Jeannette Benschop geeft al 40 jaar les (en zag de basisschool veranderen)

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs
Uit de serie ‘Fitter, Happier, and More Productive’ van fotograaf Joeri Boelhouwer. Lees onder dit verhaal meer over de beelden.

Het kan best nuttig zijn om bij te houden wat leerlingen kunnen en weten. Maar het gaat wel ten koste van lesgeven met gevoel, waarschuwt leerkracht-onderzoeker Jeannette Benschop. ‘Word ik nog wel gezien als een vakvrouw die zelf in staat is om te beoordelen hoe het gaat met een kind?’

Jeannette Benschop (65) is een KLOS’er. 

KLOS, dat staat voor Kleuter Leidster Opleiding School, de opleiding voor kleuterleidsters. Het is al meer dan veertig jaar geleden dat Benschop de opleiding volgde, want in 1984 ging die op in wat nu de pabo is. Daar worden leraren niet meer opgeleid om alleen kleuters te begeleiden in hun ontwikkeling, maar om les te geven aan alle kinderen tot en met groep 8 van de basisschool. 

Benschop, die ik via Teams spreek, is niet alleen kleuterjuf met veertig jaar ervaring. Ze combineert dat werk sinds een paar jaar met een rol als leerkracht-onderzoeker aan Ze maakt er deel uit van een team dat onderzoek doet naar de invloed van (digitale) technologie op de dagelijkse omgang met kinderen op school, ook wel ‘de pedagogische relatie’ genoemd.

Sinds de jaren tachtig zag Benschop het basisonderwijs veranderen. ‘Het lijkt wel alsof kunnen meten de basis is geworden. Alsof een school dat is wat meetbaar is.’

Veertig jaar geleden, weet Benschop nog, bestond er bijvoorbeeld helemaal geen systeem om de prestaties van leerlingen nauwgezet te volgen – en zeker die van kleuters niet. Benschop en haar collega’s bepaalden zelf en met elkaar of een leerling ‘schoolrijp’ was en door mocht naar de lagere school, die destijds veel meer gescheiden was van het kleuteronderwijs. 

Op de kleuterschool – waar kinderen van 4 tot 6 jaar naartoe gingen – werd veel gespeeld en leerden kinderen al doende. Veel zingen, dansen en buitenspelen. Letters en cijfers kwamen in al dat spel wel voorbij, maar leraren waren er niet nadrukkelijk mee bezig.

Benschop weet nog dat zij en haar collega’s op een gegeven moment, eind jaren zeventig, moesten opschrijven waarom ze lesgaven zoals ze deden. Best lastig, vonden ze dat. ‘Dan zei je bijvoorbeeld: “We doen dit omdat het goed is voor de affectieve ontwikkeling.” We kwamen met allerlei van dat soort kreten.’ 

Wat zij en haar collega-kleuterleidsters vreesden, gebeurde: door de samenvoeging van de kleuterschool met de lagere school, gingen de kleutergroepen steeds meer Er kwamen werkbladen met oefeningen en lesboekjes de klas in, en lijstjes waarop leidsters bijvoorbeeld moesten afvinken welke letters een kind al kende. 

Benschop: ‘Ik dacht: hoezo moet dit? Dit doen ze toch pas in groep 3?’

Heb je daar een antwoord op?

‘Ik ben niet tegen registreren, maar ik zou dat heel graag doen zoals ik dat ooit geleerd heb: vanuit observatie. Een kind zegt bijvoorbeeld: “Juf, ik wil dit en dat maken.” En dan zorg je ervoor dat die spullen er komen. Daaruit haal je vaak al zoveel informatie. Over de motoriek van een kind bijvoorbeeld, of een kind een plan kan maken, of het dat aan me kan vertellen. Dat ene contact, daar zitten voor mij vaak al vijf signalen in. En dan weet ik als professional: als jij dit uitdagend vindt, dan is dat een goede volgende stap voor jou.’

‘Maar ik heb daar tijd voor nodig. En die heb ik niet, omdat ik heel veel resultaten moet registreren. In de kleuterklas zie je dat die doelen voorop zijn gaan staan, in plaats van de ontwikkeling.’ 

