Ik ben leraar en ik heb een probleem: ChatGPT

ChatGPT kan leerlingen vrijwel al hun schoolwerk uit handen nemen, en leraren vragen zich af: wat nu? Waar ik, leraar Nederlands, nieuwsgierig naar ben: hoe kan ik ervoor zorgen dat mijn leerlingen hun teksten liever zelf schrijven?
Ik ben leraar Nederlands en sinds kort heb ik een probleem: ChatGPT.
Kijk ik teksten van mijn leerlingen na, dan fluistert er in mijn hoofd tegenwoordig voortdurend een wantrouwend stemmetje mee: ‘Zou de leerling dit zelf… Of zou ChatGPT… Nee toch?’ Want inmiddels weet ik: iedere schrijfopdracht waarvoor mijn leerlingen een laptop mogen gebruiken, kunnen ze aan ChatGPT voorleggen. ‘ChatGPT, schrijf deze tekst op het niveau van een leerling in 5 havo.’
Ook de poëzieopdracht waar mijn leerlingen thuis aan werken, kunnen ze uitbesteden aan een AI-tool als ChatGPT of Claude. Teksten die ze te lang vinden, kunnen ze erdoor laten samenvatten. En niemand houdt ze tegen om een foto te maken van hun huiswerk, om AI vervolgens het werk te laten doen.
Kortom: AI kan leerlingen vrijwel al hun schoolwerk uit handen nemen.

Net als het werk van studenten op het mbo, aan de hogeschool of de universiteit. ‘Everyone is cheating their way through college’ , schrijft een journalist van New York Magazine. Studenten aan Amerikaanse universiteiten laten AI aantekeningen voor hen maken tijdens colleges, romans en lesboeken samenvatten, en opzetjes maken voor de essays die ze moeten schrijven. ‘Studeren draait op dit moment vooral om hoe goed ik ChatGPT kan gebruiken’, zegt een student in het artikel.
In het Verenigd Koninkrijk voegden onderzoekers volledig door AI gegenereerde teksten toe aan het nakijkwerk van professoren. 94 procent van die AI-teksten werd door de professoren niet als zodanig herkend. Ze gaven de AI-teksten gemiddeld zelfs een half punt hoger dan de teksten die door studenten zelf geschreven waren.*
In Nederland heeft ruim een kwart van de studenten weleens een vak gehaald met behulp van AI, blijkt uit een recente enquête onder ruim 3.400 studenten. En dat zonder dat hun docenten hiervan op de hoogte waren. Bijna een kwart van de studenten zegt AI regelmatig in te zetten om opdrachten voor hen te maken die ze zelf niet begrijpen.*
Cijfers over AI-gebruik in het Nederlandse voortgezet onderwijs bestaan (nog) niet. Maar wanneer ik het mijn leerlingen in 5 havo vraag, zeggen ze allemaal ChatGPT te gebruiken voor hun schoolwerk.
Niet zo gek dus dat er tijdens het nakijken een stemmetje meepraat.
Hoe krijg ik die stem stil? Wat moet ik, en wat moet het onderwijs, met AI?
Ontkenners, omarmers en realisten
In Trouw lees ik de column van een andere leraar die zich zorgen maakt, docent geschiedenis Erik Ex. Hij deelt de reacties van leraren op AI op in drie groepen. Volgens Ex zijn er ontkenners, omarmers en realisten.
Ontkenners laten leerlingen werkstukken maken en kijken die na alsof AI niet bestaat. Ze volgen volgens Ex een variant van het aloude Sovjet-adagium: ‘Als jullie doen alsof je ons betaalt, doen wij alsof we werken’ – ontkenners doen alsof ze lesgeven; hun leerlingen doen alsof ze leren.
Omarmers moedigen het gebruik van ChatGPT door leerlingen juist aan en propageren lessen in prompten. We kunnen niet om AI heen, is hun gedachte, dus moeten we leerlingen leren hoe ze het kunnen gebruiken. Laat hen met ChatGPT hun zelfgeschreven werkstuk corrigeren, want kunstmatige intelligentie is de toekomst!

