Deze therapeut wil dat we minder in therapie gaan

We hebben het niet zwaarder dan vroeger; we kunnen minder goed omgaan met leed. Psychotherapie kan daar best bij helpen, zegt therapeut en auteur Flip Jan van Oenen, maar lang niet zo goed als we denken. Hij pleit voor minder therapie bij psychische problemen en meer oefenen in verdragen.
We hebben het nog nooit zo goed gehad, en toch gaat het niet best.
Ruim vier op de tien Nederlanders krijgen in hun leven te maken met een psychische aandoening. Jaarlijks doen 1,3 miljoen Nederlanders een beroep op de ggz.* Een op de zeven jongeren maakt inmiddels gebruik van jeugdzorg, tegenover een op de elf in 2015. Wie hulp zoekt, moet vaak lang wachten: in 2023 groeide het aantal ‘wachtplekken’ in de ggz naar ruim 97.000 en de vraag naar die zorg neemt alleen maar toe.

Klinkt problematisch. Maar er is een nog groter probleem, zo stelt therapeut Flip Jan van Oenen in zijn onlangs verschenen boek Verdragen. Over de hulp helpt-mythe. De hulp waarop mensen wachten, helpt lang niet altijd. Een deel van de mensen gaat er dankzij therapie wel een beetje op vooruit, zegt hij, maar de meerderheid zal een andere manier moeten vinden om met psychische klachten als angst en depressie om te gaan.
We zullen geestelijke pijn moeten leren verdragen – net zo lang tot hij verdwijnt, of in elk geval minder zwaar op ons drukt.
Geen enkele methode is de heilige graal
De westerse ggz telt, afhankelijk van je definitie, tussen de 150 en 1000 ‘evidencebased’ therapeutische methodes, schrijft Van Oenen. De afgelopen decennia hebben wetenschappers de effectiviteit van die methodes onderzocht, met vaak een ontnuchterend resultaat. Ten eerste blijkt zo’n beetje elke methode, van cognitieve gedragstherapie tot EMDR en alles ertussenin, ongeveer even effectief: er is geen heilige graal.
Volgens een recente overzichtsstudie gaat slechts 41 procent van de volwassenen er tijdens therapie op vooruit, terwijl mensen die op een wachtlijst staan of alleen basiszorg krijgen er respectievelijk 16 en 17 procent op vooruitgaan.* ‘Vooruitgaan’ kan betekenen dat iemand klachtenvrij is. Het kan evengoed betekenen dat iemand nog steeds klachten ervaart, maar zich wel wat beter voelt.
Bovendien gaan de meeste psychische klachten na verloop van tijd geheel of gedeeltelijk over – ook zonder therapie. Dat suggereert, schrijft Van Oenen, ‘dat mensen zelf in staat zijn hun pijn te hanteren’.
Het besef dat therapie minder effectief was dan hij lang had gedacht, was ‘deels onthutsend’, vertelt hij.
Het was ook bevrijdend: ‘Cliënten waarderen altijd het contact en zijn meestal erkentelijk, maar ik zag dat het desondanks vaak niet beter met ze ging. De bevrijding zat ’m in het besef dat dit niet aan mij lag: het middel is gewoon heel beperkt. En wanneer je eenmaal ontslagen bent van het idee dat je iemand kunt genezen van somberte of angst, of iemand voor suïcide kunt behoeden, of een relatie kunt verbeteren, dan kun je veel vrijer je werk doen.’
Wat zegt u tegen mensen die dit lezen en nu denken: maar dankzij EMDR ben ik verlost van mijn posttraumatische stressstoornis? Of: dankzij cognitieve gedragstherapie is mijn depressie overgegaan?
‘Ten eerste: misschien ben jij een van die lucky bastards bij wie het wel werkt. Maar ook: je weet niet hoe het zonder therapie was gegaan. Misschien was je dan ook wel opgeknapt. En vooral: therapie zal vast iets hebben bijgedragen, maar realiseer je dat je het waarschijnlijk vooral zelf hebt gedaan.’
De wetenschap laat dus zien dat therapie in beperkte mate helpt; toch neemt de vraag ernaar alleen maar toe. Hoe komt dat?
‘Daar worden verschillende verklaringen voor gegeven, van de toestand in de wereld tot de opkomst van sociale media en toegenomen prestatiedruk. Veel van die verklaringen snijden hout, al denk ik niet dat we het zo heel veel zwaarder hebben dan vroeger.’
‘Volgens mij is een belangrijke reden de ggz zelf. Op een goed moment zijn we gevoelens gaan labelen: wie somber is, heeft een depressie, wie angstig is, een angststoornis. Vervolgens hebben we gezegd: als je eenmaal een diagnose hebt, kun je worden behandeld. En een behandeling zorgt ervoor dat het beter gaat.’
