Vrieskou, stortregen, hitte – deze kinderen spelen altijd in de natuur

Buitenschoolse opvang Struin heeft geen gebouw; de kinderen spelen altijd buiten. Dat klinkt extreem, maar veel in de natuur spelen is goed voor de gezondheid, taalontwikkeling en weerbaarheid van een kind. Wat maakt een groene plek zo anders dan een grijze?
‘Mag ik een stok gaan zoeken?’ vraagt een negenjarige jongen aan Iris Berkers.
Berkers is pedagogisch medewerker bij buitenschoolse opvang Struin. Vandaag spelen de kinderen van haar groep op een zandberg in de Bemmelse Waard, een natuurgebied aan de Waal. Ze scheppen in het zand, schillen een zelf uitgegraven teunisbloem of struinen de bosjes af op zoek naar schatten.
Deze kinderen spelen niet zomaar een keertje in de natuur. Want waar andere bso’s een gebouw hebben, is deze bso altijd buiten. Als het vriest, als het stortregent, als het snikheet is. Alleen als er onweer overtrekt of als het te hard waait om te fietsen, gaan ze binnen schuilen.
‘Waar wil je een stok gaan zoeken?’ vraagt Berkers aan de jongen. Hij wijst in de verte. ‘Daar voorbij het pad.’
‘Heb je je horloge bij je?’
‘Neuh.’
‘Maar ga je gewoon heen en terug?’
‘Ja.’
‘Oké.’
Langzaam verdwijnt de jongen uit het zicht.

‘Nature-Deficit Disorder’
Kinderen lijden aan een ‘Nature-Deficit Disorder’, schreef journalist Richard Louv in 2005 in zijn bestseller The Last Child in The Woods.
Die ‘natuurgebreksstoornis’ is geen officiële diagnose, haastte hij zich te zeggen, maar dat maakt het probleem niet minder ernstig. Kinderen komen minder in de natuur dan eerdere generaties. En dat terwijl steeds meer onderzoeken laten zien hoe belangrijk die natuur voor hen is.
Louv schreef zijn boek toen de iPhone nog niet eens bestond. Het is intussen niet veel beter geworden: één op de vijf Nederlandse kinderen speelt zelden of nooit buiten,* laat staan in de natuur.
Dat heeft allerlei oorzaken: kinderen hebben minder tijd door volle agenda’s; er is minder plek in de volgebouwde openbare ruimte; ouders zijn beschermender geworden. En uiteraard: schermpjes.
Zoals een kind in Louvs boek zegt: ‘Ik vind het leuker om binnen te spelen, want daar zijn alle stopcontacten.’
Was het wetenschappelijke bewijs ten tijde van Louvs bestseller nog voorbarig, onderzoekers hebben de laatste twee decennia bevestigd dat natuur op allerlei vlakken bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen.
Onlangs was in het nieuws dat in Finland het aantal astmapatiënten keldert, terwijl het in andere Europese landen, dus ook Nederland, stijgt.* De reden? Het land voerde in 2008 beleid in waardoor kinderen – bijvoorbeeld op de kinderopvang – structureel in de natuur spelen. De micro-organismen waarmee ze daar in aanraking komen maken het immuunsysteem weerbaar.
Waarom is die natuur zo belangrijk? En hoe komen kinderen er weer mee in contact? Bso Struin, opgericht in 2007, is de eerste natuur-bso in Nederland. Een middag bij Struin laat zien wat er gebeurt als kinderen wel in aanraking komen met de natuur.

Dikke truien, regenlaarzen en fluitjes
‘Moet ik een regenbroek aan?’ vraagt een kind van rond de zeven aan het begin van de middag. Berkers staat de kinderen op te wachten voor een school in Lent, vlak bij Nijmegen. De februarimiddag is milder dan de vorige dagen, toen het vroor, maar de lucht is grijs.
‘Kinderen met een geel fluitje moeten een regenbroek aan’, antwoordt ze. ‘De rest mag het zelf weten.’
Je herkent de Struin-kinderen meteen tussen de kinderen die naar buiten druppelen. Ze dragen dikke truien, waterdichte kleding, laarzen of wandelschoenen met modder erop. En ze hebben allemaal een fluitje. De jongsten van 4 jaar een gele; rond de 7 jaar een rode; en de oudste kinderen van ongeveer 9 tot 12 jaar een witte.
‘De oudere kinderen mogen meer’, vertelt Berkers, ‘maar ze krijgen ook meer verantwoordelijkheid.’ Die mogen bijvoorbeeld tot een kilometer buiten het zicht van een begeleider spelen. ‘Ze krijgen pas een andere kleur fluit als wij zien dat ze die verantwoordelijkheid ook kunnen dragen; die krijgen ze niet automatisch als ze 7 of 9 worden.’
Even later rijdt Berkers met een elektrische bakfiets vol kinderen de dijk op. De fiets valt stil op een steil gedeelte, vlak naast het speelterrein van een andere bso. ‘Jullie gaan echt langzaam!’ roept een jongetje van hun leeftijd vanachter het hek.
Een paar kinderen springen uit de fiets en duwen hem vooruit. Als ze boven zijn, stappen ze weer in. Op naar de natuur.


