De vervuiler verzaakt. Door deze vier fabrieken raken de klimaatdoelen uit zicht

Adrián Estrada
Correspondent Nieuwe energie
Olietanks op het terrein van de raffinaderij van Shell bij Pernis. Foto: Flip Franssen / ANP.

Om het klimaatdoel van 2030 te halen, beloofden Nederlandse olieraffinaderijen – grote vervuilers – hun CO2-uitstoot met wel 60 procent te reduceren. Maar van die beloftes komt bar weinig terecht.

Nog maar vijf jaar te gaan tot Nederland het klimaatdoel van 2030 gehaald moet hebben: een CO2-reductie van ten opzichte van 1990. En laten we positief beginnen: we zijn goed op weg. De verduurzaming is in volle gang en de CO2-uitstoot

Toch gaat het niet hard genoeg. Hoe dichterbij de deadline komt, hoe duidelijker het wordt dat Nederland de vereiste CO2-reductie Verduurzamen blijkt in niet alle sectoren even makkelijk als gedacht.

De Nederlandse olieraffinaderijen, nota bene behorend tot de grootste uitstoters van Nederland, gaan hun klimaatbeloftes niet waarmaken – bij lange na niet. Dat blijkt na het bestuderen van technische rapporten, gesprekken met experts en een bezoek aan de grootste raffinaderij van Europa.

In de komende vijf jaar kan de raffinagesector maximaal 20 procent CO2 reduceren – terwijl er door de oliebedrijven tot wel 60 procent beloofd was. Dat is een probleem voor heel Nederland, want de veroorzaken maar liefst

Een ‘behoorlijk gat’ in de klimaatdoelstellingen, constateert Ed Nijpels, grondlegger van het Nederlandse klimaatbeleid, met een ‘droevige’ implicatie. ‘Dat betekent dat we de klimaatdoelen niet gaan halen.’

Hoe heeft dit kunnen gebeuren?

(Almost) fit for 55

Een klein applaus voor alle havercappuccino’s, elektrische auto’s, zonnepanelen en windmolens: Nederland koerst volgens de laatste voorspellingen af op Dat komt neer op bijna een halvering van de landelijke CO2-uitstoot, terwijl de economie is

Dat doen we uiteraard niet alleen voor de lol. Nederland is volgens én wetgeving verplicht om te voldoen aan het klimaatdoel van de Europese Unie. De internationale klimaatafspraak vereist van lidstaten dat zij in 2030 55 procent minder CO2 uitstoten, vergeleken met 1990. 

En ook al is 48 procent een eind in de goede richting, het is niet genoeg om de doelstelling van 55 procent te halen. Die 55 procent is dan weer in lijn met het wereldwijde doel om de opwarming van de aarde onder de twee graden te houden en de planeet

Voor het behalen van dit doel is het noodzakelijk dat fabrieken hun uitstoot verminderen. Want de industrie – met haar staalfabrieken, chemiereuzen en glasproducenten – is goed voor De klimaatplannen van de overheid rekenen er daarom op dat de industrie

Niet alle fabrieken stoten evenveel CO2 uit. Ongeveer twee derde van de industriële uitstoot is afkomstig van twintig bedrijven. Om die reden startte het met die bedrijven individuele trajecten onder de noemer ‘maatwerkafspraken’. Het idee was dat er bij de grootste uitstoters, door middel van intensieve en meerjarige samenwerking met de overheid,

In de top tien grootste CO2-uitstoters van de industrie staan maar liefst vier olieraffinaderijen: Je kent ze wel, van die kolossen met roestige pijpen en vlammende fakkels die geïmporteerde aardolie verwerken tot onder meer motorbrandstoffen.

Nederland heeft een met de twee grootste raffinaderijen van Europa De fabrieken zijn en daarmee dus veroorzaken.

Dus ging de overheid met elk van de vier raffinaderijen De eerste stap in het traject om de uitstoot te reduceren was een serie niet-bindende intentieverklaringen, die de opmaat moesten zijn naar bindende afspraken in een volgende fase. In eerste instantie leken die gesprekken nog best vruchtbaar.

