Aandacht, hulp, groei – ieder kind heeft baat bij een persoonlijke mentor

Om te floreren hebben kinderen niet alleen een relatie nodig met hun ouders, maar ook met andere volwassenen. Een hulpouder of mentor kan een kind een tijdlang begeleiden en zijn wereld vergroten. Alleen zijn de mentoren niet eerlijk verdeeld. Ik ging op pad met twee vrijwilligers die in deze mentorkloof zijn gesprongen.
Op een parkeerterrein ten noorden van de Amsterdamse ringweg probeert een 44-jarige man een 12-jarige jongen te leren fietsen. De man, Teun, houdt de fiets vast, terwijl de jongen, Yohannis, de trappers handmatig in de juiste positie zet. Dan klimt de tengere jongen op het zadel.
Teun: ‘Bij drie ga je fietsen, goed? Eén, twee, drie!’
Yohannis trapt – zachtjes, maar hij gaat vooruit.
Met zijn ene hand op Yohannis’ arm en de andere op zijn rug rent Teun met hem mee. Tien meter, twintig, dertig: de fiets slingert, Yohannis helt over, Teun vangt hem op.
Het is een vrijdagmiddag in het voorjaar. Teun heeft Yohannis een kwartier geleden opgehaald bij zijn portiekflat in Amsterdam-Noord, een klein, schoon en spaarzaam ingericht appartement. Yohannis’ ouders zwaaiden hun zoon uit terwijl hij bij Teun in de auto klom, de fiets van Teuns jongste dochter in de achterbak.
Yohannis zit in groep acht, zijn basisschool ligt vlak bij zijn huis, hij gaat overal lopend naartoe; zijn wereld is overzichtelijk en klein. Volgend jaar gaat hij naar de middelbare school, en Amsterdam is groot – maar Yohannis kan niet fietsen.
‘Zijn vader heeft geprobeerd het hem te leren, maar dat lukte niet’, vertelt Teun. ‘Dus toen dacht ik: misschien kan ik het hem wel leren.’
Waarom Teun dat dacht? Omdat hij de mentor is van Yohannis.
Ook Liesbeth (69) is mentor. Ze helpt Dina (‘bijna 10’) met rekenen, bij het meisje thuis in Diemen-Zuid. Dina heeft een potlood in haar hand en een geconcentreerde uitdrukking op haar gezicht.
Liesbeth: ‘Wat komt hier steeds bij?’
Dina: ‘Een tiende?’
Liesbeth: ‘Je weet het gewoon, zeg het eens sterk?’
Dina slaat met haar hand op tafel en roept dan luid: ‘Een tiende!’
Liesbeth: ‘Já! Dat is de truc! Goed zo!’
Dina’s moeder zit ook aan tafel. ‘Ik zei ook altijd al dat Dina niet moet twijfelen en dat ze in zichzelf moet geloven’, vertelt ze. ‘Maar soms moet je het van een ander horen.’

Een ouder-kindrelatie is niet de enige relatie die ertoe doet
Van wie leren kinderen fietsen? Van wie leren ze zelfverzekerd rekenen? Of bedenken wie ze zijn en wat ze willen? Van hun ouders, luidt het standaardantwoord. Al eeuwenlang staat het kerngezin in onze samenleving garant voor de opvoeding van de volgende generatie, en worden ouders geacht hun kinderen alle steun, zorg en begeleiding te geven die ze nodig hebben.
Alleen: ouders kunnen dit helemaal niet in hun eentje – een kind grootbrengen is veel te veel werk voor één of zelfs twee volwassenen. Wie de evolutie van onze soort bekijkt, ziet dan ook dat ouders al honderdduizenden jaren hulp krijgen van andere volwassenen: ‘hulpouders’, zoals biologen hen noemen.
De relatie van kinderen met hun ouders is zonder meer belangrijk, maar het is niet de enige relatie tussen volwassenen en kinderen die ertoe doet. Soms moet je het van een ander horen. Ik ben aangehaakt bij Teun, Yohannis, Liesbeth en Dina omdat ik geïnteresseerd ben in zo’n andere relatie. Om precies te zijn die tussen mentor en mentee. Ik wil weten hoe deze relatie vorm krijgt en wat ze kan betekenen – zowel voor individuele kinderen als voor de samenleving als geheel.