Deze tech-optimisten snappen volgens Ex niet waar onderwijs om draait. ‘Het werkstuk is niet het doel!’ zegt Ex. Het doel is leren. ‘Leren is een worsteling: gedachten die half af zijn, stoeien met formuleringen, de juiste woorden zoeken. Wie niet denkt,’ aldus Ex, ‘zal niet leren.’
In The New Yorker vergeleek sciencefictionschrijver Ted Chiang het gebruik van ChatGPT om een tekst te schrijven met het meenemen van een vorkheftruck naar de sportschool om gewichten voor je te heffen. Je zult op die manier nooit je (cognitieve) conditie verbeteren.
Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar het effect van AI op de gebruiker, maar de eerste onderzoeksresultaten suggereren dat het uitbesteden van denkwerk aan AI een negatief effect kan hebben op hoeveel leerlingen leren,* en op hun geheugen* en hun creativiteit.* Wie niet doet, wie niet leert – dat idee. Meerdere studies wijzen op een verband tussen AI-gebruik en zwakkere kritische denkvaardigheden.* En, laat weer een andere studie zien: gebruikers die veel vertrouwen hebben in AI doen minder hun best om zelf kritisch na te denken.*
Realisten, onder wie – uiteraard – Ex zelf, proberen hun leerlingen daarom zo lang mogelijk weg te houden bij ‘vriend Chat’. ‘Alle opdrachten moeten anders’, schrijft Ex. ‘We laten weer handgeschreven teksten inleveren, zelfgemaakte posters maken, en de digitale lesmethodes gaan de deur uit.’

Waar pas ik als leraar in die driedeling? Ik kom er niet goed uit.
Ik ben geen ontkenner, want ik ben me er juist constant van bewust waarvoor leerlingen AI allemaal kunnen inzetten. Ik ben ook geen omarmer, om dezelfde reden die Ex geeft: het draait om de worsteling, want daar leer je van.
Maakt mij dat een realist?
Ook niet.
Als leraar begrijp ik Ex’ maatregelen om ChatGPT-gebruik te voorkomen: door valsspelen te beperken worden de opdrachten die leerlingen inleveren weer het resultaat van hun eigen worsteling.
Maar ik vraag me af of Ex’ aanpak houdbaar is, laat staan wenselijk. Nu al moet ik tijdens toetsmomenten checken of leerlingen geen smartwatch om hebben, want daar zouden ze mee kunnen afkijken. Wat als leerlingen in de toekomst een oortje in hebben ter grootte van een rijstkorrel, of technologie die nog verder versmolten is met hun lichaam? Onderwijs waarbij leerlingen langs een metaaldetector moeten om te bewijzen dat ze geen smartphones, oortjes en smartwatches bij zich hebben – zoals deze examenperiode gebeurde op een school in Den Helder – staat ver af van het onderwijs waar ik voor sta.
Het betekent ook nogal wat, ‘alle opdrachten moeten anders’. Als ik AI wil uitbannen, kan ik leerlingen nooit meer thuis een opdracht laten maken of hen op pad sturen om zelf onderzoek te doen. Het betekent ook het einde van het profielwerkstuk – de kroon op vier, vijf of zes jaar voortgezet onderwijs.
Bovendien zie ik ook hoe leerlingen AI zouden kunnen inzetten om juist meer te leren. Claude en ChatGPT zijn krachtige zoekmachines. Leerlingen kunnen deze tools bijvoorbeeld inzetten als persoonlijke tutor, die vragen stelt om hen over de lesstof aan het denken te zetten. Ze kunnen de AI-tools een oneindige hoeveelheid opdrachten laten bedenken om mee te oefenen, of zich door ChatGPT laten overhoren. Zeker voor leerlingen die geen ouders hebben die dat kunnen of willen doen, bieden AI-toepassingen als ChatGPT ongekende mogelijkheden.
Hoe ik voorkom dat leerlingen AI kunnen gebruiken om ‘vals te spelen’, lijkt me niet de juiste vraag. Waar ik veel nieuwsgieriger naar ben, is een antwoord op deze vraag: wanneer gebruiken leerlingen AI om ‘vals te spelen’, en wanneer als hulpmiddel om te leren? Anders gezegd: waaróm zouden mijn leerlingen ervoor kiezen hun teksten door ChatGPT te laten schrijven?