Oliebedrijven moeten aan de bak

November 2023. Uitgelaten gezichten van minister Micky Adriaansens en Corné Boot, directeur van BP Nederland op het van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het Britse oliebedrijf zou zijn Rotterdamse fabriek, de een-na-grootste olieraffinaderij van Europa, in de komende zes jaar ‘versneld verduurzamen’.

En ook en tekenen in 2023 intentieverklaringen met de minister van Economische Zaken en Klimaat. Ze spreken specifieke reductiedoelen af voor hun fabrieken.

BP belooft de CO2-uitstoot van zijn Rotterdamse raffinaderij in 2030 Shell tekent voor Zeeland Refinery wil zelfs Alleen met ExxonMobil (Esso) lukt het niet om tot afspraken te komen.

De indirecte uitstoot, telt niet mee. De maatwerkafspraken gaan erover dat de oliebedrijven hun fabrieken schoner moeten laten draaien.

En dus moeten oliebedrijven aan de bak.

16 november 2023. BP Nederland tekent een intentieverklaring. Foto via het Instagramaccount van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
13 april 2023. Shell tekent een intentieverklaring. Foto via het Instagramaccount van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
14 september 2023. Zeeland Refinery tekent een intentieverklaring. Foto via het Instagramaccount van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Hoe verduurzaam je een raffinaderij?

Tot dan toe is de verduurzaming van de raffinagesector nog niet echt opgeschoten: die En terwijl er op papier altijd zijn er in de praktijk voor raffinaderijen stevige obstakels. 

Een van de redenen dat een raffinaderij moeilijk is te verduurzamen, is het hoge energieverbruik. Om ruwe olie te verwerken tot producten – diesel, benzine, halffabricaten voor de plasticindustrie – gebruiken raffinaderijen grote gasketels en fornuizen die op fossiele energie draaien. Als je al die ketels en fornuizen van de Nederlandse raffinaderijen zou vervangen door elektrische exemplaren, bijna een derde van het totale stroomverbruik van Nederland. 

Bovendien creëert elektrificatie weer een nieuw probleem. Gas, de belangrijkste energiebron van een raffinaderij, komt bij het raffinageproces vrij als restproduct en hoeft niet ingekocht te worden. Voor een deel houdt de raffinaderij dus zichzelf draaiende. Zelfs al zou je een deel van de raffinaderij elektrificeren, blijf je alsnog zitten met een grote hoeveelheid restgassen

De meest kansrijke verduurzamingsoptie op de korte termijn is om de CO2 niet te laten ontsnappen naar de lucht, maar af te vangen, te transporteren en permanent op te slaan. Dit staat ook wel bekend als Carbon Capture and Storage (CCS).

Maar waar je in theorie een groot deel van de CO2 uit een raffinaderij kunt afvangen, is dat in de praktijk anders. In principe geldt: hoe hoger de concentratie CO2,

Bij de productie van waterstof, een gas dat raffinaderijen nodig hebben voor aardolieverwerking, komt een geconcentreerde stroom CO2 vrij. Bij dat proces is CCS op de korte termijn haalbaar. Dit wordt ‘blauwe waterstof’ genoemd.

Ten slotte hebben fabrieken die veel energie gebruiken ook veel nieuwe infrastructuur nodig om over te kunnen stappen op alternatieve energiebronnen. Die is niet altijd op tijd klaar en hangt samen met factoren die ze soms niet in de hand hebben. Denk aan de krapte op het elektriciteitsnet, vertraagde vergunningen door de stikstofcrisis of de bouw van een landelijk waterstofnetwerk.