Kinderen die een natuurlijke mentor hebben, doen het beter
Als praktijk bestaat mentoring – waarbij iemand met meer levenservaring en ervaringskennis een jongere en minder ervaren persoon begeleidt – al sinds mensenheugenis. Of in elk geval sinds Odysseus, die op reis ging en zijn vriend Mentoor vroeg om zijn zoon Telemachus bij te staan tijdens zijn afwezigheid.
Inmiddels zijn sommige mensen mentor van beroep: de leraar als klassenmentor bijvoorbeeld. Anderen zijn het niet beroepsmatig, maar wel formeel, zoals de meer ervaren werknemer die in het kader van een mentoringprogramma een jongere collega adviseert (ook wie volwassen is, kan vaak een mentor gebruiken). Mensen die optreden als belangenbehartiger en wettelijk vertegenwoordiger van kwetsbare patiënten worden eveneens mentor genoemd.
Mentoor uit de Odyssee was een voorbeeld van wat onderzoekers een ‘natuurlijke’ of ‘informele’ mentor noemen: iemand die zich min of meer spontaan een poos opwerpt als iemands begeleider, rolmodel of raadgever. Denk aan de voetbalcoach met wie je als kind een extra goede klik hebt, de docent die zich een tijdlang over jouw persoonlijke ontwikkeling ontfermt of de betrokken, wijze buurvrouw die je bijstaat tijdens bijvoorbeeld het kiezen van een studierichting.
De meesten van ons noemen deze figuren waarschijnlijk helemaal geen ‘natuurlijke mentoren’, maar gewoon coach Tim, meneer Lakwijk of buurvrouw Loes. Onderzoekers gaven hun dus wél een naam en zijn al twee decennia druk doende hun invloed op onze levensloop in kaart te brengen.
Die blijkt behoorlijk positief te zijn, zeker voor wie jong is. Kinderen en jongeren die een of meer natuurlijke mentoren hebben, vertonen bijvoorbeeld minder risicovol gedrag, functioneren psychisch en sociaal beter, doen het beter op school en hebben betere carrièrekansen dan kinderen zónder zo’n relatie.
Deels komt dit doordat positieve relaties sowieso goed zijn voor onze mentale en fysieke gezondheid, ontwikkeling en veerkracht. Deels komt het doordat het kerngezin nu eenmaal een te kleine, fragiele en beperkte bron is van ondersteunende relaties. En deels komt het doordat mentoren vaak over kennis en ervaring beschikken waaraan het ouders ontbreekt, en ze jongeren zo kunnen laten zien dat er meerdere manieren zijn waarop je je leven kunt inrichten.

Natuurlijke mentoren zijn ongelijk verdeeld
Maar wat onderzoekers ook ontdekten: natuurlijke mentoren zijn niet gelijk verdeeld. In de Verenigde Staten kan zo’n 70 procent van de jongeren een natuurlijke mentor aanwijzen; 30 procent kan dit dus niet.* En de kinderen die het meest bij een mentor te winnen hebben, komen ze het minst vaak tegen.*
De afgelopen twee decennia zagen daarom tientallen organisaties het licht die kinderen en jongeren koppelen aan vrijwillige mentoren – ook in Nederland. Kinderen zoals Yohannis en Dina, en vrijwilligers zoals Teun en Liesbeth. Zulke initiatieven maken hulpouders vanzelfsprekend voor gezinnen die deze niet altijd zelf kunnen vinden, en dragen zo bij aan het verkleinen van een belangrijke vorm van maatschappelijke ongelijkheid: die van sociaal kapitaal.
Kinderen die dreigen vast te lopen op school hebben baat bij een mentor
Teun en Yohannis leerden elkaar kennen via School’s Cool, een stichting die elk jaar in zeven provincies zo’n tweeduizend kinderen aan een vrijwillige mentor helpt, voor ten minste anderhalf jaar. Liesbeth en Dina ontmoetten elkaar doordat Liesbeth via diezelfde organisatie mentor was geworden van Dina’s nichtje Romaisa. Liesbeth: ‘Romaisa’s moeder vroeg of ik ook haar twee nichtjes wilde begeleiden. En dat wilde ik wel, want ik heb de tijd.’ Sinds ze in 2019 aftrad als voorzitter van de Algemene Onderwijsbond is Liesbeth met pensioen. Inmiddels is ze mentor van maar liefst vijf meisjes tussen de 9 en 14 jaar oud.