Waarom zou je zelf nog iets schrijven?
In zijn essay Why I Write uit 1946 zet George Orwell zijn motieven om te schrijven uiteen.
‘Puur egoïsme’ is het eerste, en volgens Orwell is het humbug om te doen alsof schrijvers niet wensen dat er – ook na hun dood nog – over hen gesproken wordt. Orwell bedoelt dat niet kwaad, en is juist kritisch op de massa’s mensen die al rond hun dertigste iedere individuele ambitie hebben opgegeven, helemaal zijn losgeraakt van het gevoel dat ze een individu zijn en voornamelijk nog leven ten dienste van anderen.
Naast dit egoïsme noemt Orwell ‘aesthetic enthusiasm’ als drijfveer. Ik zou het vertalen als: liefde voor schoonheid. Wie schrijft vanuit die liefde, geniet van zowel al het moois in de wereld als van de taal om die schoonheid mee te beschrijven: van woorden die in de juiste volgorde staan, van het ritme van een goed verhaal.

Verder noemt hij waarheidsvinding en de wens het resultaat daarvan vast te leggen voor toekomstige generaties. Orwells vierde motief is politiek: het verlangen om de wereld een duwtje in een bepaalde richting te geven, jouw richting, en anderen ervan te overtuigen dat de samenleving die jij nastreeft ook de samenleving is die zij zouden moeten nastreven.
Uit Orwells drijfveren spreekt een noodzaak om te schrijven, een sterke behoefte om door te schrijven zijn stem te laten horen en de wereld naar zijn hand te zetten.
Ik denk dat je het ook zo kunt zeggen: schrijven voorziet in de menselijke behoefte om over jezelf, de wereld en je positie in die wereld te leren. Iets in de buitenwereld doet iets met je binnenwereld, en schrijven is een manier om die twee in balans te brengen. Mensen schuiven een briefje door de brievenbus van hun buurman (‘BUURMAN, let AUB op uw HOND die IN MIJN TUIN POEPT’), schrijven stiekem in een dagboek, of naar de krant, tikken een appje, leerlingen pennen hun tafeltjes vol met meningen over school, en al schrijvende vloeien allerlei gevoelens zo, hop, uit hun lichaam via pen of toetsenbord op het papier. Het kan zijn dat al dat geschrijf je nog bozer, nog verdrietiger of juist milder maakt – anyhow, met je gevoelens veranderen je gedachten mee, en dus schrijf je door. (‘Sorry voor de boze toon van mijn vorige briefje, buurman.’)

Wie niet denkt, zal niet leren, zegt Ex. Dat is waar, maar: dat denken begint bij voelen. Waar je iets bij voelt, daar wil je over schrijven, daar denk je over na en daar leer je dus over.
Als schrijver kan ik me voorstellen dat ik AI in de toekomst vaker zal gebruiken als bronnenzoeker, informatieverstrekker of gesprekspartner, maar niet dat ik ChatGPT of Claude mijn teksten voor me zal laten schrijven. ‘Puur egoïsme’ zal een motief zijn, en ik word ook blij van een zin die op zijn plek valt, van een beeld dat klopt. Pas als mijn gedachten vaste vorm krijgen en ik ze vloeiend kan verwoorden, heb ik het gevoel dat ik mij die gedachten eigen heb gemaakt. Ik zie niet in waarom ik dat zou willen uitbesteden aan AI. Mijn stem is van mij.
Als leraar hoop ik dat gevoel over te brengen wanneer ik mijn leerlingen leer schrijven. Ik wil dat mijn leerlingen ervaren wat een sterk ontwikkeld taalgevoel waard kan zijn. Dat ze hun stem vinden.
Lukt me dat een beetje?
Mwah.
Gaat het om de worsteling of om het werkstuk?
Er valt me iets op aan de teksten die mijn leerlingen inleveren: al hun teksten lijken zo ontzettend op elkaar.
In 5 havo hebben de leerlingen een betoog geschreven over fatbikes, en ze vinden vrijwel allemaal hetzelfde en hebben daar dezelfde argumenten voor. Al hun betogen beginnen bovendien met een vergelijkbare anekdote. Als ik het aantal ongelukken met fatbikes in die eerste alinea’s bij elkaar optel, is het een wonder dat zoveel leerlingen het tot het klaslokaal hebben gered.
