Het OM maakte inbreuk op onze bronbescherming, maar dat mocht, oordeelt de rechter
Het OM heeft een gesprek van journalisten van De Correspondent afgeluisterd en maakte daarmee inbreuk op onze bronbescherming, oordeelde de rechtbank in Den Haag vandaag. Maar de manier waarop de inbreuk plaatsvond, was gerechtvaardigd, aldus de rechter.
Het Openbaar Ministerie heeft inbreuk gemaakt op onze journalistieke bronbescherming, maar die inbreuk was gerechtvaardigd. De manier waarop de inbreuk plaatsvond, was wel onrechtmatig. Dat is, kort samengevat, het oordeel van de rechtbank in Den Haag in onze rechtszaak tegen het Openbaar Ministerie.
Op 25 maart 2022 spraken onderzoeksjournalist Anne de Blok, adjunct-hoofdredacteur Rosan Smits en ik, hoofdredacteur Rob Wijnberg, af met Sywert van Lienden, Bernd Damme en Camille van Gestel in het kader van een mogelijke reconstructie van de beruchte ‘mondkapjesdeal’. Dat gesprek werd, bleek later, afgeluisterd door het Openbaar Ministerie.
Dat is een schending van onze bronbescherming, betoogden wij op 9 december 2024 in de rechtbank in Den Haag. In het vonnis, dat vandaag (26 februari) werd geveld, geeft de rechter ons daarin gelijk. Die schending was niettemin gerechtvaardigd, oordeelt de rechter, gezien het belang van het strafrechtelijk onderzoek waarbinnen het afluisteren plaatsvond.
Bovendien was het afluisteren niet op ons – journalisten – gericht, maar op onze gesprekspartners, redeneert de rechter. Wel was de toevoeging van het afgeluisterde gesprek aan het strafdossier zonder voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris onrechtmatig, en hadden wij eerder op de hoogte moeten worden gebracht van het afluisteren, aldus de rechter.
Wij zijn blij dat de rechter de inbreuk op onze bronbescherming erkent. Tegelijkertijd zijn we teleurgesteld dat de rechter de inbreuk gerechtvaardigd acht. Dat maakt het voor journalisten moeilijker vertrouwelijkheid aan hun bronnen te garanderen.
Voor de goede orde: wij begrijpen dat het OM bijzondere opsporingsmiddelen, zoals afluisteren, in bepaalde gevallen moet kunnen inzetten in een strafrechtelijk onderzoek. Ook hebben wij geen oordeel over de vraag of strafvervolging in dit specifieke geval terecht zou zijn. Het gaat ons om het principe dat journalisten bronnen moeten kunnen garanderen in vertrouwen te kunnen spreken – ongeacht waarvan ze verdacht worden. Juist die garantie is van levensbelang voor de waarheidsvinding waar goede journalistiek om draait. Het oordeel van de rechter maakt het moeilijker om die garantie te geven. Dat raakt de hele beroepsgroep.
In de uitspraak zit wel een praktische les verscholen: hadden we niet in een horecagelegenheid maar op onze redactie afgesproken met de bronnen in kwestie, dan had de rechter mogelijk wel in ons voordeel geoordeeld. Het argument dat het afluisteren niet op ons gericht was, had dan waarschijnlijk geen stand gehouden. Deze les nemen we dan ook ter harte bij toekomstige afspraken met (controversiële) bronnen.
We beraden ons nog op een hoger beroep tegen het vonnis.