Scholen of welzijnsorganisaties melden kinderen aan bij School’s Cool wanneer die dreigen vast te lopen op school – bijvoorbeeld omdat ze de taal niet voldoende machtig zijn, het schoolsysteem niet goed begrijpen of last hebben van verlammende onzekerheid.
‘Het zijn voornamelijk kinderen met een minder voordelige sociaal-economische positie; veel van hen hebben een migratieachtergrond en zijn de eersten uit het gezin die in Nederland naar school gaan. Wij willen deze kinderen in contact brengen met iemand die hen kan helpen hun eigen plek te vinden in het leven’, vertelt Rosa Hofstee van School’s Cool.
Yohannis is Koerdisch; zijn vader kwam in 1998 naar Nederland, zijn moeder volgde elf jaar later. Thuis spreekt hij Koerdisch met zijn ouders en Engels met zijn zus en broertje. Hij kon wat extra hulp gebruiken bij het Nederlands, én bij het vergroten van zijn zelfvertrouwen. Het Ouder- en Kindteam van de gemeente Amsterdam meldde Yohannis aan bij School’s Cool, en zij stelden hem voor aan Teun.
Yohannis is de derde mentee van Teun, die in het dagelijks leven onderzoek doet aan de Politieacademie en met zijn vrouw, zoon en twee dochters in een van de welgesteldere delen van Amsterdam-Noord woont.
Zo gaat het vaker met dit soort projecten: mentor en mentee kennen niet alleen een verschil in leeftijd en levenservaring, maar ook in sociaal-economische positie of culturele achtergrond.
Dina’s moeder is van Marokkaanse komaf, haar vader komt uit Suriname. Dina had moeite met rekenen en dacht dat ze het nooit zou kunnen. Ze kreeg bijles op school, maar dat hielp niet, vertelt haar moeder: ‘De docent was meer bezig met het feit dat Dina te veel kletste dan met haar groei.’
Liesbeth: ‘Ik zeg altijd: ik ben er niet voor de bijles. Want daar vind ik wat van, die hele bijlescultuur. Mijn doel is om Dina zelfverzekerder en weerbaarder te maken. Dat doe je natuurlijk wel aan de hand van iets, rekenen in ons geval. Toch ben ik er niet voor haar schoolprestaties, maar voor háár.’
Hoe je het ook noemt, het werkt, zegt Dina’s moeder: ‘Dina’s cijfers gingen omhoog. En haar zelfvertrouwen ook.’

De relatie tussen een mentor en mentee is veel minder vastomlijnd
Zowel Liesbeth en Dina als Teun en Yohannis spreken elke vrijdagmiddag af. Zeker in het begin was het best zoeken, vertelt Teun, naar hoe hij de relatie het beste kon vormgeven.
In tegenstelling tot de relatie tussen een leraar en een leerling, of een therapeut en een cliënt, is die tussen een mentor en een mentee veel minder vastomlijnd. ‘Het is niet niks om als 44-jarige man een 12-jarig jongetje te ontmoeten en dan een goede verstandhouding te creëren. Best ongemakkelijk ook. Ik ben op zoek gegaan naar dingen die we allebei interessant vonden – voetbal bijvoorbeeld.’
Meestal maken ze samen huiswerk en spelen ze daarna een spelletje. Of ze rijden, zoals vandaag, naar ‘een plek zonder pottenkijkers’ om te oefenen met fietsen. Vorige week deden ze dat voor het eerst; vandaag is fietsles twee. Teun wil Yohannis’ wereld graag groter maken – en je actieradius is nu eenmaal groter op de fiets. ‘Wat ik Yohannis vooral wil geven is veilige, exclusieve aandacht, zonder dat er druk op ligt, zoals in een relatie met een docent’, vertelt Teun. ‘En wat luchtigheid en ongedwongenheid.’
