Sodeju, of de eeuwige strijd van de Bond tegen Vloeken
Al meer dan 98 jaar strijdt de Bond tegen Vloeken tegen schuttingtaal en krachttermen. Wie zit er achter deze illustere club? En waarom mag je eigenlijk niet vloeken? Ik ging mee op campagne in de Biblebelt. ‘Rhododendron is een gevaarloze vloekvervanger.’
Het regent dat het giet als ik op zaterdag 16 augustus in het Overijsselse stadje Hasselt arriveer. Sinds 1959 wordt hier elk jaar in augustus het zogenoemde Euifeest georganiseerd, een week van hossen en zuipen die losbarst nadat van de omliggende weilanden door boeren het hooi (‘eui’) is binnengehaald.
Tien dagen lang staat Hasselt, een bevindelijke gemeente in de orthodoxe driehoek Zwolle-Genemuiden-Staphorst, op zijn kop. Er zijn carnavalsoptochten, kermisattracties, lollige evenementen zoals Sloa ‘m d’r in – waarbij deelnemers elkaar met juten zakken van een balk moeten zien te meppen – en optredens van bands, zoals De Lawineboys, die voornamelijk smartlappen op het repertoire hebben staan.
Ik ben op zoek naar Bert Gijsbertse, die vanochtend in alle vroegte vanuit zijn woonplaats Barneveld met de bestelbus van de Bond Tegen Vloeken, sinds elf jaar is hij er als coördinator actief, hier naartoe is gereden om het bezoekende publiek, met zijn kraam als uitvalsbasis, van het oneigenlijk gebruik van de naam van de Allerhoogste en diens plaatsvervanger op aarde, Jezus Christus van Nazareth, bewust probeert te maken.
In het portiek van schildersbedrijf Karst Beens, naast café Ad’vundum, waar ondanks het vroege uur al flink wordt ingenomen, schuil ik voor de regen. Al vlug volgen andere bezoekers mijn voorbeeld, waaronder een omvangrijke jongeman op klompen die tot niemands ergernis of verwondering met een sterk plaatselijk accent ‘Godverdomme, wat een kutregen’ zegt.
Het einde van de ontheiliging
Een kwartier later, de regen is gestopt, vind ik de kraam van de Bond tegen Vloeken. Links ervan verkoopt een blonde dame met meerdere piercings in het gelaat pikante dameskleding. Rechts ervan probeert een langharige verschijning Harley Davidson- en Metallicavlaggen aan de man te brengen.
De stand van de Bond, de bestelbus met daarop de afbeelding van twee jonge mensen en de tekst ‘Ik? Ik ben tegen vloeken’ prominent erachter geparkeerd, bestaat uit een houten tafeltje met daarop enkele stapeltjes stichtelijke folders en een collectebus. Bert Gijsbertse – geruite blouse, beige broek, degelijke mocassins – is niet alleen: hij heeft zijn Barneveldse vriend Jan Monster meegenomen, een hardhorige, pijprokende man gekleed in een sportief outdoor-jasje.
Op maandag 4 augustus meldde NRC Handelsblad dat de Bond tegen Vloeken is genomineerd voor de NRC Charity Awards, ‘een initiatief van NRC Media om zulke instellingen in Nederland te ondersteunen.’ Verderop in de krant was een twee pagina’s grote advertentie te bewonderen: de afbeelding van een achter gebarsten glas gefotografeerd meisje en de tekst: ‘Met vloeken breekt er iets.’
Ik belde met de Bond, een vriendelijke man nam op. Hij gaf mij het nummer van de directeur, die evenwel op vakantie bleek te zijn. In dat geval, zei de vriendelijke man, was het wellicht een idee dat ik naar Hasselt zou komen, om het werk van de in 1916 opgerichte Bond, in het echt te kunnen aanschouwen.
Ter voorbereiding schafte ik het jubileumboekje Zo’n wonderlijke club van Jan van de Bank en Hans Werkman uit 1992 aan, waarin de geschiedenis van de Bond uitgebreid uit de doeken wordt gedaan.
Het begon allemaal met een zekere heer J. Baas uit Den Helder, die middels een ingezonden brief in het door de calvinist en latere minister-president Abraham Kuyper geleide dagblad De Standaard pleitte voor de oprichting van ‘een Bond tot bestrijding van het vloeken.’