‘Dat vind ik een verarming, zowel in het aanbod voor de kinderen als voor mezelf. Word ik door de maatschappij nog wel gezien als een vakvrouw die in staat is om te beoordelen hoe het gaat met een kind? Het voelt alsof mijn vak niet meer serieus genomen wordt. Want eigenlijk wordt gezegd: je moet alles afvinken, want jij weet zelf niet meer wat goed is voor de ontwikkeling van kleuters. Ik voel me nu iemand die Japans wil koken, maar in een pizzeria staat.’

Wat gebeurt er in die pizzeria?

‘Als je een kleutergroep als een soort schooltje ziet, dan ben je vooral gericht op de cognitieve vakken. Dan ga je rekenlesjes geven, met werkbladen erbij. Het is een kluit werk om iedere keer al die doelen die een kleuter moet behalen langs te lopen.’

Hoe zou je het liever doen? Hoe ziet Japans koken eruit?

‘Soms denk ik: vandaag doe ik even niks. Maar ik ben niet liever lui dan moe! Het is een heel actief, aandachtig niksdoen, om ruimte te geven aan waar kinderen zelf mee komen. Zo wil ik eigenlijk lesgeven.’

Door niks te doen.

‘Als je ervoor zorgt dat er wat te beleven valt in die klas, dan zie je dat de motivatie om te leren vanzelf komt. Wij noemen dat een ‘rijke leeromgeving’. Je hebt bijvoorbeeld een hoek waar wat te ontdekken valt, een speelhoek, een huishoek en een mooie bouwhoek met echte blokken. Als leerkracht kijk je wat je kunt doen om kleuters nog leuker te laten spelen, het nog verdiepender te maken. Als je kinderen de hele tijd hoort praten over dino’s, dan leg je er misschien een boek over dino’s bij, zodat ze verder kunnen komen binnen de belangstelling die ze hebben.’

‘Zo kwamen kinderen een keer naar me toe, en ze zeiden: “Juf, we willen een boek schrijven!” Toen hebben ze het boek Kikker is verliefd nagetekend en daar teksten bij geschreven. Ze maakten plannen, er mochten anderen meehelpen. Een maand lang deden die kinderen niets anders dan dat boek schrijven, en ik denk dan: jullie zijn zo gemotiveerd, doe maar, ga je gang.’

Zijn het dan niet altijd dezelfde kinderen van hoogopgeleide ouders die daarmee komen?

‘Nee, want die heb ik niet zo vaak in de klas hier in hartje Rotterdam. Vaak zeggen mensen hier: “Maar ons soort kinderen kan dat niet.” En dan zeg ik: “Nou, ik werk al sinds 1988 met ‘ons soort kinderen’, dus ik weet dat ieder mens iets heeft waar hij heel erg blij van wordt.”’

‘Wel zie ik dat sommige kinderen misschien wat meer stapjes moeten maken – en daarom is mijn taalonderwijs wat gestructureerder en minder spontaan dan ik zou willen. Maar als je eenmaal weet dat een kind bijvoorbeeld dol is op dieren, dan gaat de hele wereld open via die dieren. Volgens mij heeft dat – gelukkig – heel weinig te maken met of je hoogopgeleide ouders hebt of niet.’

Jij ziet professionaliteit als vertrouwen in jouw kunde. Maar voor bestuurders betekent professionaliteit verantwoording af kunnen leggen over de resultaten.

‘Vroeger was die administratie een middel om te zeggen: globaal hebben we een beeld van hoe het gaat. Op het moment dat je je zorgen maakte om een kind, pakte je dat er even bij. Nu is het een doel geworden.’

‘We werken bijvoorbeeld met een leerlingvolgsysteem, waarmee je grafieken kunt uitdraaien over de ontwikkeling van een kind. Je kunt dan zeggen: kijk, dit kind is aan het groeien, want op dit en dat gebied zien we een stijgende lijn. Dat is op zich niet verkeerd, maar er schuilt een gevaar in. Want als je me zou vragen hoe ik het nou écht vind gaan met dat kind, dan zeg ik misschien wel: “Ik maak me eigenlijk toch een beetje zorgen.” Ik heb het ook weleens andersom: dat de uitslag helemaal niet zo oké is, maar een leerling wél vrolijk de klas binnenkomt en lekker aan de slag gaat.’ 