Veel plannen, vage plannen

Om te begrijpen waarom het raffinaderijen niet lukt te verduurzamen, bezoek ik de olieraffinaderij van Shell in Rotterdam, waar manager energietechnologie Reto Greter de taak heeft om de CO2-uitstoot te verlagen. Niet zomaar een taak: de Rotterdamse fabriek van Shell is de en de op

In een van de installaties van de raffinaderij, de ‘vergasser’, produceert Shell waterstof voor gebruik in zijn eigen fabriek. Bij dit proces komt ontzettend veel CO2 vrij. Daarom wil Shell die CO2 afvangen en via het CCS-project opslaan in lege gasvelden onder de Noordzee. Zo voorkomt het bedrijf dat broeikasgassen de lucht in gaan.

Porthos moet volgend jaar van start gaan en zorgen voor een flinke – ongeveer een

En hoe zit het dan met waterstof zonder CO2-uitstoot? Ook daar is Shell mee bezig. Met de nieuwe groene waterstoffabriek wil de multinational waterstof maken met elektriciteit, in plaats van met fossiel aardgas.

So far, so good. Maar ook al zorgen deze projecten voor een significante CO2-reductie, de raffinaderij komt hiermee nog niet in de buurt van de 58 procent reductie zoals beschreven in de maatwerkafspraken, of de 50 procent reductie uit de van Shell. 

Ik vraag Greter wat Shell nog meer gaat doen, maar de plannen worden al snel vaag. Een elektrische boiler is een schoon alternatief voor de gasgestookte ketel, legt hij uit. Maar hoeveel CO2 die bespaart, en wanneer de e-boiler er komt, kan hij niet zeggen. Heel binnenkort in ieder geval niet, onder andere vanwege de hoge elektriciteitsprijzen en krapte op het stroomnet. ‘Het is nu nog niet rendabel.’

Ook heeft Greter het over operational excellence, waarmee hij bedoelt dat de fabriek efficiënter en dus met minder CO2-uitstoot evenveel producten kan maken. Maar wanneer en hoeveel dat zal besparen, kan hij ook niet zeggen. ‘Als ik nu iets zeg, dan beloof ik dingen die ik misschien niet kan waarmaken.’

Op wereldwijde schaal zegt Shell goed op weg te zijn naar een halvering van de CO2-uitstoot in 2030.

Maar lukt het ook de Rotterdamse Shell-fabriek, de tweede CO2-uitstoter van het land, om in 2030 50 procent van haar uitstoot te reduceren, in lijn met de wereldwijde ambities? Greter: ‘Dat kan ik zo niet zeggen.’ Ook andere vragen over het tijdspad van CO2-reductie kan en wil hij niet beantwoorden vanwege ‘bedrijfseconomische afwegingen’ en ‘bedrijfsgevoeligheid’.

Hoogstens 20 procent in 2030

Hoeveel CO2 de Rotterdamse Shell-fabriek in 2030 nog zal uitstoten, blijft dus vaag. Daarom praat ik met iemand die goed weet welke verduurzamingsprojecten plaatsvinden in fabrieken, en welke niet.

Dick van Dam is onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Hij houdt voor de Rijksoverheid de voortgang van het klimaatbeleid in de gaten en ziet specifiek toe op de verduurzaming van de industrie. Hij weet als geen ander wat we op CO2-gebied kunnen verwachten van de olieraffinaderijen.

Zijn conclusie is glashelder: bij geen van de raffinaderijen liggen projecten op de plank die hun totale CO2-uitstoot voor 2030 aanzienlijk verminderen – op de CO2-opslagplannen bij de productie van waterstof na.

Dat is nogal wat. De productie van waterstof vormt van de Nederlandse raffinaderijsector. Als olieraffinaderijen alleen dat deel van de uitstoot zouden verminderen, zou de sector maar maximaal 20 procent van zijn CO2-uitstoot kunnen reduceren voor 2030, reken ik voor. Van Dam bevestigt die berekening.

