange tijd was het alleen de adel die het grote geld bezat. Zij hoefden hiervoor geen verantwoording af te leggen aan de lagere klassen; zij hadden immers blauw bloed. Maar toen na de Industriële Revolutie ook niet-adellijke mensen toegang kregen tot het grote geld moest dit opeens wel worden gerechtvaardigd. Competitie werd vanaf dat moment als iets natuurlijks beschouwd.
De krachtigste steun voor het algemeen belang komt van het verlichte eigenbelang: het besef dat we beter af zijn als we samenwerken
Nu is die competitie volgens de Waal zeker van belang voor de overleving, maar hij stelt dat we ervoor moeten waken die empathische kant van de mens niet te verwaarlozen. Competitie kan op korte termijn weliswaar voordelen opleveren - het stimuleert het nemen van initiatief, creativiteit en hard werken - maar het zorgt op de lange termijn ook voor ontwrichting van de samenleving omdat er een grote groep ongelukkige en ontevreden burgers ontstaat die steeds minder bereid zal zijn om samen te werken.
Net als Perry stelt hij dat te grote verschillen tussen arm en rijk het empathisch vermogen afzwakken omdat men zich niet meer kan identificeren met de ander. Het is al vaak gezegd dat in samenlevingen waarin het verschil tussen arm en rijk het minst groot is, burgers – zowel de rijken als de armen – gelukkiger zijn. De Waal pleit er dan ook voor dat de politiek het thema ‘empathie’ hoger op de agenda zet en burgers ervan doordringt hoe belangrijk het is: ‘De krachtigste steun voor het algemeen belang komt van het verlichte eigenbelang: het besef dat we beter af zijn als we samenwerken.’
Een lesje burgerschap
Wat zouden we in Nederland kunnen doen om empathie meer kans te geven? Het goede nieuws is dat er al initiatieven lopen op dit vlak. Toen de Nederlandse hoogleraar pedagogiek Micha de Winter in 2002 constateerde dat de opvoeding en het onderwijs in Nederland veel te eenzijdig gericht was op de individuele ontwikkeling van een kind en te weinig aandacht besteedde aan zaken als het algemene belang, besloot de overheid in 2006 dat alle scholen voortaan les moesten geven in ‘actief burgerschap.’ Het slechte nieuws is dat Nederland zeer weinig investeert in kinderopvang en werkende ouders amper de kans krijgen om de eerste cruciale maanden voor hun baby te zorgen. Op dat punt valt dus nog een flinke winst te behalen.
Dit verhaal is geschreven door Marilse Eerkens.