De chauffeur lacht. We hebben net wat grapjes over Turken gemaakt, dus hij is vrolijk. Hiwa is een nationalistische Koerd. Van een zogenoemd Noord-Irak wil hij niets weten. 

‘Je bent nu in Koerdistan,’ zegt hij enigszins streng. ‘Het is tijd om Koerdisch te leren.’

We komen aan in Erbil, een stad van betonblokken, die door Turkse, Aziatische en onderbetaalde Arabieren razendsnel op elkaar worden gestapeld. De oliedollars vloeien rijkelijk en de Koerdische autoriteiten doen er alles aan om de kersverse hoofdstad zo snel mogelijk tot paradepaardje te maken. Torenhoge hotels rijzen tussen halfhoge appartementjes en lage gezinswoningen de lucht in. Overal braakliggende grond. Weinig groen.

In Ankawa wonen voornamelijk westerse expats. Het is een christelijke wijk waar veel Assyrische christenen wonen en daarom wat cafés gevestigd zijn. Het trekt Amerikanen aan, die er hun biertjes achteroverslaan. In de rest van Irak zijn ze bezetters, maar door de Koerden worden ze als bevrijders gezien. 

Dwars door de stad loopt een smalle wijk met een paar semi-hippe koffiebars en restaurantjes waar zakenmannen lattés drinken en waterpijp roken. Erbil wordt overspoeld door mensen op zoek naar werk, onderdak en vooral snel geld. De straten zijn leeg op wat bedelende Arabische nomaden en Syrische vluchtelingen na.

De schoonmakers komen uit Bangladesh en Zuidoost-Azië. De dienstsector is in handen van Libanezen en net-gearriveerde Syrische Koerden. Ze doen het werk dat de zogenoemde Koerdistaanse Koerden niet willen doen. Waarom zouden ze ook? De waarde van hun grond is in de afgelopen jaren verdriedubbeld en nu de oliebaten niet langer uitsluitend naar Bagdad afvloeien maar hun eigen portemonnees bereiken, neemt de rijkdom in snel tempo toe. Erbil kent werk en geld in overvloed voor wie bij de juiste groep hoort en weet hoe van de enorme transitie gebruik te maken.

Hiwa en ik praten druk over deze en nog veel meer zaken als hij een smalle straat inrijdt en de auto prompt stopt.

‘We zijn er,’ zegt hij met een glimlach en een snelle schouderklop op m’n rug. Een Koerdisch meisje opent een glazen deur en komt in haar pyjama naar buiten. Ze groet me uitbundig en wil net mijn koffer overnemen als twee mannen vanuit het niets dreigend op ons afkomen. Op hun rug glinsteren machinegeweren. Ak-47’s, maar dan groter. Hun ogen staan hol en hongerig. Ze checken mijn kersverse kamergenoot die instinctief een stap achteruit zet.

‘Kom snel naar binnen.’ We pakken mijn koffer en haasten ons door de glazen deur, de afgeladen trappen op vol dozen met bouwmaterialen, zuurstof in een stad van snel oprukkend cement en beton. ‘Schiet op,’ hijgt mijn kamergenoot aan wie ik beloofd heb haar naam niet te noemen. We horen het geschreeuw van de mannen nog steeds. Het zijn Arabieren, geen Koerden. De rauwe keelklanken galmen door de straat. 

Eenmaal binnen in haar appartement – een kantoor dat haastig is omgevormd tot woonruimte – doet ze de deur op slot. Ik loop onmiddellijk naar de lange raampartij en schuif de luxaflex voorzichtig opzij. Door een glimp van het raam zie ik de twee mannen dreigend over Hiwa hangen die half uit de auto hangt. Hun geweren houden ze dreigend naar voren gericht. Ze schreeuwen steeds harder. Het lijkt erop alsof ze mijn bestuurder elk moment neer kunnen schieten. 

‘Ga weg bij dat raam,’ roept mijn gastvrouw en ze trekt me opzij. Nerveus loopt ze door de kamer. ‘Oké, oké, ze kunnen hem niets doen. Hiwa is asayish. Ze zouden heel dom zijn een asayish neer te schieten.’

‘Een wat?’ vraag ik. 

‘Asayish, de Koerdische geheime dienst, of nou ja, Koerdische veiligheidsdienst.’

‘Mijn chauffeur is een geheim agent?’

‘Nou ja, niet helemaal maar wel zoiets.’

Daar zit ik dan. Voor me staat een bloedmooie, compleet onbekende vrouw in pyjama, buiten staat mijn chauffeur die eigenlijk voor de veiligheidsdienst werkt en ondertussen natuurlijk een oogje op me houdt als hij tenminste niet door de kop wordt geschoten door twee woeste Arabieren. Welkom in Koerdistan.

Twintig minuten later rijdt de auto weg. Ik voel me opgelucht, maar mijn kamergenoot blijft gespannen. De rest van de nacht springt ze om de haverklap uit bed om langs de luxaflex naar de straat te gluren. Daar zitten nog steeds de twee gewapende mannen in een rode auto. 

‘Wie zijn ze, wie zijn ze, wie zijn ze?’ briest ze. ‘Zijn ze christen? Moslim? Dieven? Of heeft mijn huisbaas ze ingehuurd om mij te bespioneren en te voorkomen dat ik mannen in m’n huis durf uit te nodigen?’ 

Uiteindelijk blijken het de twee nieuwe buurtwachten. Ingehuurd voor de algehele veiligheid, maar weinig ruimdenkend of vrouwvriendelijk. Een goed afschrikmiddel om mannen op kilometers afstand te houden van het appartementje van mijn alleenstaande vriendin. De angst zit er echter goed in na de aanslagen in het laatste weekend van september. Toen gingen er twee bommen af op het hoofdkantoor van de asayish bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De aanslag werd opgeëist door Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), een radicale terreurorganisatie gelinkt aan Al-Qaeda, die erg actief is in Syrië, maar het strijdtoneel nu ook naar Koerdisch Irak probeert te verplaatsen.

Veel Koerden zien de aanslagen als een reactie op de krachtige taal van de Koerdische Regionale Overheid (KRG). Die dreigden enkele weken geleden nog eigen troepen naar Syrië te sturen als de islamitische terreurorganisaties Al-Nusra en Isil de Syrische Koerden aan blijven vallen. “Maar er speelt ook iets anders,” geven enkele Koerden toe. “De asayish is nogal goed in het opsporen en uitschakelen van terroristen.’

Met de steeds groeiende stroom Syrische vluchtelingen die massaal naar Noord-Irak uitwijkt, komen ook steeds meer radicale islamitische strijders mee. Het leidt tot onrust in de noordelijke regio die tot voor kort juist zo geprezen werd om zijn stabiliteit, diversiteit en religieuze tolerantie. Meisjes mogen er zonder hoofddoek over straat. Christenen wonen vrijelijk naast moslims en kunnen ongestoord naar de kerk. Een unicum, want in de rest van Irak worden ze massaal opgejaagd en uitgemoord en is er van hen kerken vaak weinig meer over dan een hoopje zwartgeblakerd puin.

Het leidt tot nog meer controles bij de checkpoints. Urenlang rijden auto’s stapvoets langs de grootste checkpoint bij de Koerdische hoofdstad. Ik toon telkens voorzichtig mijn paspoort. Zachtjes Koerdische woordjes murmelend. Arabisch roept hier met de grote stroom vluchtelingen te veel argwaan op.