‘Inmiddels drukken we veel van onze dagelijkse gevoelens uit met zulke labels. Deels omdat we ons daarmee van schuldgevoelens kunnen bevrijden: “Het ligt niet aan mij, het komt door de depressie.” Maar ook omdat daar de verwachting aan vastzit dat een professional ons lijden kan verhelpen.’
Onze voornaamste opdracht: verdragen
Aanbod creëert vraag. En het aanbod groeit: telde Nederland in 2018 nog 309 ggz-instellingen en 2.264 vrijgevestigde aanbieders, in 2023 waren dat er respectievelijk 368 en 2.825.*
Van Oenen: ‘Wanneer er geen hulp voorhanden is, vind je vanzelf een manier om met je eigen leed om te gaan – of, wanneer het jouw kind is dat lijdt, met dat van je kind. Maar in Nederland is het aanbod van hulp enorm. Dan is het bijna niet te doen om die hulp niet op te zoeken.’
Het aanbod is enorm, maar de vraag is nog groter: zie die tienduizenden mensen die nu op een wachtlijst staan.
Waarom is die groeiende vraag eigenlijk zo erg?
‘Het is niet goed om in een wachtstand te staan. Mensen op een wachtlijst gaan langzamer vooruit dan mensen die niet op een wachtlijst staan en ook geen therapie krijgen. Dat suggereert dat wachten op hulp je eigen vermogen om met je problemen om te gaan vermindert. En de suggestie dat je een ander nodig hebt om jou te helpen, ondermijnt, denk ik, je vertrouwen in wat je zelf kunt.’
In zijn boek beschrijft Van Oenen drie manieren waarop mensen zelf kunnen omgaan met psychisch leed: veranderen, klagen en verdragen. Veranderen kan helpen, maar is moeilijk; klagen lucht op, zeker in het begin, maar wie blijft hangen in het klagen gaat niet vooruit.
Verdragen – ons leed ondergaan, zonder de schuld of verantwoordelijkheid bij een ander te leggen – is volgens Van Oenen onze voornaamste opdracht. Dat klinkt passief, maar is juist heel hard werken, schrijft hij, omdat we steeds de confrontatie moeten aangaan met ‘wat pijnlijk is’.
Verdragen klinkt makkelijker gezegd dan gedaan. Hoe doen we dat?
‘Het is zeker niet makkelijk! We willen het liefst een oorzaak aanwijzen die we kunnen aanpakken, iets concreets in handen hebben waardoor het beter gaat. Dat geeft hoop, terwijl ‘verdragen’ eerder hopeloos klinkt. Maar de hoop dat therapie je leed oplost, is heel vaak valse hoop.’
‘In plaats daarvan moeten we, om leed te kunnen verdragen, vasthouden aan de realistische hoop dat het vanzelf overgaat. Het meeste lijden gaat namelijk over, of gaat over in een hanteerbare vorm. Hoe lang dat duurt, verschilt per stoornis en per persoon. En als je er middenin zit voelt het eindeloos, maar voor de meeste mensen is de lengte van hun lijden heel overzichtelijk.’
‘Mensen zijn goed in staat om hun leed te verdragen, daar ben ik van overtuigd. En wanneer je eenmaal iets hebt verdragen, kan dat zelfvertrouwen geven: “Ik heb de kracht om nare periodes te doorstaan.”’
‘Naast hoop houden is het delen van smart een belangrijke strategie in het verdragen – we weten dat dit oplucht. De derde strategie is in beweging blijven. We weten dat fysiek in beweging blijven afleidt van ons leed en het leed zo draaglijker maakt.’
Hoop houden, smart delen en in beweging blijven lijken me nou net de drie dingen die erg lastig zijn voor wie worstelt met depressie, angst of eenzaamheid.
‘Dat klopt, als je depressief bent, is het vaak veel moeilijker om je verdraagvermogen aan te spreken. En toch moet je jezelf of je naasten aanspreken om dat te blijven doen. Want het is het enige wat je in handen hebt.’
Moeten we dat verdragen helemaal zelf doen? Of kunnen anderen ons daarbij helpen?
‘Anderen kunnen ons bijstaan terwijl wij verdragen. Ik ben systeemtherapeut, dus ik geloof dat we nergens zijn zonder naasten. Smart delen doe je met een ander. Een ander kan je hoopgevend toespreken, een ander kan je mobiliseren. Maar uiteindelijk, om existentieel te worden: geboren worden en sterven doe je toch alleen. En uiteindelijk moet je dat verdragen’ – Van Oenen klopt op zijn borst – ‘hier ergens doen.’