In de natuur is het altijd anders
‘Als je kijkt naar wat in deze tijd belangrijk is om te ontwikkelen, dan is het veerkracht’, zegt pedagogisch beleidsmedewerker Marleen Ruigrok eerder die middag. Ze zit op een boomstam op Struinland, de locatie van het kinderdagverblijf dat Struin ook runt. Even verderop maakt een peuter in een regenbroek een bal van modder.
‘De ontwikkelingen in de maatschappij gaan zo snel’, zegt Ruigrok. ‘Wat je nu leert, is over vijf jaar eigenlijk alweer achterhaald. Dus is het heel belangrijk om in je jonge jaren te leren om verwachtingen bij te stellen, om te ervaren dat iets kan mislukken, of dat je iets anders moet aanpakken. Dat je echt ervaart: hé, ik kan dat.’
Natuur is bij uitstek een plek waar je die vaardigheden kunt leren, aldus Ruigrok. ‘Want natuur is nooit hetzelfde. Als het gestormd heeft, dan ziet het er weer anders uit. En elk seizoen is anders. Misschien wil je wel in die ene boom klimmen, maar staat die ineens helemaal in het blad. Dan heb je weer een hele andere spelervaring.’
Ook geeft de natuur meer ruimte voor eigen invulling. ‘In een speeltuin zijn toestellen gemaakt met een bepaald doel’, zegt ze. ‘In de natuur heb je meer vrijheid om gewoon iets te proberen.’ Ze wijst naar een kaal stuk grond tussen gras en bomen. ‘Hier kunnen kinderen overheen springen, ze kunnen er een kuil graven, ze kunnen doen alsof het een worstelring is. En voor elke leeftijd is er weer wat anders te doen.’

In de natuur neem je risico’s
Berkers staat bij een groepje kinderen dat met messen bezig is. Ook de jongen die in zijn eentje een stok is gaan zoeken, is er weer bij. Ze geeft hem haar inklapbare zaag. Hij legt zijn zojuist gevonden stok over de witte jerrycan met drinkwater en begint het uiteinde eraf te zagen.
Spelen in de natuur brengt risico’s met zich mee. In tegenstelling tot een speeltuin, is de natuur niet gekeurd door een veiligheidsinspecteur. Een tak kan rot zijn, een plas te diep, een grote grazer agressief.
De filosofie van Struin is dat kinderen van die risico’s kunnen leren: ook daar worden ze veerkrachtig van. Onderzoek laat zien dat risicovol spelen inderdaad goed is voor de ontwikkeling van kinderen – het maakt hun motoriek beter, ze gaan ervan samenwerken en worden minder angstig.
Daarom mogen kinderen uit het zicht spelen en mogen ze met messen en zagen aan de slag.
Een jongen zit een teunisbloem te schillen die hij eerder heeft opgegraven. Berkers heeft hem en de andere kinderen geleerd dat je die kunt eten. Een meisje neemt een hapje. ‘Een beetje pittig.’
Risicovol spelen betekent niet dat de kinderen zomaar in het diepe worden gegooid. Nieuwe medewerkers worden getraind in hoe ze kinderen het beste kunnen begeleiden en welke risico’s aanvaardbaar zijn.
Zo beginnen de kleinste kinderen met een dunschiller, vertelt Berkers. Als ze de basisregels onder de knie hebben, mogen ze echte messen gebruiken. Berkers steekt haar arm uit om te laten zien dat de kinderen te dicht op elkaar zitten, op die manier kunnen ze elkaar verwonden. ‘Zo zit je in elkaars bloedbubbel.’