‘Het 3de gebod van de wet des Heeren,’ aldus de heer Baas in zijn brief, ‘toegelicht in de 36e Zondags afdeeling van den Heidelbersche Catechismus, spreekt niet alleen het schuldig uit over de bedrijvers van deze zonde; maar ook over hen, die zoveel als in hun vermogen is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden.’
Massale bijval viel hem ten deel, kort daarop was de oprichting een feit. In Utrecht vond de eerste vergadering plaats. Na het zingen van psalmen (‘God de HEER regeert / Beeft gij volken, eert…’) werd een manifest opgesteld. ‘Door oud en jong, rijk en arm, geleerd en ongeleerd wordt in ons Vaderland gevloekt,’ stond daar in. Aan deze ‘ontheiliging van de Naam des Heeren’ diende terstond een einde te komen.
De gevaarloze vloekvervanger
Wanneer een van de leden op straat of in de trein uit iemands mond een vloek hoorde rollen, werd aan de zondaar subtiel een kaartje overlegd, met daarop het verzoek zulks niet nog eens te doen. Het ledenaantal steeg, verschillende bevindelijke gemeenten stelden subsidie aan de Bond beschikbaar.
De heer Laarmans benaderde ‘eiercentrales’ met het verzoek om met Pasen de eieren te voorzien van de stempelopdruk ‘Vloek nooit’
De Nederlandse Spoorwegen waren bereid tegen gereduceerd tarief vermanende borden op stations te plaatsen, welwillende bioscoopeigenaren projecteerden voorafgaand aan films teksten als ‘Hebt eerbied voor Gods Heilige Naam, Vloekt niet’ op het doek. Een van de voorzitters, de zeer gedreven heer Laarman, benaderde op eigen initiatief verschillende ‘eiercentrales’ met het verzoek om met Pasen de eieren te voorzien van de stempelopdruk ‘Vloek nooit’ - een voorstel dat om praktische redenen geen doorgang zou vinden.
In een show van Mies Bouwman pleitte Laarman ervoor om bij plotselinge woede niet ‘godverdomme’ te zeggen maar ‘rhododendron.’ Rhododendron was volgens hem een ‘gevaarloze vloekvervanger.’
Het ledenbestand fluctueerde, de aantallen liepen in de libertijnse jaren zestig en zeventig ietwat terug. Maar altijd bleef er een harde kern van zo’n twintigduizend personen, voornamelijk woonachtig binnen de zogenoemde Biblebelt, tot contributie bereid.
Ook de literatuur diende zich wat de Bond betrof te verantwoorden. Onder meer wond het bestuur zich in 1963 op over een opvoering van Shakespeare’s Henry IV, waarin van onheus taalgebruik sprake zou zijn. In de jaren tachtig moesten VPRO-progamma’s, waaronder Van Kooten en De Bie, het ontgelden, gezien er sprake was van ‘krenkende en smalende uitlatingen’ aangaande Jezus Christus en het Heilige Avondmaal.
Aan het einde van de markt
De zon breekt door, aardig wat volk trekt langs de kraam. Bert Gijsbertse, die in een eerdere loopbaan met zijn broer in Barneveld een autobedrijf uitbaatte, vertelt dat hij in zijn beginjaren bij de Bond pleitte voor een koersverandering. ‘Ik zei: we zitten hier maar op kantoor in Veenendaal. Willen we de mensen bereiken dan moeten we het land ingaan.’ Er waren her en der wel vrijwilligers actief maar die verdienden, meestal middels de verkoop van ‘krentenbroden of stroopwafels,’ voornamelijk geld voor de verenigingskas.
Het bestuur ging akkoord, de bestelbus werd aangeschaft en voor een schappelijke prijs beplakt door een christelijke beletteringsfirma. Na een succesvol verlopen pilot in 2012, op een braderie in Alphen aan den Rijn, rijdt Gijsbertse gemiddeld zo’n twee keer per week het land door, van Pingjum tot Wissekerke, om op jaarmarkten en braderieën zijn tafel uit te klappen en met de mensen in gesprek te gaan.
Helaas zijn er ook er lieden die de kraam zien en expres de naam van Jezus Christus onzuiver gebruiken
Onderweg, op de snelweg, merkt hij dat de bus heel wat bekijks trekt. ‘Mensen die inhalen blijven even ernaast rijden en houden vervolgens hun duim op.’ Het gebeurt ook dat er middelvingers naar hem worden opgestoken, of dat een onverlaat hem met een onverhoede stuurbeweging richting vangrail dwingt.