En hoe vindt Yohannis het? ‘Leuk. Op school leer ik wel, maar niet op een leuke manier. Teun maakt het leuker.’
‘Op school, als het op het bord staat, vind ik rekenen niet leuk. Met Liesbeth is het wel leuk’, zegt ook Dina. Als haar moeder vraagt of dit misschien komt doordat Liesbeth ‘alle aandacht’ voor Dina heeft, knikt ze met een grote, tevreden glimlach. ‘En’, zegt ze, ‘mijn moeder zei ook wel dat ik het kon, maar dat zeggen moeders natuurlijk altijd.’ Als Liesbeth het zegt, gelooft ze het pas echt.
Misschien, zegt Liesbeth, ligt haar toegevoegde waarde als mentor in die aloude gemeenplaats: ‘vreemde ogen dwingen’.
Al zijn die ogen, na ruim een halfjaar mentoring, natuurlijk al lang zo vreemd niet meer.
De mentor die ook verwacht zélf iets te leren, is succesvoller in het opbouwen van een vertrouwensband
Een Amerikaanse meta-analyse van 73 mentoringprogramma’s gericht op jongeren liet zien dat de sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling van de jonge deelnemers erdoor op vooruitgaat. In vrijwel alle studies komt ‘een goede vertrouwensband’ naar voren als een belangrijke voorwaarde voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van mentees. Ook de ingrediënten van zo’n vertrouwensband brachten de onderzoekers in kaart.
Gemeenschappelijkheid is een belangrijke: ‘De basis voor vertrouwen lijkt voornamelijk ingegeven te worden door overeenkomsten tussen mentor en mentee’, aldus onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen. Zoals een gemeenschappelijke hobby of sport.*
Ondanks hun substantiële verschillen in leeftijd en achtergrond zie ik Teun en Liesbeth voortdurend zoeken naar overeenkomsten. Wanneer ze na het fietsen in de auto terug naar huis zitten, vertelt Yohannis dat hij is langs geweest op de middelbare school van zijn zus. Teun haalt een herinnering op aan de eerste middelbare school die híj ooit bezocht: ‘Het rook daar niet lekker, hoe rook het op de school van je zus?’
Yohannis: ‘Beter dan op mijn eigen school.’
Wanneer Dina zegt dat ze zo meteen, na het rekenen, naar turnen gaat, vertelt Liesbeth glunderend dat haar zoon tot zijn 23e heeft geturnd. ‘En zijn kinderen turnen nu ook!’
Tijd speelt ook een rol: tussen koppels die geregeld afspreken, ontstaat eerder een vertrouwensband – vandaar dat Teun en Liesbeth elke vrijdagmiddag bij Yohannis en Dina langsgaan. Daarnaast helpt het als de mentor gemotiveerd, enthousiast en empathisch is, goed kan luisteren en openstaat voor de behoeften van de jongere.*
Ik zie zowel Teun als Liesbeth hun mentee veelvuldig en uitvoerig prijzen, en waar mogelijk humor inzetten om de band te versterken. Wanneer Dina moet berekenen hoelang een feestje duurt dat om 15.57 uur begint en om 16.01 uur is afgelopen, lachen ze samen om de vraag of je in die tijd wel of niet een taartje kunt eten.
Wat ook blijkt, is dat mentoren die niet alleen hun mentee willen helpen maar ook verwachten zélf iets te leren van het traject, succesvoller zijn in het opbouwen van een vertrouwensband. Teun en Liesbeth koesteren deze verwachting allebei: ‘Amsterdam-Noord is een lappendeken van culturen en sociale klassen, die elkaar niet vanzelf tegenkomen’, vertelt Teun. ‘Door mentor te zijn, kan ik meekijken in een wereld waar ik anders niet zo gauw zou komen.’
‘Met het Suikerfeest stuurde ik mijn Marokkaanse mentees een appje, omdat ik weet hoe belangrijk het voor ze is’, zegt Liesbeth. ‘De keer erop kreeg ik een schaal koekjes en een flesje parfum. Het gaat over en weer.’

Niet iedereen vraagt even makkelijk om hulp
Een relatie met een mentor komt niet alleen de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van een kind ten goede. Het zorgt ook voor meer ‘sociaal kapitaal’: het hebben van een sociaal netwerk dat steun en hulp kan bieden en je vooruit kan helpen in het leven. Je positie in de samenleving wordt namelijk niet alleen bepaald door wat je verdient of wie je bent, maar ook door wie je kent – door je relaties dus.