In de natuur heb je minder stress en meer aandacht
Een paar andere Struin-kinderen bouwen de hele middag aan een ingenieus bouwwerk voor een pandaknuffel – gemaakt van zand, mos en veertjes. ‘Dit is een waterglijbaan, dit de moestuin en onder dit dakje kunnen ze slapen.’
Kinderen gebruiken meer taal in een groene omgeving, vertelt taalkundige en pabo-docent Jannette Prins in een online interview. Prins is een van de onderzoekers die zich in de decennia sinds Louvs boek is gaan bezighouden met het belang van natuur voor kinderen.
Voor haar promotieonderzoek* vergeleek ze het taalgebruik van kinderen op grijze plekken met dat op groene plekken. Ze liet kinderen tussen de 2 en 7 jaar spelen op hun schoolplein en op een groene plek in de buurt. Haar conclusie: kinderen gebruiken op groene plekken méér woorden dan op grijze plekken; en ze gebruiken ook meer verschillende woorden.
Het onderzoek is ‘exploratief’, dus er is nog meer onderzoek nodig. Maar Prins zag tijdens haar observaties hoe het spelen verschilde op de twee soorten plekken.
‘Op grijze plekken draait buitenspelen heel erg om de motoriek. Om rond te rennen heb je niet zoveel woorden nodig’, legt ze uit. ‘Maar op groene plekken spelen kinderen vaker mét dingen. Als je met dennenappels gaat spelen, moet je samen bedenken: zijn dit oliebollen? Daar heb je taal voor nodig.’
Ook zorgt natuur voor de juiste psychologische omstandigheden om taal te leren. ‘De natuur verlaagt het stressniveau en de aandacht is groter, dat is intussen door omgevingspsychologen aangetoond’, legt Prins uit. ‘En wat heb je nodig om taal te leren? Weinig stress en veel aandacht!’
Er is nog een voordeel van spelen in de natuur. ‘Andere onderzoekers vonden op grijze plekken meer conflict tussen kinderen’,* zegt Prins. ‘Er kan maar één iemand tegelijk van de glijbaan, er zijn maar acht fietsjes voor achtentwintig kinderen. Of de besten gaan voetballen en de rest zit aan de kant. In de natuur diversifieert het spel meer: het ene groepje doet hier iets, het andere daar iets anders.’
Op de zandberg bij Struin zie je de diversificatie waar Prins het over heeft. Twee meiden stoeien met elkaar in het zand. Een jongen duikt op uit de bosjes met een schedeltje en gaat samen met Berkers uitzoeken welk dier het is. Een andere jongen komt aanlopen met een stuk ijs voor het bouwwerk. ‘Een plek om op te schaatsen?’

Natuur vind je ook onder een tegel
Het contact met de natuur is niet alleen belangrijk voor de kinderen, zegt Ruigrok van Struin. Het is ook belangrijk voor de natuur zelf. ‘Wat je niet kent, dat mis je niet. Maar deze kinderen voelen zich thuis in de natuur. Over tien, vijftien jaar zijn dit de volwassenen die gaan opstaan voor het behoud van groen.’
Maar natuurbehoud en het spelen van kinderen staan op gespannen voet. ‘We zijn niet overal meer welkom’, zegt Ruigrok. ‘Of we mogen alleen op de paden, maar dat is niet waar je nieuwe dingen kunt ontdekken en waar je nieuwsgierigheid wordt geprikkeld.’

Voor veel kinderen zijn natuurgebieden überhaupt niet bereikbaar, zeker niet op doordeweekse dagen. ‘Maar je hoeft echt niet naar de Veluwe voor natuur’, zegt Prins.
‘Voor kinderen bestaat de natuur waar ze spelen uit vijf lagen’, vervolgt ze. ‘De ondergrond; de planten en bomen; takken en andere losse dingen die je kunt vinden; diertjes; en het weer. Zelfs als je een tegel op je schoolplein opwipt, vind je een piepklein stukje natuur: zand, pissebedden en mosjes.’
Zo’n bouwwerk voor een pandaknuffel zouden kinderen ook in een buurtparkje kunnen maken, midden in de stad. Aan het eind van de middag maakt Berkers op verzoek van de kinderen een filmpje van het paleis, om te zien hoe het is om erdoorheen te gaan.
‘Moet je bedenken’, zegt een jongen. ‘Eerst was er niks en nu is dit er.’