En zelfs dit is volgens Van Dam een optimistisch scenario. Het gaat er namelijk van uit dat álle CO2 van waterstofproductie zal worden afgevangen. Dit is niet het geval, zegt Van Dam –

Bij fabrieken van dit formaat kun je niet zomaar grote aanpassingen doen, legt hij uit. Daar gaat een lang traject met vergunningverlening aan vooraf. Als de raffinaderijen nog andere grote stappen hadden willen zetten voor 2030, dan had dat allang bekend moeten zijn, zegt Van Dam.

En dan zijn er nog plannen die niet doorgaan. Zo is er het project H-Vision, waarmee een consortium van raffinaderijen blauwe waterstof wilde maken van hun restgassen. het bleek niet rendabel genoeg voor de bedrijven.

‘Er zijn nog wel allerlei ontwikkelingen denkbaar, zodat ze toch wel iets meer reductie gaan realiseren’, zegt hij. ‘Misschien dat er nog een groene-waterstoffabriek gebouwd wordt. Of dat de fabrieken minder gaan produceren.’ Al denkt hij dat de productie pas na 2030 zal zakken. Van Dam verwacht zeker niet dat olieraffinaderijen hun CO2-uitstoot zullen halveren in 2030. ‘Of kort daarna. Dat is niet reëel.’

‘Sinds het klimaatakkoord lagen er altijd mooie plannen van de oliesector om fors te reduceren’, aldus Van Dam. ‘Maar die bleken vaak niet rendabel, of niet realistisch. Ze stuitten op problemen met bestaande regelgeving of infrastructuur. Nederland had meer aandacht moeten besteden aan uitvoering en realisatie van de plannen.’

Een behoorlijk gat

Met die kennis valt ineens een stuk beter te begrijpen dat de overheid en de bedrijven, na de intentieverklaringen in 2023, nooit zijn gekomen tot bindende afspraken. Het traject met BP is op eigen verzoek zelfs gepauzeerd, meldde minister Sophie Hermans van Klimaat en Groene Groei (VVD) afgelopen november aan de

Ik vraag Ed Nijpels hoe hij tegen de teleurstellende CO2-prestaties van de raffinagesector aankijkt. Onder zijn voorzitterschap kwam het klimaatakkoord van 2019 tot stand. Het was aan een van zijn ‘klimaattafels’ dat de Nederlandse industrie voor het eerst akkoord ging met een CO2-reductiedoel om te voldoen aan het akkoord van Parijs.

‘Een kleine ramp’ voor de klimaatdoelstelling, zegt Nijpels in een reactie op mijn bevindingen, en een ‘behoorlijk gat’ in de benodigde CO2-reductie. ‘Als de raffinaderijen hun CO2-uitstoot maar met 20 procent reduceren, dan gaan we de nationale klimaatdoelen dus niet halen. En let wel, we hebben het hier niet over een gezellige, vrijblijvende afspraak voor het weekend. Het staat in de wet.’

‘Dat de maatwerkafspraken zo moeizaam verliepen was natuurlijk al een veeg teken’, zegt Nijpels. Maar dat de verduurzaming van de raffinagesector zo erg tegenvalt, verbaast hem. Volgens de oud-VVD-minister zijn de afspraken hiermee definitief mislukt. Alle correspondentie, overleggen en doorrekeningen op elk denkbaar ambtelijk niveau ten spijt.

‘Dit geeft weinig vertrouwen voor de toekomst’, zegt Nijpels. ‘We hadden die afspraken dus nooit moeten maken. Het bedrijfsleven had ook kunnen zeggen: dat gaan we niet halen. Dan had de overheid moeten nadenken over andere maatregelen.’

Volgens Nijpels blijft er na beprijzen en subsidiëren, waar het klimaatbeleid tot nu toe uit bestaat, nog maar één optie over: normeren, oftewel het stellen van dwingende eisen. ‘Andere smaken zijn er niet.’

Om alsnog de klimaatdoelen te halen, zal de CO2-besparing dus ergens anders vandaan gehaald moeten worden, zegt Nijpels. ‘De vraag is dan welke sector je aanpakt. Als dat een sector is die zijn zaakjes op orde heeft, dan krijgt die straf omdat iemand anders zijn huiswerk niet heeft gemaakt. Ik denk even terug aan de middelbare school. Ik had niet graag straf gekregen omdat iemand anders iets had uitgehaald.’