Maar net als economisch kapitaal, is sociaal kapitaal niet gelijk verdeeld. Onderzoek wijst uit dat een kind dat opgroeit in bevoorrechte omstandigheden (hoogopgeleide ouders, geen geldzorgen, een rijk en divers sociaal netwerk) vaker een natuurlijke mentor heeft dan wie in deze opzichten minder bedeeld is.
Mentoren kunnen die ongelijkheid verminderen. Uit een studie van de Rijksuniversiteit Groningen naar 25 Nederlandse jeugdmentoringprojecten bleek dat het sociale netwerk van de deelnemende jongeren was gegroeid. In de loop van het mentortraject nam het aantal personen bij wie jongeren terechtkunnen als ze ergens tegenaan lopen toe van gemiddeld twaalf naar gemiddeld achttien personen.*
Sociaal wetenschapper Loïs Schenk, die promoveerde op mentoring, verklaart: ‘Kinderen kunnen hun sociale vaardigheden oefenen met hun mentor. Dat zijn vaardigheden waarmee ze straks, later in hun leven, andere mentoren kunnen identificeren en om hulp kunnen vragen.’
Vrijwillige mentoren zoals Teun en Liesbeth helpen hun mentees aan wat extra sociaal kapitaal. En daarmee kunnen die kinderen later weer gemakkelijker in contact komen met anderen – onder wie andere hulpouders.
Een organisatie als School’s Cool brengt de mentor-mentee-relatie tot stand bij wie dat niet vanzelf gaat, en breekt zo het monopolie op opvoeding open dat aan het kerngezin is toegekend. Maar het is minstens zo belangrijk, zegt Loïs Schenk, dat ieder kind ook leert zelf natuurlijke mentoren te ‘cultiveren’ – en dat we de samenleving zó inrichten dat ieder kind de kans heeft op een natuurlijke mentor.
Bijvoorbeeld door in het onderwijs aandacht te besteden aan sociale vaardigheden in het algemeen, en het vinden van mentoren in het bijzonder. Maar ook door volwassenen meer tijd en ruimte te geven om een mentor te worden. En door zowel gezinnen als potentiële mentoren om te beginnen eens op het idee te brengen. Want niet ieder kind vraagt even makkelijk om hulp.
De ultieme vorm van integratie
Sociologen verdelen sociaal kapitaal in ‘verbindende’ en ‘overbruggende’ relaties. Verbindende relaties verbinden je steviger met je familie en vrienden, met mensen zoals jij. Overbruggende relaties laten je kennismaken met andere leefwerelden.
De relatie van Teun en Yohannis, en die van Liesbeth en Dina, is een overbruggende relatie. Ze verbindt mensen van verschillende culturele en etnische achtergronden met elkaar – en ook mensen van verschillende leeftijden, iets wat in onze door leeftijd gesegregeerde samenleving steeds minder gebeurt. Bovendien is de hogere leeftijd van de mentoren, die als vanzelf meer levenservaring meebrengen, dit keer geen minpunt, maar een troef.
Het mentorschap, zegt Liesbeth, is misschien wel ‘de ultieme vorm van integratie’.
Dat is leerzaam – maar het kan ook confronterend zijn, zegt Teun. ‘Ik zie bij mijn eigen kinderen hoe moeilijk ze het vinden om te plannen, of om de middelbare school te doorgronden. Yohannis moet dat allemaal alleen doen.’
Maar nu niet meer. Want straks gaat Teun met hem ‘mee’ naar de middelbare school. Misschien wel op de fiets.
De vrijdag waarop ik Teun en Yohannis vergezel naar het parkeerterrein is drie seconden los fietsen het hoogst haalbare voor Yohannis. De vrijdag erop stuurt Teun me een video. Yohannis heeft veel vooruitgang geboekt: hij fietst nu helemaal zelf weg, voorbij een zandhoop waar hij de vorige keer nog in reed, naar het einde van de parkeerplaats. Een beetje wiebelig, maar hij blijft overeind.