En toch: mijn leerlingen hebben allemaal prima aan de opdracht voldaan.
Want de opdracht is: schrijf een betoog van 500-600 woorden over onderwerp X, zet er een goede titel boven, verzin een goede opening (een anekdote doet het altijd goed), werk in het middenstuk twee argumenten uit en weerleg één tegenargument, vat de boel tot slot samen en eindig met een pakkende slotzin. Op veel scholen, in Nederland én in het buitenland, wordt schrijfvaardigheid getoetst met zo’n ‘five paragraph essay’.
Voor mij als leraar is dat makkelijk. Het maakt teksten onderling goed vergelijkbaar, en daarmee becijferbaar.
Maar wie ernaar verlangt de wereld een duwtje in een bepaalde richting te geven, wie schrijft om zijn positie in de wereld te ontdekken, heeft daar zelden exact twee argumenten voor, in 600 woorden.
In de bundel Opdat wij schrijven stellen componist en dichter Micha Hamel en hoogleraar vroegmoderne letterkunde Els Stronks dat schrijven op school hoofdzakelijk wordt onderwezen als ‘technische taalvaardigheid’: schrijf correcte zinnen en plaats die in correcte tekststructuren. Onderzoekers constateren dat het schoolvak Nederlands door leerlingen wordt ervaren als ‘geobjectificeerd’. ‘Leerlingen voelen zich geen subject, maar een object dat wordt blootgesteld aan standaardiserende krachten van buitenaf.’* Het fundamentele probleem van het huidige schrijfonderwijs in het schoolvak Nederlands, stellen Hamel en Stronks, is dat de schrijver erin ontbreekt.
Hamel en Stronks: ‘Hoe kan iemand iets zeggen die zijn eigen stem niet hoort?’
Simpel: door die stem aan ChatGPT uit te besteden.
In een van de betogen van mijn leerlingen lees ik duidelijk de stem van die leerling terug. Ze weegt elke gedachte, denkt hardop na, verkent meerdere perspectieven, maar komt niet echt tot een conclusie. Onvoldoende, volgens het antwoordmodel, want haar tekst is geen betoog. Een andere leerling is in de knoop geraakt met zijn gedachten, vermoed ik, waardoor het hem nog niet gelukt is die helder op papier te krijgen, terwijl leerlingen met veel minder ingewikkelde gedachten zinnen schrijven die (mede daardoor) veel beter lopen – en dat levert punten op.
Ik vraag een van mijn leerlingen in 5 vwo of het eigenlijk zijn eigen standpunt is, dat hij in zijn betoog verdedigt. Hij zegt van niet, en dat hij gewoon een standpunt heeft gekozen ‘waar ik wel iets over kan schrijven’. ‘Ik heb liever afgerond een zesje voor een iets minder persoonlijke boodschap dan een drie voor iets persoonlijks. Ik ga liever voor een goed cijfer.’ En als ik leerlingen in 5 havo vraag of zij het valsspelen vinden wanneer een leerling de titel, slotzin én openingsanekdote van zijn betoog door ChatGPT laat verzinnen, antwoordt meer dan de helft dan ook van niet.
‘Want aan het eind van de dag geldt wat voor cijfer je haalt voor je toets.’

Wat voor het schrijfonderwijs opgaat, geldt nog veel sterker voor het onderwijs in het algemeen: niet de persoonlijke worsteling is het doel, maar het gestandaardiseerde werkstuk. Het is immers het werkstuk dat telt, niet de worsteling die daaraan voorafgaat. Met hard werken haalt de ene leerling een vijf, terwijl een leerling die de avond van tevoren begonnen is een negen haalt.
Op school zijn het vooral de 102 cijfers per schooljaar die leerlingen krijgen waar ze iets bij voelen, en waar ze dus over nadenken en over leren. Sommige leerlingen leren hoe ze zo min mogelijk kunnen uitvoeren om aan het eind van het jaar nipt voldoende te staan. Andere leerlingen leren juist hun eigenwaarde te ontlenen aan zo hoog mogelijke cijfers.
Voor beide groepen biedt ChatGPT een uitkomst.