Jan Willem van den Beukel, directeur van brancheorganisatie van de raffinagesector Vemobin, laat in een reactie weten dat met de sector als geheel geen CO2-doelstellingen zijn afgesproken. Vemobin houdt daar dus ook geen administratie van bij en kan niet zeggen of het verwachte reductiepercentage van maximaal 20 procent in 2030 klopt of niet.

De individuele maatwerkafspraken zijn volgens Vemobin ‘over het algemeen complex, niet alleen voor de raffinaderijen’. Daarnaast betalen fabrieken voor hun uitstoot via de Nederlandse CO2-heffing en het Europese Emissiehandelsysteem (ETS), een prijsprikkel die ieder jaar hoger wordt. Mocht het ‘om uiteenlopende redenen’ niet lukken om hun CO2-emissies te reduceren, dan worden raffinaderijen geconfronteerd met jaarlijks stijgende kosten.

Verder zegt de brancheorganisatie dat de snelheid van de emissiereductie medeafhankelijk is van de Nederlandse overheid. Daarbij noemt ze enkele manieren waarop de overheid verduurzaming moeilijk maakt: het stikstofprobleem (dat de vergunningverlening in de weg zit), de krapte op het stroomnet (waardoor het lang duurt om een nieuwe elektriciteitsaansluiting te krijgen) en de nettarieven die in Nederland hoger zijn dan in omringende landen.

Zolang die zaken niet zijn opgelost, ‘

Multinationals houden zich niet bezig met klimaatdoelen

De verduurzaming bij de olieraffinaderijen loopt achter. Dat is een gedeeltelijke verklaring voor de bredere problemen in de industrie, die er moeite mee heeft haar klimaatdoelen te halen.

Volgens minister Hermans van Klimaat en Groene Groei wordt het reductiedoel van 67 procent voor de gehele industrie ‘vrijwel zeker’ niet gehaald. De recentste verwachting is De industrie noemt ‘financiële knelpunten’ als belangrijkste reden waardoor CO2-reductieprojecten niet lukken, bleek vorig jaar uit een

PBL-onderzoeker Dick van Dam: ‘Multinationals houden zich niet zoveel met nationale doelen bezig. Ze kijken naar hun internationale portfolio en naar businesscases van fabrieken. Zolang het voordeliger is om op deze weg voort te gaan dan om CO2-uitstoot te beperken, zullen ze gewoon verder gaan.’ 

En daar ligt een ander deel van het probleem: verduurzaming blijft voor beursgenoteerde multinationals een bedrijfseconomische afweging, geen hobby. Als investeringen in duurzaamheid onrendabel zijn en leiden tot hogere prijzen dan die van de concurrent, dan lopen klanten weg en roepen aandeelhouders het bedrijf tot de orde.

‘Voorlopig zal dit wel zo blijven’, zegt Van Dam. ‘Het huidige beleid leidt slechts in heel beperkte mate tot investeringen in verduurzaming. Zolang het voordeliger is om te betalen voor uitstoot en op deze weg voort te gaan dan om CO2 te reduceren, zal dit niet veranderen.’

En de maatwerkafspraken veranderen daar dus niets aan.

Een serieus probleem

Er is nog een mogelijkheid voor raffinaderijen om CO2-uitstoot terug te dringen: eenvoudigweg minder olie verwerken. Maar ook hier is marktwerking een beslissende factor. 

De wereldwijde vraag naar olieproducten immers nog altijd, terwijl alternatieve brandstoffen niet genoeg opleveren. Zo pauzeerde Shell in 2024 de bouw van een biobrandstoffenfabriek in Rotterdam die ‘een van Europa’s grootste’ had moeten worden. De reden: ‘marktomstandigheden’.