U schrijft dat therapie ons lijden maar beperkt wegneemt. Kan het ons wel helpen terwijl wij verdragen?
‘Zeker. Uit onderzoek blijkt: de belangrijkste ingrediënten van therapie, welke vorm dan ook, zijn de persoon van de therapeut, de verwachting dat er in therapie iets gebeurt dat het welzijn bevordert, en de band tussen de therapeut en de cliënt.* Dat is logisch: als je band met een therapeut goed is, neem je aanmoedigingen om hoop te houden en in beweging te blijven eerder aan.’
‘Veel mensen verdragen hun leed zelf, of hun naasten doen dat voor hen. Wanneer het naasten niet meer lukt, komt de therapeut in beeld. Die onderscheidt zich van naasten doordat die een ethisch kader heeft, een professionele houding en een groter verdraagvermogen. De therapeut is in staat naar het leed van een cliënt te luisteren en aanwezig te blijven, zonder zelf in paniek te raken.’
‘Dit kan een therapeut doen omdat hij een theoretisch kader heeft. Daarmee kan hij het leed van cliënten plaatsen en begrijpen. Het kader schept afstand en overzicht, en biedt een gestructureerde manier om het te hanteren. Hierdoor dient een therapeut ook als model, iemand waaraan je je kunt spiegelen. Met als uiteindelijke boodschap: “De therapeut kan het verdragen, dus jij kan het ook.”’
Een belangrijke reden waarom we in deze tijd niet goed zijn in verdragen, is het grote aanbod van hulp. En dus, schrijft u, moeten we die hulp gaan begrenzen.
‘Je gaat niet iets verdragen als je denkt dat de professionals het voor je kunnen oplossen. De enigen die dat kunnen begrenzen, zijn dan ook de professionals zelf. Dat zit ’m vooral in ons verwachtingsmanagement.’
‘We zouden vanaf het begin, nog vóór iemand bij de ggz binnenkomt, moeten zeggen: “Je bent welkom en het is goed om hier even te komen, maar wat hier te halen valt, is heel beperkt.”’
‘Dit zullen we collectief moeten gaan uitdragen. En vervolgens moeten we cliënten ook niet eindeloos in behandeling laten blijven. Want pas aan het einde van de therapie begint het zelf verdragen echt.’
‘In mijn boek stel ik voor dat patiënten maximaal zeven sessies zouden mogen krijgen, waarbij ze, net als nu bij fysiotherapie het geval is, elke twee jaar terug mogen komen. Dat geldt wat mij betreft óók voor de mensen met ernstige problematiek. Want ook voor hen geldt dat hun klachten maar beperkt kunnen worden verholpen door therapie.’
Zouden veel therapeuten die dit lezen niet denken: dat helpen bij verdragen, dat doe ik al lang?
‘Dat hoop ik wel, en een deel van de lezers van mijn boek zegt ook dat ze zich erin herkennen. Er zijn ook methodes, zoals Acceptance and Commitment Therapy, die dit al bewust doen. Dat is alleen maar mooi: ik zeg niet dat mensen iets anders moeten gaan doen, maar wel dat ze anders kunnen gaan kijken naar het feitelijke effect van wat ze doen.’
‘Therapie kan bijstaan bij het verdragen. Daarnaast kan het enorm verrijkend zijn: je kunt je eigen geestesproces beter begrijpen en meer begrip krijgen voor anderen. Dat draagt uiteindelijk bij aan een betere, meer verdraagzame samenleving. Dus ik gun iedereen een paar gesprekken met een therapeut – maar niet omdat het leed wegneemt, want dat doet het bijna niet.’
Is er ook nog iets wat we als maatschappij kunnen doen om het verdraagvermogen van mensen te vergroten?
‘Betaalbare huizen, een basisinkomen, dat soort voorzieningen kan een deel van de mensen uit de ellende helpen. Tegelijkertijd geldt: hoe welvarender een land, hoe meer psychische problemen er zijn. Dat is een paradox waar we onszelf maar moeilijk uit kunnen bevrijden.’
‘Maar verder kunnen we het verdraagvermogen in onze samenleving alleen maar bevorderen door minder te doen. Dat klinkt misschien hard, en het is ironisch, maar de suggestie dat iets van buiten ons leed voor ons kan oplossen, is precies het probleem.’
‘Dus je kunt wel weerbaarheidscursussen organiseren, of depressiepreventieprogramma’s, maar daarmee suggereer je toch weer dat mensen het zelf niet kunnen. Ik geloof echt: door veel dingen niet aan te bieden, help je mensen meer dan wanneer je dingen wél aanbiedt.’