Kortom: wanneer leerlingen ‘valsspelen’ door AI-tools te gebruiken wanneer dat niet de bedoeling is, is dat niet alleen hun eigen fout. Het is ook het gevolg van het onderwijs dat leerlingen dag in, dag uit bijbrengt dat het niet de worsteling is die telt, maar de uitkomst.
Wat nu?
Hoe kan het onderwijs omgaan met AI-tools als ChatGPT? Hoe ga ik dat volgend schooljaar doen?
Ik zou als volgt te werk kunnen gaan: pas vlak voordat mijn leerlingen een tekst moeten schrijven, vertel ik ze waar die over moet gaan. Ik laat ze hun tafeltjes uit elkaar zetten en ontzeg ze de toegang tot internet.
Maar zo’n aanpak gaat uit van wantrouwen, maakt schrijven nog veel onpersoonlijker en heeft weinig meer te maken met hoe een schrijfproces verloopt: veel kladjes, gedachten delen met anderen, koffie, wandelen, doorstrepen, instorten, koffie, er een nachtje over slapen en opnieuw beginnen.
Ik zou het ook zo kunnen doen: in mijn eerste schrijfles vraag ik mijn leerlingen waar ze zich boos over maken. Ik laat ze hun ongeordende gedachten op papier plempen. Vervolgens laat ik ze daar artikelen, video’s en podcasts over opzoeken, waarmee ze hun gedachten verder kunnen aanscherpen. Ik laat ze een kladversie schrijven en daar commentaar op geven en vragen bij stellen, tot ze langzaamaan een gestructureerde versie van hun gedachten op papier krijgen. Ik zou ze leren worstelen, leren hoe het is om een schrijver te zijn. Het liefst zou ik ze geen cijfer geven, maar ze hun teksten laten opsturen naar de krant.
Is dat naïef?
Natuurlijk ben ik bang dat ze alsnog naar ChatGPT zullen grijpen om het schrijf- en worstelwerk voor hen te doen. Toch heb ik hoop.
Want een deel van mijn leerlingen ziet het gebruik van AI om teksten voor hen te schrijven helemaal niet zitten, blijkt wanneer ik een enquête uitzet. ‘Ik vind ChatGPT gebruiken voor een tentamen een soort van afkijken, aangezien je niet je eigen originaliteit en creativiteit gebruikt’, zegt een van mijn leerlingen. Over het betoog dat ze moesten schrijven, zegt een andere leerling: ‘Ik had mijn eigen mening en als ik ChatGPT zou gebruiken, zou die tekst afwijken van mijn eigen mening, dus heb ik het niet gebruikt.’ Leerling drie: ‘Met een titel en slotzin kun je je eigen creativiteit laten bloeien en jouw unieke schrijfstijl laten zien. Dit wordt verpest door het gebruik van AI.’

Ik zie het als mijn taak die groep leerlingen zo groot mogelijk te maken. Want ik wil geen onderwijs geven dat leerlingen bij voorbaat verdacht maakt, waarbij de boodschap is dat zij zullen valsspelen zodra zij daar de kans toe krijgen. Ik wil dat ze de waarde leren inzien van zelf nadenken, zelf doen, zelf worstelen – en dat ze daarom niet naar AI zullen grijpen (en niet omdat ze geen toegang tot internet hebben). Dat lijkt me een gezonde houding om in de toekomst met AI om te gaan. Want als mijn leerlingen geen ChatGPT en Claude gebruiken alleen maar omdat het niet mag of niet kan, vrees ik dat ze zodra ze hun diploma op zak hebben, alsnog terugvallen op AI om hun al het denk-, doe- en worstelwerk uit handen te nemen.
Mijn grootste zorg is niet dat leerlingen AI steeds vaker zullen gebruiken om vals te spelen. Ik vrees vooral de repressieve reactie de komende jaren: onderwijs dat uitgaat van wantrouwen, waarbij scholen hun leerlingen voortdurend als een big brother monitoren om te voorkomen dat ze AI gebruiken. Wat je overhoudt is onderwijs dat nog verder is losgezongen van de samenleving, onderwijs waarbij de leerling volledig is weggegumd. Orwell zou er wel raad mee weten.