Wereldwijd draaien oliebedrijven verduurzamingsplannen terug en hervinden ze hun liefde voor fossiel. Oliegigant gaf afgelopen februari aan toch weer meer olieproducten te willen verkopen, in tegenstelling tot eerdere plannen om te vergroenen, en ook zwakte in 2024 eerder gemaakte klimaatbeloftes af.

En ook buiten de gevolgen voor het klimaat vormt dat voor Nederland een serieus probleem.

Want het feit wil dat in het kleine Nederland, gunstig gelegen aan zee, relatief veel raffinagecapaciteit staat die deze olie moet verwerken.

Tegelijkertijd heeft Nederland de klimaatakkoorden van Parijs en de Europese Unie ondertekend, met de ambitie om minder CO2 uit te stoten in 2030. In 2050 is klimaatneutraliteit zelfs het doel, wat praktisch neerkomt op nauwelijks nog uitstoot van broeikasgassen. Hoe verder in de toekomst, hoe strenger de reductiedoelen.

Hoe langer we door blijven gaan met olie, hoe urgenter dus de vraag: wat doet Nederland met zijn oliesector?

Een ander pad denkbaar

Nederland staat voor een dilemma. Bijna een derde van de nationale CO2-emissie is afkomstig van de industrie. Het verduurzamen van die sector is dus noodzakelijk voor het halen van de klimaatdoelen. Maar voor een deel van de Nederlandse industrie is verduurzaming bedrijfseconomisch niet rendabel. Wat nu?

Het domweg sluiten van de zware industrie kan grote economische, maatschappelijke en zelfs geopolitieke gevolgen hebben. En er bestaat de kans dat de CO2-uitstoot zich verplaatst naar een ander land. Maar het afzwakken van het klimaatbeleid, zoals de afgelopen tijd door het bedrijfsleven en een deel van de Tweede Kamer wordt bepleit, kan weer leiden tot een race to the bottom waarbij landen elkaar aftroeven met steeds zwakker klimaatbeleid.

Een ander pad is denkbaar. Waarin niet de hele industrie als één wordt beschouwd, maar waar Nederland keuzes maakt over welke industrietakken er een toekomst hebben – en welke niet. Niet de hele economie hoeft door de energietransitie geloodst te worden, terwijl dit nu wel het uitgangspunt is van het Nederlandse klimaatbeleid.

Het toekomstperspectief van de raffinagesector is ronduit somber. De fabrieken zijn afhankelijk van de import uit olieproducerende landen. Ze produceren veel voor de export en maken voornamelijk brandstoffen voor voertuigen waar inmiddels uitstekende elektrische alternatieven voor zijn. Bovendien zal elke duurzaamheidsinvestering de concurrentiepositie verslechteren, vergeleken met productielocaties elders op de wereld waar minder strenge klimaatregels gelden.

En terwijl industrietakken met een overduidelijk beter toekomstperspectief het zwaar hebben – zoals de of – blijft de fossiele raffinaderijsector vooralsnog net zoveel produceren als de afgelopen vijftig jaar.

In plaats van tijd en geld te steken in bedrijven zonder toekomstperspectief, zouden we kunnen focussen op sectoren die wél een plek hebben in de groene economie van de toekomst.

Hoeveel tijd is er door ambtenaren en bestuurders gestoken in oliebedrijven, terwijl er in de afgelopen anderhalf jaar meer dan tien plasticrecyclers failliet zijn gegaan in Nederland?

Pick the winners, ditch the losers, zou ik zeggen. Industriepolitiek moet niet alleen gaan over groene groei, maar ook over grijze krimp. Bovendien zou het wereldnieuws zijn als Nederland, met de twee grootste olieraffinaderijen van Europa, besluit om de raffinagesector gefaseerd af te bouwen. Dat maakt het voor de rest van Nederland een stuk makkelijker om de klimaatdoelen te halen. En wie weet: misschien volgen andere landen wel het Nederlandse voorbeeld.