De meeste organisaties vinden het prima dat hij komt, de Bond betaalt per slot van rekening ook voor zo’n plek. Wel merkt hij dat organisaties hem ‘ergens op het einde van de markt’ neerzetten. Er zijn organisaties die hem überhaupt niet willen hebben. Die zeggen: de mensen willen een gezellig dagje uit, die hebben helemaal geen zin in jullie.
Het publiek reageert over het algemeen goed op zijn aanwezigheid, wat misschien ook komt doordat de Bond opmerkelijk vaak in kerkelijke gemeentes is te vinden. Helaas zijn er ook er lieden, zegt Gijsbertse, die de kraam zien en dan met opzet de naam van Jezus Christus onzuiver gebruiken.
Eenmaal in gesprek met mensen hoort hij vaak dat een scheldwoord er bij hen op een toppunt van emotie ‘zomaar’ uitfloept. Onzin, meent Gijsbertse. ‘Vloeken is een keuze, altijd.’ Wanneer hij in het openbaar een krachtterm opvangt, krimpt hij ineen. ‘Dan denk ik: hallo, hé! Waarom doe je dat nou?’ Zeker als het een vloek betreft waarmee de naam van de Here Jezus of God wordt gebruikt op een manier die hen niet waardig is.
Was er sprake van echte schuttingwoorden?
Bij hem thuis - zijn vader was dominee - was het woord ‘donder’ al taboe. Vandaar dat Gijsbertse, zo bezweert hij, nooit van zijn leven een krachtterm in de mond heeft genomen. ‘Hè!’ of ‘Tjee!,’ dat kan nog wel. ‘Verdorie’ of ‘sodeju’ gaan wat hem betreft te ver.
Na een gevulde koek, een banaan en een glaasje fris te hebben genuttigd gaat Gijsbertse tot actie over. Met een rolletje pepermunt, waarop de website van de Bond staat vermeld, in zijn hand stapt hij op een koppel van middelbare leeftijd af dat zijn kraam reeds heeft opgemerkt. ‘Dag mevrouw en meneer. Houdt u van smakelijke taal?’ ‘Sorry, maar wij hebben een afspraak,’ zegt de man en loopt snel door.
Ook bij een volgend passerend koppel werkt de pepermunttruc niet. Daarop houdt Gijsbertse drie pubermeisjes staande. ‘Dag dames, houden jullie van smakelijk taalgebruik?’ De meisjes giechelen, Gijsbertse praat stevig op ze in. Ze zeggen ‘heel af en toe’ weleens te vloeken. Gijsbertse: ‘Dat is niet zoals het hoort, toch?’ De meisjes knikken en staren naar de grond.
Wat later komt een mevrouw met een lijzig gezicht en een bril met dikke glazen op de kraam af. Ze zegt dat haar dochter, op een van de eerste dagen van het Euifeest, getuige was van een vechtpartij. Ze zei dat er daarbij ook werd gescholden. Gijsbertse kijkt de vrouw indringend aan. ‘Was er sprake van echte schuttingwoorden?’ De vrouw knikt.
Haar dochter was er ‘helemaal naar’ van. ‘Dat begrijp ik,’ zegt Gijsbertse. ‘Ik zal bidden voor de mensen, dat ze het niet weer doen.’ Hij overhandigt de vrouw wat folders en zegt dat de Bond op scholen gratis voorlichting geeft. ‘Misschien dat we dat ook op de school van uw dochter kunnen organiseren.’ Dat lijkt de vrouw een goed idee, opgetogen neemt ze afscheid.
Om vijf uur zijn de meeste kramen afgebroken, met Gijsbertse loop ik een rondje door het stadje. Op het plein naast de hervormde kerk constateert hij allerlei ‘uitingen van een onchristelijke levenswijze.’ Groepjes dronken jongeren, snoeiharde metal, T-shirts met obscene opdruk. ‘Vanochtend kocht ik hier een saucijzenbroodje, toen was het nog rustig.’
We lopen terug naar de bus. Jan Monster heeft alles netjes ingepakt. Gijsbertse zegt dat hij blij is dat ‘een kwaliteitskrant als NRC Handelsblad’ het stichtelijke werk van de Bond tegen Vloeken zo weet te waarderen.