Een democratie valt niet door één autocraat – en vijf andere inzichten uit mijn gesprek met Timothy Ryback

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken

Historicus Timothy Ryback dook diep in het Duitsland van 1932 en 1933 – de periode waarin Hitler via democratische weg een dictatuur vestigde – en keerde terug met zes inzichten die verontrustend relevant blijken voor het heden. 

Tijdens mijn gesprek met historicus Timothy Ryback werd een ding meteen duidelijk: hij waakt ervoor om directe vergelijkingen te trekken tussen toen en nu. De Amerikaanse president Donald Trump is geen Adolf Hitler, zegt hij nadrukkelijk. En de Verenigde Staten zijn geen Duitsland van de jaren dertig. 

Maar dat de geschiedenis zich niet letterlijk herhaalt, betekent nog niet dat ze ons niets te leren heeft. Ryback dook diep in het Duitsland van 1932 en 1933 – de periode waarin Hitler via democratische weg een dictatuur vestigde – en keerde terug met inzichten die verontrustend relevant blijken voor het heden.  

1. Een dictatuur begint niet altijd met geweld

Het is een misvatting dat Hitler met harde hand de macht greep. Hij stond in januari 1933 op het punt alles kwijt te raken: zijn partij viel uiteen in twee facties die elkaar vijandig gezind waren, hij verloor kiezers, het geld was op. En tóch werd hij rijkskanselier. 

Waarom? Omdat conservatieve politici dachten hem te kunnen gebruiken om hun eigen positie te redden. Ze sloten een reeks deals achter gesloten deuren. Maar tegelijkertijd veranderden de omstandigheden razendsnel. Vier weken na Hitlers benoeming was er een brand in het Duitse parlementsgebouw, de Reichstag. Die brand was het kantelpunt: wat ook de oorzaak was, het gaf Hitler het alibi om burgerrechten op te schorten, politieke tegenstanders te verbieden, en met nooddecreten te regeren. 

Zo werkt het vaker: een democratie valt niet altijd door een staatsgreep, maar doordat mensen binnen het systeem het opgeven, hun eigenbelang voor laten gaan en de omstandigheden ondertussen veranderen in het voordeel van de autocraat.

Niet zijn allesoverweldigende ideologie bracht Hitler aan de macht — maar een reeks inschattingsfouten van zijn tegenstanders, opportunistische politieke deals en historische toevalligheden.

2. De weg naar de dictatuur liep via de democratie zelf

Hitler was open over zijn plannen: hij wilde de democratie in Duitsland afschaffen. Na zijn mislukte staatsgreep in 1923 concludeerde hij dat geweld hem niet aan de macht zou brengen. Hij besloot de democratie van binnenuit uit te hollen — stap voor stap, volgens de regels. Hij deed mee aan verkiezingen, gebruikte parlementaire procedures, riep het recht op vrije meningsuiting aan en citeerde zelfs de grondwet om zijn antidemocratische plannen te rechtvaardigen. Pas toen hij voldoende macht had opgebouwd, begon hij de spelregels te herschrijven.

Dit is een patroon dat we ook nu kunnen herkennen: politici die ogenschijnlijk binnen het systeem opereren, maar dat systeem gebruiken om het te verzwakken. Niet door het openlijk aan te vallen, maar door het stukje bij beetje uit balans te brengen — via benoemingen, wetgeving en het uithollen van instituties die de politiek zouden moeten controleren.

3. Polarisatie is geen gevolg, maar een middel

Een goed werkende democratie draait om samenwerking, compromissen, luisteren naar elkaar. Hitler en zijn bondgenoten wilden precies dat onmogelijk maken. Ze rukten door polarisatie in de media de samenleving uit elkaar: links tegen rechts, elite tegen volk, stad tegen platteland. Want als het midden instort, blijft er alleen strijd over.

In de VS zie je iets soortgelijks gebeuren: mensen die naar Fox News kijken en mensen die The New York Times lezen, leven bijna in verschillende werelden. Ryback: ‘Je begint met het polariseren van de media, dan valt het midden weg. Zo stort een democratie in.’

4. De media zagen het gevaar, maar wisten er geen raad mee

Journalisten in de jaren dertig sloegen alarm over Hitler. Ze beschreven zijn extremisme, zijn onbetrouwbaarheid, zijn haatzaaiende taal. Toch slaagden ze er niet in om zijn opkomst te stoppen. Niet omdat ze hun werk niet goed deden, maar omdat ze hem behandelden als een gewone politicus: iemand die je met scherpe kritiek kon ontmaskeren. 

Maar Hitler was niet gevoelig voor kritiek; hij gebruikte die juist om zijn achterban te versterken. Hij voedde zich juist met die aandacht en hield zich niet aan de ongeschreven regels van het politieke spel. Hij gebruikte media-aandacht om zijn achterban te mobiliseren, en maakte van elke aanval een bewijs dat ‘het systeem’ tegen hem was. Kritiek maakte hem niet zwakker, maar sterker.

Het gevaar is niet dat de media niets zeggen — het gevaar is dat ze hun kracht verliezen in een werkelijkheid waarin feiten en nuance hun vanzelfsprekende gezag kwijt zijn.

5. Het ondermijnen van waarheid en consensus is dodelijk voor een democratie

Timothy Ryback beschrijft hoe nepnieuws een rol speelde in Hitlers opkomst. De steenrijke mediamagnaat Alfred Hugenberg verspreidde bewust fake news om verwarring en wantrouwen te zaaien en ruimte te maken voor autoritaire macht. Hoewel hij Hitler verachtte, hielp hij hem toch aan de macht — uit angst voor het communisme en in de hoop hem te kunnen controleren.

Hij deed dat bewust, zegt Ryback, door verzonnen verhalen slim te verpakken als patriottisch nieuws. ‘Hij publiceerde verhalen over Duitse tieners die tot slaaf gemaakt werden en naar Afrika werden gestuurd om de Duitse oorlogsschuld af te betalen. Totaal verzonnen. Maar het stond in de krant.’ 

In een versplinterd medialandschap, waar iedereen in zijn eigen waarheid gelooft, verdwijnt het gedeelde fundament.

Ryback parafraseert de Joodse filosoof Hannah Arendt: ‘Het doel van een grote leugen is niet om een bepaalde waarheid te ontkrachten. Het ondermijnt het vermogen van het publiek om onderscheid te maken tussen wat echt is en wat niet. Wat waar is en wat niet. Wanneer iemand niet langer kan weten wat echt is en wat niet, kun je alles doen met dat volk.’

6. Een democratie gaat niet ten onder door één man, maar doordat anderen hem zijn gang laten gaan

Niet Hitler zelf, maar het Duitse parlement gaf hem in maart 1933 de macht om zonder controle te regeren. Politici die zeiden bezorgd te zijn over de toekomst van de democratie, stemden tóch voor. Uit angst. Uit berekening. Om hun eigen positie veilig te stellen.

Dat is misschien wel het meest verontrustende: dat de democratie niet stuk ging door één man, maar doordat anderen hem lieten begaan. Hitler had voor de zogeheten Machtigingswet een tweederdemeerderheid nodig. Die kreeg hij dankzij de steun van centrumpartijen.

Het is niet het openlijke machtsmisbruik dat een democratie doet wankelen, zegt Ryback – het is het moment waarop mensen binnen het systeem hun rol niet meer durven of willen spelen.