‘Vroeger zei je op een oudergesprek niet: “We pakken het lijstje er even bij, nou, het gaat zus en zo met uw kind.” Je vertelde gewoon wat je zag, en merkte dan aan de ouder of die het herkende of niet. Nu hobbel ik achter dat leerlingvolgsysteem aan. Ik ervaar dat de leraar van een leidende rol meer een uitvoerende rol heeft gekregen. En dat bijt. Want ik ben echt wel in staat om een klas en het hele gebeuren zelf vorm te geven.’

‘Het onderwijs was vroeger ook gewoon minder jachtig. Je zat vaker buiten wat te praten met je collega’s, terwijl de kinderen aan het klimmen en klauteren waren. Ik denk nu: wanneer hoef je als kind nog gewoon even niks? Vroeger was dat nog tot 6 jaar, toen tot 4, nu misschien tot 1. Ook alle speelgoedwinkels staan vol met ‘lesjes’. Er staan zelfs letters op de Duplo...’ 

‘…Of klink ik nu te veel als een kruidenvrouwtje?’ 

Heeft digitale technologie invloed gehad op die ontwikkeling?

‘Digitale technologie is als een soort vanzelfsprekendheid de school binnengekomen. Aanvankelijk leek al die technologie heel handig. Administreren ging opeens veel sneller, je kon resultaten zichtbaar maken, ook voor leerlingen. Maar over het neveneffect zijn we nu pas aan het nadenken.’

Welk neveneffect?

‘Vroeger tunede je als leerkracht in op je leerlingen. Je bent dan zintuiglijk bezig. Je ziet wie onrustig is, wie iets aan het doen is, wie er met zijn koppie naar beneden zit. En als leerkracht neem je dat mee in je beslissingen. Op het moment dat we er Chromebooks tussen zetten en je als leerkracht allerlei uitslagen op je scherm te zien krijgt, dan ga je dat scherm zien als: dit is wat er aan de hand is. Het is een heel subtiel, maar wezenlijk verschil. Als je kinderen vraagt hoe het gaat, kijken ze zelf ook op hun Chromebook om te zien hoe ze ervoor staan.’

Waar kwam die wens om dat meetbaar te maken dan vandaan?

‘Opeenvolgende regeringen namen vanaf de jaren negentig niet meer zelf verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs, maar schoven die af naar schoolbesturen. Die gingen ze veel geld geven, om vervolgens te zeggen: wij willen resultaten zien. En die schoolbesturen werden steeds groter. In de jaren tachtig had één school soms gewoon één bestuur met twee docenten aan het roer, en was degene die leiding gaf aan de kleuterschool vaak ook de adjunct-directeur van de basisschool. Besturen zijn veel groter geworden, en het van alles willen meten is een gevolg van die grootschaligheid.’

‘Dat gebeurde overigens niet alleen op de basisschool, maar op alle scholen, en in de zorg is het net zo. Het gaat nu veel meer om: hou eens bij wat je allemaal doet, en niet zozeer om: hoe was het contact met de persoon bij wie je was?’ 

‘En ook ouders spelen een rol. Die willen dat hun kind zo hoog mogelijk uitstroomt, dus willen ze weten wat er op school gebeurt en waar hun kind staat. Vandaag de dag wordt dat automatisch gekoppeld aan meetgegevens, aan hoe hun kind scoort.’

Wat gaat er verloren als scholen alles meetbaar willen maken?

‘Als je niet meer traint om jezelf als leerkracht af te stemmen op leerlingen, om te leren vertrouwen op je gevoel, kan je dat ook minder goed. Als ik nu zou beginnen aan de opleiding en ik draai al die grafieken uit, dan schuilt daarin het gevaar dat ik die serieuzer ga nemen dan het gevoel dat ik eigenlijk bij die kinderen heb. Omdat je die grafieken kunt zien.’ 

‘Ik heb nog geleerd om te vertrouwen op mijn gevoel, omdat ik de tijd waarin dat belangrijk was nog heb gekend. Ik ben een van de laatste KLOS’ers, en dan is de groep die die opleiding heeft gehad weg. Dan zijn er geen kleutermensen meer. Kijk, een kind dat zich op zijn gemak voelt, dat gaat vanzelf leren. Ik zou het heel fijn vinden als dat vertrouwen – dat we als mens graag leren – wat meer terugkwam.’